ECLI:NL:RBNHO:2024:4434
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake beslagvrije voet
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de vaststelling van de beslagvrije voet. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 26 januari 2023, waarin de beslagvrije voet is vastgesteld op € 811,00, en een wijziging van dit besluit op 24 februari 2023, waarbij de beslagvrije voet is verhoogd naar € 1.160,00. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna verzoeker beroep heeft ingesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang van het verzoek nader te onderbouwen. Verzoeker heeft in een brief van 25 maart 2024 aangegeven dat zijn zorgverleners niet zijn uitbetaald en dat hij niet over leefgeld beschikt, wat hij als spoedeisend belang aanvoert.
Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker het spoedeisend belang onvoldoende heeft onderbouwd. Het feit dat zijn zorgverleners niet worden uitbetaald staat los van de vaststelling van de beslagvrije voet door het Uwv. Aangezien er geen acute financiële nood is gebleken, concludeert de voorzieningenrechter dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.