In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 15/044429-22. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij een bedrag van € 7.703,79 is vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is voortgekomen uit de veroordeling van de verdachte voor diefstal van cryptovaluta, specifiek 859,9 XMR (Monero), die op 1 oktober 2021 aan een ander toebehoorden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf en de rechtbank heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontnomen. De officier van justitie had de vordering op 19 maart 2024 ingediend, en de verdachte is opgeroepen om te verschijnen op de zittingen van 11 en 15 april 2024. Tijdens deze zittingen zijn de verdachte, zijn raadsvrouw en de officier van justitie gehoord. De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen moet worden, maar heeft zich subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als deugdelijk beoordeeld en heeft geen reden gevonden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, en de duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 154 dagen.