ECLI:NL:RBNHO:2024:4424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
23/1433 en 23/1440
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang en beschermd wonen indicatie in het kader van de Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 2 mei 2024, zijn de beroepen van eiser tegen de beëindiging van zijn opvang in een hotel en de intrekking van zijn beschermd wonen indicatie aan de orde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, vertegenwoordigd door mr. S. el Jarroudi, die de opvang per 31 maart 2022 en de BW-indicatie per 15 juli 2022 beëindigden. De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2024 behandeld en concludeert dat de beëindiging van de opvang en de intrekking van de BW-indicatie rechtmatig zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de geboden opvang en dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld bij de beëindiging van de opvang. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien de beroepen ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/1433 en 23/1440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. el Jarroudi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de beëindiging van de opvang in het [naam hotel 1] in [plaats 1] per 31 maart 2022 (primair besluit I) en de beëindiging van zijn beschermd wonen indicatie met ingang van 15 juli 2022 (primair besluit II).
1.1.
Met de bestreden besluiten van 11 januari 2023 op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

Voorgeschiedenis
2. Bij besluit van 1 april 2020 heeft eiser een indicatie beschermd wonen (BW-indicatie) gekregen in de vorm van zorg in natura. Tot 29 september 2021 heeft eiser op grond van deze indicatie verbleven bij het Leger des Heils. Deze opvang is per 1 oktober 2021 eenzijdig beëindigd door de zorgaanbieder.
3. Na de opvang bij het Leger des Heils heeft eiser tot 28 oktober 2021 tijdelijke opvang gekregen bij [opvang locatie] . Van 28 oktober 2021 tot 1 maart 2022 is aan eiser opvang geboden in [naam hotel 2] in [plaats 2] . De voorwaarden verbonden aan dit verblijf zijn vastgelegd bij brief van 5 november 2021. Aansluitend aan het verblijf in [naam hotel 2] is aan eiser opvang geboden in het [naam hotel 1] in [plaats 1] . De voorwaarden daarvan zijn vastgelegd per brief van 2 maart 2022.
HAA 23/1440
4. Verweerder heeft de opvang van eiser bij het [naam hotel 1] met ingang van 31 maart 2022 beëindigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende bezwaar een verzoek tot een voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2022 afgewezen (HAA 22/1597).
5. In april 2022 is er tussen verweerder en de gemachtigde van eiser veel (mail)contact geweest over mogelijke opvang. Daarbij is vooral gesproken over een plek bij de [straatnaam] van HVO-Querido. Gemachtigde van eiser heeft op 15 april 2022 een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Dit verzoek is op 26 april 2022 op zitting behandeld. Op 29 april 2022 heeft de voorlopige voorzieningenrechter een ordemaatregel opgelegd, waarbij is bepaald dat verweerder er per direct voor moet zorgen dat eiser wordt opgevangen in een hotel. De voorzieningenrechter heeft voorts op 3 mei 2022 (HAA 22/1864) het verzoek van eiser toegewezen. Daarbij is het besluit geschorst tot één week na de beslissing op bezwaar. Voorts dient verzoeker per direct opvang te worden geboden conform de BW-indicatie.
6. Op 30 augustus 2022 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. De adviescommissie bezwaar heeft op 29 december 2022 gerapporteerd. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser bij besluit van 11 januari 2023 ongegrond verklaard.
HAA 23/1433
7. Bij beluit van 14 juli 2022 heeft verweerder de BW-indicatie met ingang van 15 juli 2022 beëindigd. Eiser ontvangt tevens vanaf 15 juli 2022 een indicatie voor maatschappelijke opvang met trajectbegeleiding. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en hangende bezwaar een verzoek tot een voorlopige voorziening gedaan. Ter zitting zijn partijen tot een overeenkomst gekomen en als gevolg van de tussen partijen gemaakte afspraken is de voorlopige voorziening ingetrokken.
8. Op 26 september 2022 heeft er een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. De adviescommissie bezwaar heeft op 29 december 2022 gerapporteerd. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar van eiser bij besluit van 11 januari 2023 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de opvang in het [naam hotel 1] en de beëindiging van de BW-indicatie van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De beroepen zijn ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser procesbelang?
11. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroepen. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden behaald en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig zijn in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
12. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat naast de proceskosten in bezwaar inmiddels procesbelang bestaat bij een schadevergoeding over de periode dat eiser geen adequate opvang heeft gehad. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat hij door de besluitvorming van verweerder schade heeft geleden.
13. In een recente uitspraak van 2 april 2024 [1] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat het enkele niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. De rechtbank is van oordeel dat hier echter niet onaannemelijk is dat eiser (immateriële) schade heeft geleden. Wil eiser kans maken op schadevergoeding, dan zal vast moeten komen te staan dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. Er is daarom sprake van voldoende procesbelang.
Was de beëindiging van de opvang in het hotel rechtmatig?
Wat vindt eiser?
14. Eiser voert aan dat hij volledig wordt afgerekend op zijn gedrag. Daarbij vraagt hij zich af of de gedragingen zoals beschreven staan in de email van het hotel wel voldoen aan de voorwaarden om tot een beëindiging van de opvang te komen. Het destijds geldende Handboek Maatschappelijke Opvang stelt daaraan zeer strenge eisen, aldus eiser.
14.1.
Eiser stelt dat – hoewel hij op het moment van de beëindiging een BW-indicatie had – het Handboek Maatschappelijke Opvang wel op hem van toepassing was. Niet alleen werd eiser niet volgens zijn indicatie opgevangen, maar ook via de zogenoemde schaduwwerking van het recht geldt het Handboek voor beschermd en beschut wonen, omdat in het daarvoor geldende handboek (het Handboek Beschut en Beschermd Wonen) niets staat opgenomen over schorsing. In Het Handboek Beschut en Beschermd Wonen staat enkel iets over beëindiging, maar dat gaat over eenzijdige zorgbeëindiging. Het hotel is geen zorginstelling. De plaatsing klopt daarom ook niet met de indicatie.
14.2.
Tevens stelt eiser dat de “melding” van redenen om de opvang te beëindigen pas op papier zijn gezet nadat de opvang al was beëindigd. Daardoor is de zorgvuldigheid niet in acht genomen. Ook blijkt uit deze melding dat eiser in conflict komt, maar het ook probeert op te lossen.
Wat vindt verweerder?
15. Verweerder heeft ter motivering van de beëindiging van de opvang in het hotel verwezen naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van 29 december 2022. Verweerder stelt daarbij dat de beëindiging van de opvang niet kan worden aangemerkt als een schorsing of eenzijdige zorgbeëindiging. Dit in de eerste plaats omdat het hotel geen zorgaanbieder is als bedoeld in het Handboek Maatschappelijke Opvang en het Handboek Beschut en Beschermd wonen. Daarnaast stelt verweerder dat terugkeer van eiser naar het hotel is uitgesloten. Van het hotel kan ook niet worden verwacht dat er een terugkomgesprek plaats vindt en de opvang op basis van dat gesprek weer voortgezet wordt. Er is daarom geen sprake van schorsing of eenzijdige zorgbeëindiging. Daarnaast is aan eiser na beëindiging van de opvang in het hotel opvang aangeboden HVO-Querido.
Wat vindt de rechtbank?
16. De rechtbank kan het standpunt van verweerder – dat er geen sprake is van schorsing of eenzijdige beëindiging – volgen. De beëindiging van de opvang in het hotel dient volgens de rechtbank te worden begrepen als een feitelijke stopzetting van de opvang op die locatie. De BW-indicatie van eiser is pas later bij besluit van 14 juli 2022 beëindigd. De rechtbank acht daarbij van belang dat partijen het er al enige tijd over eens waren dat de BW-indicatie niet passend was. Al in een gesprek in november 2021 is door partijen gesproken over mogelijke alternatieven en is besproken dat beschut/beschermd wonen voor eiser niet de ideale oplossing is. Dit is onder andere door de gemachtigde van eiser bevestigd in een brief van 13 december 2021. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er voor gekozen is de BW-indicatie door te laten lopen vanwege praktische redenen. Verweerder kon hiermee namelijk de feitelijke opvang van eiser (in onder andere het hotel) financieren.
16.1.
De feitelijke opvang in het hotel was dus geen reguliere uitvoering van de BW-indicatie van eiser. Het was een praktische tussenoplossing die de verplichting van verweerder eiser opvang te bieden niet heeft beëindigd, maar die wel maakt dat de waarborgen die in paragraaf 9.2 van het Handboek Beschut en Beschermd Wonen zijn opgenomen niet onverkort van toepassing kunnen worden geacht in deze situatie.
16.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de beëindiging van de opvang in het hotel ten grondslag mocht leggen dat sprake is van wangedrag als bedoeld in artikel 15.3 van de Verordening. [2] Daarbij dient wel beoordeeld te worden of bij de beëindiging zorgvuldig gehandeld is. De rechtbank acht daarbij van belang dat er na het eerste voorval door het hotel een beveiliger is ingeschakeld. Er is dus door het hotel niet direct tot beëindiging van de opvang overgegaan. Daarnaast heeft verweerder ter zitting toegelicht dat een hoor- en wederhoor gesprek met eiser op dat moment geen zin had gehad, nu er geen mogelijkheid tot discussie met het management van hotel bestond en door het horen van eiser niet voorkomen had kunnen worden dat diens opvang door het hotel beëindigd werd. Tenslotte heeft verweerder gepoogd aansluitend aan de stopzetting van eisers opvang in [naam hotel 1] andere opvang voor eiser te regelen. Ook daaruit blijkt dat met de stopzetting van de opvang in voormeld hotel door verweerder niet bedoeld is ook de uit de BW-indicatie voortvloeiende verplichting tot opvang van eiser te beëindigen.
16.3.
Gelet op wat hierboven is overwogen, volgt de rechtbank het standpunt van eiser dat de stopzetting van de opvang in het [naam hotel 1] onzorgvuldig en onrechtmatig is geschiedt niet. Met de volledige heroverweging in bezwaar zoals die door verweerder met inachtneming van het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van 29 december 2022 is gemaakt, heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat het besluit tot stopzetting van de opvang in het [naam hotel 1] voldoende zorgvuldig is gedaan en niet onrechtmatig is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
Was de beëindiging van beschermd wonen indicatie rechtmatig?
Wat vindt eiser?
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat door verweerder nooit gezorgd is voor passende opvang, sinds de eenzijdige zorgbeëindiging bij het Leger des Heils. Daarbij geeft eiser aan dat opvang in de [straatnaam] (HVO Querido) niet passend is. Dit is ook door de rechtbank bevestigd in de uitspraak HAA 22/6191. Volgens eiser is er daarnaast steeds tussenkomst door de rechtbank nodig om verweerder in te laten zien dat eiser kwetsbaar is en hulp en opvang nodig heeft.
17.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de BW-indicatie kan worden ingetrokken. Daarbij heeft verweerder volgens eiser aangegeven dat de BW-indicatie alleen in stand is gelaten om eiser te kunnen helpen, maar dit heeft verweerder vervolgens niet gedaan. Eiser is niet-passend opgevangen en toen dat misging is dit aan eiser tegengeworpen. Daarnaast heeft het nog bijna 10 maanden geduurd tot een contingenturgentie is toegekend.
17.2.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat indien de BW-indicatie op inhoudelijke gronden had kunnen worden ingetrokken, het onderzoek dat heeft geleid tot de intrekking van de BW-indicatie onzorgvuldig is geweest. Volgens eiser zijn inhoudelijke argumenten genegeerd en daarnaast heeft de periode tussen de zorgbeëindiging (bij het Leger des Heils) en de beëindiging van de BW-indicatie veel te lang geduurd.
Wat vindt verweerder?
18. Verweerder heeft aan de beëindiging van de BW-indicatie ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor de maatwerkvoorziening en er geen gebruik van maakt. Daarbij verwijst verweerder naar artikel 2.3.10, eerste lid, onder d en e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Daarnaast voldoet eiser volgens verweerder niet aan het vereiste onder artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015.
18.1.
Verweerder stelt voorts voldoende inspanning te hebben geleverd om de ondersteuningsvraag van eiser helder te krijgen en eiser (alternatieve) opvang en ondersteuning te bieden. Daarbij heeft verweerder ervoor gekozen de BW-indicatie van eiser door te laten lopen, ondanks dat in een gesprek in november 2021 al gebleken was dat de indicatie niet passend was, zodat het budget ingezet kon worden om begeleiding en opvang te bieden totdat een betere oplossing gevonden zou zijn.
Wat vindt de rechtbank?
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldeed aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden. Hoewel duidelijk was dat eiser geen BW-indicatie wilde, heeft verweerder uiteindelijk opvang aangeboden bij PerMens. Eiser is er in de brieven van 10 en 20 mei 2022 op gewezen dat wanneer hij geen gebruik maakt van de voorziening, de gemeente ervan uitgaat dat er sprake is van een schending van de medewerkingsplicht en meer specifiek van de schending van de aan de maatwerkvoorziening gestelde voorwaarden. Eiser heeft uiteindelijk maar één nacht gebruik gemaakt van de opvang bij PerMens. Daarmee heeft eiser geen gebruik gemaakt van de (praktische invulling) van maatwerkvoorziening. Reeds daarom was verweerder al bevoegd om op grond van artikel 2.3.10, eerste lid onder e, van de Wmo 2015 de maatwerkvoorziening in te trekken.
19.1.
Het standpunt van eiser, dat de intrekking onzorgvuldig is geweest, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst er in dat kader op dat er door verweerder met eiser en zijn gemachtigde al sinds november 2021 gesprekken werden gevoerd over een meer passende oplossing voor opvang dan de BW-indicatie. Ondanks dat ook voor eiser al lange tijd duidelijk was dat die indicatie niet geschikt voor hem was, heeft verweerder pogingen gedaan aan deze indicatie een praktische invulling te geven en die tijd te benutten om te onderzoeken welke vorm van opvang voor eiser wel geschikt zou zijn. Nadat bij uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter is geoordeeld dat verweerder weer uitvoering moest geven aan de BW-indicatie heeft verweerder voor eiser beschermd wonen opvang geregeld bij PerMens. Van deze opvang heeft eiser geen gebruik gemaakt. Het standpunt van eiser dat hij niet bij PerMens kon komen omdat dit in [plaats 3] was, hij enkel een fiets heeft en het openbaar vervoer te duur was, volgt de rechtbank eveneens niet. Hoewel een reiskostenvergoeding niet geïndiceerd is onder de Wmo heeft verweerder per mail aangeboden eenmalig de reiskosten van eiser naar [plaats 3] te vergoeden. In het kader van de zorgvuldigheid is eiser er voorts, zoals onder rechtsoverweging 19 al vermeld, meerdere keren per brief op gewezen wat de gevolgen zouden zijn indien hij geen gebruik zou maken van de opvang. Tevens is eiser meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek, waar hij niet verschenen is. Er is volgens de rechtbank daarom geen sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Het beroep slaagt niet.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding?
20. Eiser verzoekt om schadevergoeding, nu hij voor langere tijd niet adequaat is opgevangen.
21. De rechtbank stelt vast dat artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een limitatieve opsomming bevat van situaties die kunnen leiden tot een vergoeding van schade. De rechtbank heeft de twee besluiten getoetst en geconcludeerd dat geen sprake is van onrechtmatige besluitvorming. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb bestaat er dus geen aanleiding om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Ook de andere situaties als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder c en d, van de Awb doen zich hier niet voor.
22. Over eisers stelling dat weigering van opvang een inbreuk is op het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en dat dit recht geeft op een schadevergoeding, overweegt de rechtbank het volgende.
Los van het antwoord op de vraag of juist is dat eiser door verweerder voor langere tijd niet adequaat is opgevangen en verweerder daar een verwijt over te maken valt, is het niet zo dat voor het recht op schadevergoeding in een bestuursrechtelijke procedure niet hoeft te zijn voldaan aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb.
23. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van eisers verzoek om schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

22. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020.