ECLI:NL:RBNHO:2024:4430

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
15/203393-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag. De verdachte heeft op 22 juli 2021 te Ilpendam, gemeente Waterland, een verkeersongeval veroorzaakt door gedurende een onverklaarbaar lange tijd zijn blik niet op de weg te richten. Hierdoor kwam de door hem bestuurde personenauto op de verkeerde weghelft terecht en botste frontaal op een tegemoetkomende auto, waarin zich twee zeer jonge kinderen bevonden. Beide kinderen raakten ernstig gewond, met onder andere een bovenbeenfractuur en een schedelbreuk tot gevolg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtredingen van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De opgelegde straf bestond uit een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het verkeersgedrag van de verdachte, de gevolgen voor de slachtoffers en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/203393-21 (P)
Uitspraakdatum: 25 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Ilpendam, gemeente Waterland als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de N235 (Jaagweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een niet toegestane, onverantwoord, hoge snelheid, niet zo veel mogelijk rechts te rijden, maar -zonder verkeersnoodzaak- de twee doorgetrokken strepen in het midden van de rijbaan te overschrijden en te gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en zo op te botsen of aan te rijden tegen een hem tegemoetkomende personenauto, waardoor aan een of meer inzittenden van die auto zwaar lichamelijk letsel,
te weten: aan [slachtoffer 1] een bovenbeenfractuur en/of aan [slachtoffer 2] een schedelbreuk met kneuzingen en bloedpuntjes in de hersenen en/of aan [slachtoffer 3] zware kneuzingen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Feit 2:
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Ilpendam, gemeente Waterland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, N 235 (Jaagweg), met niet toegestane hoge snelheid de twee doorgetrokken strepen in het midden van de rijbaan is gaan overschrijden en is gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en in botsing of aanrijding is gekomen met een hem op die weghelft naderend voertuig, waardoor schade en/of
letsel aan personen is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Voor wat betreft feit 1 heeft de officier van justitie opgemerkt dat de verdachte zich op 22 juli 2021 zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, door de dubbele doorgetrokken streep van de tweebaansweg N235/Jaagweg te Ilpendam te passeren en gedurende langere tijd op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer te rijden. Ook reed de verdachte te hard, te weten 107 km/u waar 80 km/u was toegestaan. Hierdoor is de door de verdachte bestuurde personenauto Volkswagen Golf in botsing gekomen met de tegemoetkomende personenauto Ford Ka, bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer 3] . Als gevolg daarvan hebben de twee zonen van [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit verkeersongeval met het letsel als gevolg is te wijten aan de schuld (in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, hierna: ‘WVW’) van de verdachte.
De officier van justitie acht ook feit 2 bewezen, aangezien het verkeersgedrag van de verdachte schade aan de personenauto’s, letsel aan personen en gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat er geen sprake is geweest van aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig rijgedrag. De verdachte is een kort moment onoplettend geweest. Hij was afgeleid door een vlieg die zich in zijn auto bevond. Hierdoor is hij in een korte tijdspanne op de andere weghelft in botsing gekomen met de tegemoetkomende auto. Deze korte onoplettendheid is onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijke schuld in de zin van de WVW.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het tweede ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging
De verdachte heeft op 22 juli 2021 een aanrijding veroorzaakt door de dubbele doorgetrokken streep van de tweebaansweg N235/Jaagweg te passeren en op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer in botsing te komen met de hem tegemoetkomende personenauto van het slachtoffer [slachtoffer 3] . Uit de verklaring van het slachtoffer en het onderzoek van de recherche blijkt dat de verdachte gedurende langere tijd op de verkeerde weghelft reed. Uit dat onderzoek blijkt ook dat de verdachte de geldende maximumsnelheid op dat moment fors overschreed, te weten met 27 km/u, dat de weers- en andere omstandigheden op geen enkele wijze belemmerend waren en dat de verdachte (anders dan het slachtoffer) op geen enkel moment heeft geprobeerd om een aanrijding met de tegemoetkomende personenauto te voorkomen.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij kort voor de aanrijding werd afgeleid door een vlieg in zijn auto, die op enig moment in zijn gezicht kwam waardoor hij de focus verloor en de controle over de auto kwijtraakte.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat slechts sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid van de verdachte. Dit laat zich niet rijmen met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hiervoor genoemde onderzoek en de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 3] gedurende langere tijd en met veel te hoge snelheid op de verkeerde weghelft reed. Ook als een vlieg de oorzaak zou zijn geweest van deze (langdurige) onoplettendheid van de verdachte, laat dat onverlet dat deze onoplettendheid volledig moet worden beschouwd als het gevolg van zijn eigen inadequate handelen. Bovendien kan de eventuele omstandigheid dat de verdachte door de aanwezigheid van een vlieg in zijn auto afgeleid zou zijn geweest, geen enkel excuus vormen voor de forse snelheidsoverschrijding. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
Als gevolg van verdachtes handelen heeft een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Daarbij is zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt aan twee inzittenden van de auto waartegen de verdachte frontaal is gebotst, te weten de toen 12-jarige [slachtoffer 1] en de toen 1-jarige [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft onder meer een bovenbeenfractuur opgelopen en [slachtoffer 2] onder meer een schedelbreuk en een hersenkneuzing.
De rechtbank acht niet bewezen dat slachtoffer [slachtoffer 3] als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de medische rapportage blijkt dat zij kneuzingen aan beide knieën en een zogenaamd “seat belt sign” (schaafwond ter hoogte van borst en buik) heeft opgelopen. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit letsel niet kan worden gekwalificeerd als letsel in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 22 juli 2021 te Ilpendam, gemeente Waterland als verkeersdeelnemer, namelijk als (beginnend) bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de N235 (Jaagweg) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met een niet toegestane, onverantwoord, hoge snelheid, niet zo veel mogelijk rechts te rijden, maar -zonder verkeersnoodzaak- de twee doorgetrokken strepen in het midden van de rijbaan te overschrijden en te gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en zo op te botsen tegen een hem tegemoetkomende personenauto, waardoor aan inzittenden van die auto zwaar lichamelijk letsel, te weten: aan [slachtoffer 1] een bovenbeenfractuur en aan [slachtoffer 2] een schedelbreuk en hersenkneuzing werd toegebracht
Feit 2:
hij op 22 juli 2021 te Ilpendam, gemeente Waterland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, N235 (Jaagweg), met niet toegestane hoge snelheid de twee doorgetrokken strepen in het midden van de rijbaan is gaan overschrijden en is gaan rijden op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer en in botsing is gekomen met een hem op die weghelft naderend voertuig, waardoor schade en letsel aan personen is ontstaan, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd
en
Overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren taakstraf en tot de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de periode dat het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd geweest.
Voor feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie is hierbij in het voordeel afgeweken van het uitgangspunt dat in soortgelijke zaken aan een verdachte een taakstraf van 160 uur en daarnaast een rijontzegging van 12 maanden wordt opgelegd, nu de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: ‘EVRM’) waarbinnen een strafzaak tot een einde dient te zijn gebracht, is overschreden met 9 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van 150 uur op te leggen en af te zien van oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid die met zich zou brengen dat de verdachte zijn rijbewijs opnieuw kwijt zou raken, een en ander mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als beginnend bestuurder schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag, door gedurende een onverklaarbaar langdurige tijdspanne zijn blik niet op de weg te richten, waardoor de door hem bestuurde personenauto op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en in botsing is gekomen met de tegemoetkomende auto van het slachtoffer met haar twee zeer jonge kinderen. Beide kinderen zijn als gevolg van dit ongeval ernstig gewond geraakt. Zij hebben langdurig moeten herstellen van de fysieke schade en dragen, net als de bestuurder, de gevolgen van het ongeluk tot op de dag van vandaag met zich mee, zoals ter terechtzitting is gebleken uit onder andere de toelichting van [slachtoffer 3] en haar zoon [slachtoffer 1] .
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de verklaring van de verdachte, dat alles is veroorzaakt door een vlieg in zijn auto - wat overigens ook van die verklaring waar moge zijn -, geen bevredigende verklaring biedt voor de aanmerkelijke onoplettendheid die de verdachte heeft laten zien.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 29 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder in verband met overtreding van de verkeerswetgeving een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het Reclasseringsrapport gedateerd 21 december 2023, waaruit naar voren komt dat er zorgen zijn over het gebrek aan stabiliteit op meerdere leefgebieden, maar tevens dat de verdachte niet openstaat voor (verdere) begeleiding door de Reclassering.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De invordering van het rijbewijs van de verdachte op 28 juli 2021 dient in deze strafzaak als zodanige handeling te worden beschouwd.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, behoudens uitzonderingssituaties. Nu de rechtbank op 25 april 2024 uitspraak doet, is de redelijke termijn in dit geval overschreden met ongeveer 9 maanden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan verdachte op te leggen bijkomende straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde feit een taakstraf van 120 uren moet worden opgelegd.
Voor het onder 2 bewezen verklaarde feit, zijnde een overtreding, dient aan verdachte een taakstraf van 40 uren te worden opgelegd.

7.Bijkomende straffen

In plaats van de passend geachte bijkomende straf van 12 maanden onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, zal de rechtbank, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zoals hiervoor overwogen, voor het onder 1 bewezen verklaarde feit een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 14 maanden, waarvan een gedeelte, zijnde 8 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
Met de aftrek (op grond van artikel 179, zesde lid, WVW) van de tijd dat zijn rijbewijs ingevorderd is geweest, betekent dit dat de verdachte naar aanleiding van dit vonnis niet opnieuw zijn rijbewijs hoeft in te leveren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 62 van het Wetboek van Strafrecht.
5, 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 1 tot het verrichten van
120 (honderdtwintig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voor feit 1 voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
14 (veertien) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
8 (acht) maanden,
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot het verrichten van
40 (veertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Bakker, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. J.J. Roos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2024.