ECLI:NL:RBNHO:2024:4387

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
15.996520.10
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot toepassing van gijzeling op grond van artikel 6:6:25 lid 1 onder b Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 april 2024 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot machtiging voor gijzeling van de veroordeelde. De vordering was gebaseerd op artikel 6:6:25 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde had een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen ter hoogte van € 348.792,04, maar had tot op heden geen betalingen verricht. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende inspanningen had verricht om inkomsten te verkrijgen en dat hij blijk gaf van betalingsonwil. De officier van justitie had aanvankelijk een gijzeling van 270 dagen gevorderd, maar de rechtbank besloot deze termijn te matigen tot 60 dagen, omdat een kortere duur voldoende zou zijn om de veroordeelde te stimuleren zijn gedrag te veranderen en betaald werk te zoeken. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toe en machtigde de gijzeling voor 60 dagen, terwijl de overige delen van de vordering werden afgewezen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Rekestennummer: 002708-24
Parketnummer: 15.996520.10
Datum beslissing: 16 april 2024
Beslissing op de vordering van de officier van justitie tot machtiging toepassing gijzeling op grond van artikel 6:6:25 lid 1 onder b Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde of [veroordeelde] ,
bijgestaan door mr. A. Stronkhorst, advocaat te Amsterdam.

1.Feiten

Bij vonnis van deze rechtbank van 2 december 2020 is aan de veroordeelde opgelegd een maatregel tot betaling aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: ontnemingsmaatregel) ter hoogte van
€ 348.792,04. Tevens werd door de rechtbank bepaald dat bij gebreke van betaling door de
officier van justitie maximaal 540 dagen gijzeling kan worden gevorderd.
Op 17 december 2020 is deze ontnemingsmaatregel onherroepelijk geworden.
Op 13 januari 2021 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen gekregen.
Na uitwinning van het conservatoir beslag ter hoogte van € 45.378,93 dient de veroordeelde nog een bedrag van € 303.413,11 te betalen.
Bij brieven van 27 oktober 2021, 24 december 2021, 26 juli 2023 en 24 augustus 2023 is de veroordeelde verzocht het openstaande bedrag te voldoen. Op deze brieven heeft het CJIB geen reactie en ook geen betaling ontvangen. Tussentijds, in 2022, heeft het CJIB de zaak overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder, waarbij is geprobeerd om onder de veroordeelde beslag te leggen, hetgeen niet zinvol bleek. Ook heeft de deurwaarder nog geprobeerd een betalingsregeling met de veroordeelde te treffen. Dit is niet gelukt.
De veroordeelde heeft tot 16 februari 2024, de datum van ondertekening van de vordering, niets betaald.

2.Vordering van het Openbaar Ministerie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot het verlenen van een machtiging tot toepassing van gijzeling voor de duur van 270 dagen.
3. Procedure
De vordering is op 16 februari 2024 door de officier van justitie getekend. Het Openbaar Ministerie heeft in die vordering zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 2 april 2024 de vordering ter terechtzitting behandeld. De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn raadsvrouw, mr. Stronkhorst en de officier van justitie, mr. N. Swart, op zitting gehoord.

4.Standpunt van de veroordeelde

De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering moet worden afgewezen nu sprake is van betalingsonmacht. Voorafgaand aan de zitting zijn stukken, waaronder bankafschriften, overlegd waaruit valt op te maken dat de veroordeelde geen vermogen en wel amper inkomsten heeft. De veroordeelde heeft na ontvangst van de vordering tot gijzeling het CJIB twee maal per mail benaderd met het voorstel om een betalingsregeling te treffen van
€ 100,- per maand. Beide voorstellen zijn door het CJIB afgewezen. In de week voorafgaand aan de zitting, heeft de veroordeelde een bedrag van € 100,00 aan het CJIB betaald. De veroordeelde heeft geen betaalde baan, woont in bij zijn ex-partner en zorgt tegen kost en inwoning en een kleine vergoeding voor onkosten voor hun twee schoolgaande kinderen. In zijn bedrijf, [naam] , is al jaren geen sprake meer van bedrijfsactiviteiten en hij ontvangt hieruit geen inkomsten.
Ten aanzien van mogelijke toekomstige draagkracht is gebleken dat de veroordeelde geen baan kan vinden omdat zijn naam bezoedeld is door het biodieselproject, waaruit de onderhavige ontneming is voortgekomen. De veroordeelde heeft alles gedaan wat in zijn vermogen ligt om volledig inzicht te geven in zijn financiële positie. Hij heeft onvoldoende middelen om het CJIB een verdergaand betalingsvoorstel te kunnen aanbieden dan hij inmiddels heeft gedaan. Gijzeling zou bovendien een te verstrekkende maatregel zijn gelet op de zorg voor zijn kinderen.
Subsidiair is het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden zodat de veroordeelde in de gelegenheid kan worden gesteld om alsnog een passende betalingsregeling te treffen met het CJIB. De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij voor nu blijft bij zijn afbetalingsvoorstel van € 100,- per maand. Na jaren solliciteren heeft hij nergens een baan kunnen vinden en dat werkt erg demotiverend. Bovendien heeft zijn ex-partner een full-time baan en daarom is hij thuis nodig om voor de kinderen te zorgen. Hij wil graag in de gelegenheid worden gesteld in de komende periode (van maximaal een jaar) werk te vinden zodat hij met het CJIB opnieuw in gesprek kan gaan over een afbetalingsregeling.

5.Beoordeling

Vaststaat dat de veroordeelde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting, terwijl de veroordeelde meermalen door het CJIB is aangemaand te betalen.
Het Openbaar Ministerie kan een vordering instellen om te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling jegens de veroordeelde toe te passen, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt (zie artikel 6:6:25 lid 1 Sv). Op grond van lid 6 van dit wetsartikel wordt deze vordering niet toegewezen indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is te voldoen aan de verplichting tot betaling, oftewel dat sprake is van betalingsonmacht.
De rechtbank constateert op grond van de door de veroordeelde voorafgaand aan de zitting overgelegde (financiële) stukken, dat hij op dit moment niet in staat is om te voldoen aan de algehele betaling van de ontnemingsmaatregel. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt immers dat de enige bron van inkomsten geringe overboekingen van zijn ex partner en enkele derden zijn, om de kosten van zijn levensonderhoud te dekken en dat er verder ook geen vermogen is.
De rechtbank is echter van oordeel dat de veroordeelde onvoldoende inspanningen heeft verricht om inkomsten te verkrijgen en daarmee (substantiële) betalingen te kunnen doen. Uit de verklaring van de veroordeelde ter zitting blijkt dat hij de keuze maakt om niet te solliciteren en geen enkele poging te doen inkomsten te genereren, terwijl hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit op voorhand kansloos is. Dat de veroordeelde te oud zou zijn om nog werk te vinden en zijn veroordeling in de weg zou staan aan het genereren van inkomsten, is niet door hem onderbouwd en is op voorhand ook niet aannemelijk. Gelet op de huidige arbeidsmarkt, het arbeidsverleden en -ervaring van de veroordeelde en zijn leeftijd (51), valt niet in te zien dat hij geen betaald werk zou kunnen vinden, in loondienst of als zelfstandige. Daarbij heeft de veroordeelde onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zorg voor zijn schoolgaande kinderen in de weg staat aan een dienstbetrekking van enige omvang.
Door zich niet dan wel onvoldoende in te spannen om inkomsten te verkrijgen, geeft de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank blijk van betalingsonwil en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij buiten staat is aan zijn verplichting tot betaling te voldoen.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de veroordeelde alsnog in de gelegenheid te stellen op zoek te gaan naar werk om zo mogelijk een hogere maandelijkse betaling te kunnen doen, zoals door hem is voorgesteld aan het einde van de zitting. De veroordeelde was te weinig concreet zowel over de door hem te verrichten inspanningen als over het tijdspad waarbinnen die inspanningen tot resultaat zouden moeten leiden. De door de veroordeelde in dit verband genoemde termijn van een jaar ligt bovendien zodanig ver in de toekomst, dat de rechtbank daaraan bij de huidige stand van zaken in onvoldoende mate een daadwerkelijke wil tot betaling kan ontlenen.
De regeling van de gijzeling is bedoeld als dwangmiddel om de veroordeelde te stimuleren zijn gedrag te veranderen en betaald werk te gaan zoeken. Kennelijk is deze dwang bij de veroordeelde nodig om zijn huidige houding ten aanzien van de op hem rustende betalingsverplichting te wijzigen, maar de rechtbank zal wel het aantal gevorderde gijzelingsdagen matigen, omdat de verwachting is dat een beperktere duur volstaat om de veroordeelde van een en ander te doordringen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie deels toewijzen en een machtiging verlenen tot toepassing van gijzeling voor de duur van 60 dagen.
6. Beslissing
De rechtbank wijst de vordering toe en machtigt de officier van justitie tot de toepassing van gijzeling voor de duur van 60 dagen en wijst de vordering voor het overige af.
Samenstelling meervoudige kamer en uitspraakdatum
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van B.H.E. Zuidam, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.