ECLI:NL:RBNHO:2024:4362

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
15/027715-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering was gebaseerd op strafbare feiten waarvoor een medeverdachte was gedagvaard. De officier van justitie had op 14 maart 2024 een bedrag van € 15.228,31 gevorderd, dat aan de veroordeelde opgelegd zou moeten worden ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Tijdens de zitting op 11 en 15 april 2024, waar de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. M.G.M. Frerix, aanwezig waren, heeft de officier van justitie aangegeven de vordering niet te bespreken, omdat er vrijspraak was gerekwireerd. De verdediging heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, gezien de bepleite vrijspraak en de argumenten van de politie die niet overtuigend waren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de betrokkene op dezelfde datum, 29 april 2024, vrijgesproken is van alle tenlastegelegde feiten. Gezien het wettelijk systeem, met name de artikelen 511e en 348 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, concludeert de rechtbank dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, nu er geen veroordeling is.

De rechtbank heeft derhalve de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en verklaart het niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/027715-22 (ontneming) (P)
Uitspraakdatum : 29 april 2024
vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d.
14 maart 2024ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.

1.De vordering

De officier heeft bij vordering van 14 maart 2024 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 15.228,31en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op de strafbare feiten waarvoor [medeverdachte] is gedagvaard om op 11 en 15 april 2024 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer in deze rechtbank.

2.Het verloop van de procedure

De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 11 en 15 april 2024.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op die data. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 29 april 2024.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gemeld de vordering niet te bespreken, omdat tot vrijspraak is gerekwireerd.

4.Het standpunt van [medeverdachte] en zijn raadsvrouw

De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de in de strafzaak bepleite vrijspraak. Bovendien volgt de verdediging niet de redenering van de politie dat [medeverdachte] wel degene moet zijn die geprofiteerd heeft van – afgerond – 70 van [slachtoffer] afgenomen Monero die niet op accounts van medeverdachten zijn aangetroffen.

5.De beoordeling van de rechtbank

Bij vonnis van 29 april 2024 van deze rechtbank en kamer is betrokkene vrijgesproken van alle hem tenlastegelegde feiten.
Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit de artikelen 511e, eerste lid juncto artikel 348 van het wetboek van strafvordering en artikel 36e van het wetboek van Strafrecht, volgt dat bij het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit, het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

6.Beslissing

Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W.M. Giesen, voorzitter,
mr. J.O. Rutten en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 april 2024.