ECLI:NL:RBNHO:2024:4370

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
15/065803-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontnemingsvordering na veroordeling voor diefstal van cryptovaluta

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor diefstal van cryptovaluta. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij een bedrag van € 10.525,97 werd vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was gebaseerd op de strafbare feiten waarvoor de verdachte op 11 en 15 april 2024 was gedagvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 oktober 2021 in Nederland, in vereniging met anderen, 859,9 XMR (Monero) heeft weggenomen van een slachtoffer, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. De officier van justitie had de vordering ingediend op 26 maart 2024, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op de zittingen van 11 en 15 april 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, aanwezig waren. De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering, maar de rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel deugdelijk was onderbouwd. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, en de duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 210 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/065803-22 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum: 29 april 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 26 maart 2024ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
thans gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan (Huis van Bewaring).

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 26 maart 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 10.525,97en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor [verdachte] is gedagvaard om op 11 en 15 april 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 11 en 15 april 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op die data. Daarbij zijn gehoord veroordeelde, zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 29 april 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsman

De raadsman van veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en de vordering van de benadeelde partij toewijst, heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen omdat er alsdan sprake is van dubbeltelling en de raadsman er van uit gaat dat het openbaar ministerie beide beslissingen zal executeren. De vordering is door en namens veroordeelde niet inhoudelijk betwist.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel
5.1
Grondslag van de vordering
De onderhavige vordering heeft betrekking op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd waarbij aannemelijk is dat deze feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft gekregen.
Bij vonnis van deze rechtbank van 29 april 2024 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij onder meer is bewezenverklaard dat:
hij op 1 oktober 2021 in Nederland, in vereniging met anderen, 859,9 XMR (Monero) , (voor een bedrag van in totaal 218000 USD, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen Monero onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten
- een onrechtmatig verkregen toegangscode voor het inloggen op de Kucoin app van [slachtoffer].
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feit.
5.2
De ontnemingsrapportage
Op 19 juli 2023 heeft verbalisant [naam 1], inspecteur bij politie-eenheid Noord-Holland, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
In de ontnemingsrapportage is het te vorderen wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] als volgt berekend.
Opbrengst
Van slachtoffer [slachtoffer] is op 1 oktober 2021 859,95 Monero ontvreemd. Onderstaande tabel geeft de hoeveelheid door [verdachte] ontvangen Monero weer, met daarbij op welke datum en tijdstip hij deze ontving.
Monero
Datum
9,8
03-10-2021
6,2
08-10-2021
5
15-10-2021
25
26-10-2021
46
Totaal
De waarde van de Monero op 1 oktober 2021 was € 216,88.
De opbrengst uit de overval [slachtoffer] op 1 oktober 2021 voor [verdachte] bedraagt 46 Monero x € 216,88 = € 9.976,48.
Waardestijging
Gebleken is dat [verdachte] tussen 3 oktober 2021 tot en met 29 oktober 2021 van [naam 2] op zijn ABN AMRO rekening €10.525,97 ontving. Het feit dat dit bedrag € 549,49 hoger is, is kennelijk veroorzaakt door waardestijging van de Monero in die periode.
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel toegerekend aan [verdachte] bedraagt op basis van het vorenstaande:
Opbrengst: € 9.976,48
Waardestijging: € 549,49 +
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 10.525,97
5.3
De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het hiervoor onder 5.1 genoemde strafbare feit. Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de ontnemingsrapportage deugdelijk is onderbouwd en heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid daarvan.
5.4
Verhouding tot de benadeelde partij
In reactie op het standpunt van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende. De wet kent geen verbod op toewijzing van zowel een vordering ontneming als een vordering benadeelde partij, wanneer die vorderingen zien op hetzelfde geldbedrag. Gelet op de in het negende lid van artikel 36e Sr opgenomen bepaling dat aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht op het te ontnemen bedrag wanneer deze vorderingen zijn voldaan, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding de ontnemingsvordering af te wijzen. De ontnemingsrechter kan het door hem vastgestelde ontnemingsbedrag nog in de executiefase verminderen of kwijtschelden, en wel op vordering van het openbaar ministerie respectievelijk op het schriftelijke en gemotiveerde verzoek van veroordeelde of de benadeelde derde (art. 6:6:26 lid 1 Sv). Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op
€ 10.525,97.

7.Toepasselijke wettelijke bepaling

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op € 10.525,97 (tienduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en zevenennegentig eurocent).
Legt aan [verdachte] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 10.525,97 euro (tienduizend vijfhonderdvijfentwintig euro en zevenennegentig eurocent), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 210 dagen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2024.