ECLI:NL:RBNHO:2024:4421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
HAA 24/984 en 23/7636
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in strijd met bestemmingsplan

Op 2 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor de bouw van zes appartementen door Monday Vastgoed B.V. in Beverwijk. Eisers, bewoners van een nabijgelegen appartementencomplex, hebben beroep aangetekend tegen de vergunningverlening, die op 16 mei 2023 door het college van burgemeester en wethouders was verleend. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken van strijd met een goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wabo en het bestemmingsplan "Woongebied West". De voorzieningenrechter heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de vermeende privaatrechtelijke belemmeringen en overlast door het gebruik van een dakterras, verworpen. Hij concludeerde dat de bouwplannen niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand en dat de gevolgen voor licht en zonlicht, alsook de parkeerbehoefte, voldoende zijn onderbouwd door het college. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de proceskosten niet toegewezen aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 24/984 en 23/7636
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: J.E.A.M. Niesten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk,het college
(gemachtigden: mr. J. Stengs en R. Noora).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Monday Vastgoed B.V.uit Heemskerk, Monday
(gemachtigde: mr. K.R. Stephan en mr. F.W. Horstman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan Monday voor het bouwen van 6 appartementen met de adressen [straat 1] [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] . Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 16 mei 2023 verleend. Met het bestreden besluit van 24 november 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij deze vergunningverlening gebleven.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en mr. K.R. Stephan (gemachtigde van Monday). Tevens hebben namens Monday deelgenomen [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 7 december 2022 heeft Monday een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 6 appartementen op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] (TKH) te [plaats] (het project).
3. Op 16 mei 2023 heeft het college de aanvraag gehonoreerd en een omgevingsvergunning aan Monday verleend voor zowel de activiteit bouwen als de activiteit gebruiken in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
De vergunning
3.1
De omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een gebouw met daarin voorzien een zestal appartementen, met daarbij in het achtererfgebied één bergruimte per appartement. Het gebouw vervangt de ter plaatse aanwezige bebouwing, die grotendeels los stond van het appartementencomplex ‘ [naam 3] ’, gelegen aan de TKH te [plaats] , het complex waarin eisers woonachtig zijn.
3.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Woongebied West” en op grond van dat bestemmingplan rusten op de gronden de volgende bestemmingen:
- ‘ gemengd’;
- ‘ wonen’;
- ‘ waarde archeologie I’.
3.3
Volgens het college is sprake van strijd met de bestemming “gemengd” en “wonen”,
- omdat de bestaande bouw- en goothoogte wordt overschreden (5.2.2 van de planregels en 12.2.2 van de planregels);
- de spiltrap (bouwwerk geen gebouw zijnde) niet vergunningvrij mag worden geplaatst;
- omdat een deel van het hoofdgebouw niet binnen het aangegeven bouwvlak wordt gebouwd (in strijd met 12.2.2 van de planregels);
- de afscheiding van de buitenruimte van appartement 01 te hoog is en niet behoort tot de bouwwerken waarvoor geen vergunning is vereist.
3.4
Voor deze afwijkingen van de planregels uit het bestemmingsplan heeft het college met toepassing van artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het project heeft kunnen verlenen. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De voorzieningenrechter ziet in de beroepsgronden geen grond voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het project niet heeft mogen verlenen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Per 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet, maar omdat het project is aangevraagd en vergund voor die datum is de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het toetsingskader gebleven. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Evident privaatrechtelijke belemmering
7.1
Volgens eisers is sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering omdat de hoge muur van het project aan de zijde van de blinde muur van de ‘ [naam 3] ’ aan die muur zal worden vastgemaakt, en de goot boven het dak van de ‘ [naam 3] ’ komt te hangen en het hemelwater van het dak van de het project deels zal worden afgevoerd over het dak van de ‘ [naam 3] ’. Hiervoor is geen toestemming gegeven.
7.2
Het college heeft gesteld dat van een privaatrechtelijke belemmering geen sprake is. Hetgeen eiseres hebben aangevoerd, is niet vergund. Het project voorziet, zoals ook Monday ter zitting heeft toegelicht, aan de zijde van de blinde muur van [naam 3] in een van de ‘ [naam 3] ’ losstaande blinde muur die aan de buitenzijde wordt bekleed met hout. De afstand tussen beide muren bedraagt ongeveer 6 centimeter. Ook de goot komt niet boven het dak van de ‘ [naam 3] ’ te liggen en het hemelwater wordt ook niet afgevoerd via het dak van de ‘ [naam 3] ’.
7.3
De voorzieningenrechter ziet geen grond om aan de door Monday gegeven toelichting ter zitting te twijfelen. Van een evident privaatrechtelijke belemmering is dan geen sprake. De stelling van eisers op dit punt treft daarom geen doel.
Overlast door gebruik van dakterras en trap.
8.1
Eisers stellen dat het dakterras op de aanbouw niet had mogen worden vergund, omdat TKH6 overlast (in de vorm van geluid en verlies aan privacy) zal ondervinden door het gebruik daarvan. Het gebruik van de (metalen) buitentrap zal leiden tot veel geluidsoverlast en had volgens eisers daarom ook niet mogen worden vergund.
8.2
Vast staat dat het dakterras volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is toegestaan. Het college is desondanks bevoegd daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede van de Wabo en het bepaalde in artikel 4, vierde lid, bijlage II Bor. Verweerder mag van deze bevoegdheid gebruik maken tenzij geoordeeld moet worden dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en/of geoordeeld moet worden dat derden daardoor onevenredig in hun belangen worden geraakt. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval.
8.3
Vast staat dat er vanaf het vergunde dakterras zicht zal zijn op de tuin van TKH6 en met het vergunde dakterras en de buitentrap kan incidenteel enige geluidsoverlast waarschijnlijk worden geacht. Niet aannemelijk is echter geworden dat een en ander zodanig onevenredige hinder zal geven dat verweerder hiervoor in redelijkheid geen vergunning heeft mogen verlenen. De voorzieningenrechter acht in dit verband van belang dat het bouwplan gesitueerd is in een stedelijke omgeving. Eisers kunnen daarom niet verwachten dat zij volledig gevrijwaard blijven van elke vorm van hinder [1] .
Welstand en stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het project
9.1
Volgens eisers is het bouwplan stedenbouwkundig onaanvaardbaar, omdat het veel te massaal is, onder andere vanwege de hoge muur aan de zijde van “ [naam 3] ” en omdat het project voor wat betreft de stijl afwijkt van de omliggende gebouwen. Volgens eisers is ten onrechte niet getoetst aan de redelijke eisen van welstand, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de zogeheten Welstandsexcessennota en het rapport ‘Over smaak wil je twisten”.
9.2
Verweerder heeft daartegen ingebracht dat van strijd met de redelijke eisen van welstand geen sprake is, omdat er in de gemeente Beverwijk geen specifieke welstandseisen gelden en van een welstandsexces als bedoeld in de door eisers genoemde nota niet gesproken kan worden.
9.3
Vast staat dat ter plaatse geen Welstandsnota geldt zodat geen sprake is van specifieke welstandseisen waaraan het bouwplan dient te voldoen. Van een exces in de zin van de door eisers genoemde nota is geen sprake. Ook overigens is er geen aanleiding om te oordelen dat het vergunde project qua omvang en/of uitstraling in strijd geacht zou moeten worden met een goede ruimtelijke ordening. De vergunde hoogte van de hoge muur die grenst aan de blinde muur van [naam 3] is weliswaar hoger dan 1 meter boven de bestaande goot- en bouwhoogte (zoals voorgeschreven in planregel 12.2.2 van de planregels), maar het gaat hier om een relatief klein deel van het totale project en dit deel sluit aan bij de toegestane bouwhoogte van de rest van het project en is ook niet veel hoger dan de bouwhoogte van ‘ [naam 3] ’. Het project heeft weliswaar een andere uitstraling dan ‘ [naam 3] ’ en de rest van de omgeving, maar niet gezegd kan worden dat een en ander zodanig detoneert dat het project daarom vanuit een stedenbouwkundig opzicht onaanvaardbaar is.
De bergingen
10.1
Volgens eisers is het college er bij de beoordeling van het project ten onrechte van uitgegaan dat voor de bouw van de bergingen geen omgevingsvergunning nodig is. Eisers hebben er in dit verband op gewezen dat het aantal woningen niet gelijk blijft.
10.2
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen eisers op dit punt gesteld hebben geen grond om te oordelen verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bergingen vergunningsvrij kunnen worden gebouwd. Uit artikel 5, eerste lid, van bijlage II Bor volgt weliswaar dat artikel 2 alleen mag worden toegepast als het aantal woningen gelijk blijft, maar uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat ter bepaling of het aantal woningen gelijk blijft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor, geen aansluiting moet worden gezocht bij de feitelijke bestaande situatie, maar bij de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan beperkt het aantal woningen voor gronden met de bestemming “gemengd” op zichzelf niet. Van strijd met het bepaalde in artikel 5, bijlage II van het Bor kan alleen al daarom geen sprake zijn.
Licht en zonlicht
11.1
Volgens eisers verdwijnt er door de vergunde bebouwing zoveel licht en zonlicht, dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren. Eisers hebben in dat verband gewezen op een door hun uitgevoerd bezonnings-, daglicht en uitzichtonderzoek van 8 november 2023 (uitgevoerd door bezonningsingenieur.nl), waarin de bestaande situatie is vergeleken met de situatie zoals die zal zijn na uitvoering van het bouwplan.
11.2
Volgens het college wordt op deze aspecten evenwel voldaan aan de door TNO opgestelde toepasselijke – lichte TNO-normen. Deze normen, die de Afdeling als uitgangspunt heeft geaccepteerd [3] , houden - kort samengevat - in dat tenminste sprake dient te zijn van 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari – 21 oktober (gedurende 8 maanden). Volgens verweerder voldoet het bouwplan hier ruimschoots aan.
Het bouwplan zorgt los hiervan, uitgaande van de juistheid van de door eisers aangeleverde bezonningsstudie, volgens verweerder overigens ook maar voor een beperkte verslechtering van de bezonning ten opzichte van de bestaande situatie.
11.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het project op dit punt niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband nog op dat de gevolgen van hetgeen is vergund niet moeten worden vergeleken met de huidige situatie – zoals is gedaan in het door eisers overgelegde onderzoek - maar met hetgeen het bestemmingsplan ter plaatse maximaal toestaat. [4] In zoverre kan aan dit onderzoek ook daarom geen doorslaggevend gewicht worden toegekend.
De parkeerbehoefte
12.1
Volgens eisers is ter plaatse sprake van een hoge parkeerdruk en zijn er te weinig parkeerplaatsen voor de parkeerbehoefte die door het project ontstaat.
12.2
Volgens verweerders berekening is er op piekmomenten (op werkdagen in de avond en in het weekeinde) behoefte aan maximaal (naar boven afgerond) twee extra parkeerplaatsen. Uit het bestemmingsplan Parkeren in combinatie met het bepaalde in nota ‘Parkeernormen en afkoopregeling parkeren’ volgt dat er kan worden afgeweken van de parkeernorm als het gaat om een vergunningplichtige activiteit waarvoor minder dan twee parkeerplaatsen aangelegd moeten worden. De verplichting om extra parkeerplaatsen te realiseren kan dan komen te vervallen. Verweerder heeft dit nog nader toegelicht in zijn verweerschrift van 15 april 2024. Eiseres hebben een en ander niet althans niet voldoende betwist. Dit betoog van eiseres treft daarom geen doel.
Gelijkheidsbeginsel
13.1
Eisers hebben een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ze hebben er daarbij op gewezen dat aan Pré Wonen als initiatiefnemer van een soortgelijk project veel meer eisen zijn gesteld.
13.2
De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat het door eisers genoemde project, waar het ging om de realisering van 26 appartementen, niet op één lijn kan worden geplaatst met het onderhavige bouwplan. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft en de bouw van het vergunde project mag worden voortgezet. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81
1Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86
1Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wet algemene bepalingen bestuursrecht
Artikel 2.12 van de Wabo
1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bijlage II Besluit omgevingsrecht
Artikel 2
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
3.een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
f.de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1°.in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied,
2°.in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2,
3°.in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2,
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a.niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b.de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
4.een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
Artikel 5
1.Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in: (..)
Bestemmingsplan Woongebied West
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' waar de functie wonen niet is toegestaan;
5.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter hoger dan de bestaande goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)';
12.1
Bestemmingsomschrijving wonen;
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
12.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat:
deze uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd, waarbij de bestaande breedte van het hoofdgebouw niet mag worden vergroot;
ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd, waarbij de bestaande breedte van het hoofdgebouw niet mag worden vergroot;
ter plaatse van de aanduiding 'twee aaneen' uitsluitend twee aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd, waarbij de bestaande breedte van het hoofdgebouw niet mag worden vergroot;
ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal woningen tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 meter hoger dan de bestaande goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)';

Voetnoten

1.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1611
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4079
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:172.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2017(ECLI:NL:RVS: ECLI:NL:RVS:2017:64).