ECLI:NL:RBNHO:2024:4307

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
15/207944-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door een pianodocent met een minderjarige leerlinge

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige pianodocent die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een 16-jarige leerlinge. De verdachte heeft in de periode van 12 november 2011 tot en met 31 mei 2012 verschillende seksuele handelingen verricht met de minderjarige, die aan hem was toevertrouwd in zijn rol als docent. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ongelijkwaardige verhouding, mede door het aanzienlijke leeftijdsverschil, en dat de verdachte onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag en een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische norm en dat de verdachte zijn positie als docent heeft misbruikt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een first offender is en dat de feiten meer dan tien jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/207944-23 (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en - plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 november 2011 tot en met 31 mei 2012 te Purmerend ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij, verdachte, in zijn functie als pianoleraar van voornoemde [slachtoffer] in voornoemde periode meermalen althans eenmaal opzettelijk
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gepenetreerd en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gevingerd en/of
- die [slachtoffer] gebeft en/of
- die [slachtoffer] over haar be(e)n(en) en/of borst(en) gestreeld.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Er is sprake van een afhankelijkheidsrelatie, aangezien de verdachte de docent was en de aangeefster de leerling. Alle seksuele handelingen die tijdens de pianoles plaatsvinden, gebeuren dan ook binnen die afhankelijkheidsrelatie. Daarnaast speelt in deze zaak nog het leeftijdsverschil. Beide componenten maken dat de handelingen een ontuchtig karakter krijgen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de seksuele handelingen geen ontuchtige handelingen zijn. Het enkele leeftijdsverschil is daartoe onvoldoende. Tussen de verdachte en de aangeefster was een normale seksuele relatie. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het ontuchtige karakter van de handelingen. De seksuele handelingen vonden plaats met wederzijds goedvinden en de aangeefster heeft geen enkel signaal afgegeven aan de verdachte dat zij de seksuele handelingen niet wenste. Meer subsidiair heeft de raadsman gesteld dat er geen sprake is geweest van een afhankelijkheidsrelatie.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Juridisch kader
Artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt, voor zover hier van belang, strafbaar het plegen van ontuchtige handelingen van een docent met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige. De strekking van deze bepaling is personen, die kwetsbaar zijn vanwege hun jeugdige leeftijd en vanwege de ongelijkwaardige relatie waarin zij tot de verdachte staan, te beschermen tegen aantastingen van de seksuele integriteit. Artikel 249 lid 1 Sr is daarmee een bijzonder artikel in de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht, omdat dit artikel voor wat betreft personen van boven de 16 maar onder de 18 jaar het seksuele zelfbeschikkingsrecht doorkruist. In beginsel mogen personen vanaf 16 jaar zelf bepalen met wie en wanneer zij seks hebben en staat keuzevrijheid voorop. In artikel 249 lid 1 Sr is op die hoofdregel een uitzondering gemaakt voor de gevallen dat de hoedanigheid van de dader ‘telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover de minderjarige kan ontlenen.’
Van ontucht plegen in de zin van artikel 249 Sr is sprake als de seksuele handelingen van de dader in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Uitgangspunt is dat wanneer seksuele handelingen plaatsvinden in een relatie als bedoeld in deze bepaling, gelet op de bescherming die deze beoogt te bieden aan kwetsbare minderjarigen, slechts bij wijze van uitzondering geen sprake is van het plegen van ontucht. Dit is het geval als die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de minderjarige sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
De vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden, is of de seksuele handelingen die de verdachte als pianoleraar met de aangeefster heeft verricht, hebben plaatsgevonden onder omstandigheden waarin de hoedanigheid van de verdachte (pianoleraar van de aangeefster) een min of meer grote mate van afhankelijkheid meebracht waaraan hij een zeker overwicht tegenover de aangeefster kon ontlenen. Het antwoord op die vraag hangt niet alleen af van die hoedanigheid maar ook van alle overige concrete omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank komt tot een bevestigend antwoord van die vraag en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft in de periode dat hij pianoleraar van de aangeefster was op verschillende momenten en verschillende wijze seks met haar gehad. Zij was toen zestien jaar en hij zevenentwintig jaar oud. Zeker in sociaal-emotioneel opzicht is sprake van een significant verschil in leeftijd en (seksuele) ontwikkeling. De seksuele handelingen vonden plaats tijdens ongeveer zes tot tien pianolessen. De verdachte bekent dat de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De aangeefster was als leerling van de verdachte aan zijn opleiding toevertrouwd. Die relatie brengt op zichzelf reeds mee dat de verdachte een zeker overwicht had op de aangeefster. Dit overwicht werd versterkt door het significante leeftijdsverschil tussen de destijds zeventwintigjarige verdachte en zestienjarige de aangeefster.
Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat er enige vorm van vriendschap tussen beiden bestond en de aangeefster en de verdachte ook buiten de lessen om contact met elkaar hebben gehad, in eerste instantie en gedurende langere tijd vooral in verband met de omstandigheid dat de verdachte goed bevriend was met de vader van de aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zijn positie en verantwoordelijkheid als leraar heeft miskend en ten onrechte heeft gehandeld alsof sprake was van een gelijkwaardige relatie. Van een docent mag worden verwacht dat hij in de relatie tot zijn minderjarige leerling de nodige terughoudendheid betracht wanneer het seksuele gedragingen betreft. Daarbij was de verdachte zich er kennelijk ook van bewust dat de seksuele handelingen in strijd waren met de sociaal-ethische norm. Hij heeft immers meerdere keren opgemerkt tegen de aangeefster “dat dit niet kon.” Dat die uitspraak geen betrekking had op het leeftijdsverschil en de hoedanigheid van de verdachte, maar slechts op de omstandigheid dat de verdachte goed bevriend was met de vader van de aangeefster en het feit dat hij in die tijd een vaste relatie had, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Op grond van het dossier en het onderzoek op de zitting is niet gebleken dat sprake was van (het begin van) een volwaardige relatie die (ook) buiten de lessen bestond of zich daarbuiten ontwikkelde. De verdachte heeft dit onvoldoende kunnen concretiseren. De omstandigheid dat het eerste seksuele contact plaatsvond buiten de context van de pianolessen op een drukbezochte verjaardag van de aangeefster, in een periode waarin zij elkaar af en toe ook buiten de lessen om zagen (vooral in verband met de vriendschap van de verdachte met haar vader), maakt dat niet anders.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de seksuele handelingen die de verdachte als pianoleraar met de aangeefster heeft verricht, hebben plaatsgevonden onder omstandigheden waarin de hoedanigheid van de verdachte (pianoleraar van de aangeefster), in grote mate versterkt door hun significante leeftijdsverschil, doorslaggevend is geweest voor een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de aangeefster jegens de verdachte waaraan hij een zeker overwicht tegenover de aangeefster kon ontlenen. Onder die omstandigheden behoorde de verdachte, ook volgens de sociaal-ethische norm in de periode waarin de verweten seksuele handelingen hebben plaatsgevonden (2011/2012), zich te onthouden van die seksuele handelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 12 november 2011 tot en met 31 mei 2012 te Purmerend ontucht heeft gepleegd met de aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij, verdachte, in zijn functie als pianoleraar van voornoemde [slachtoffer] in voornoemde periode meermalen althans eenmaal opzettelijk
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gepenetreerd en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] gevingerd en/of
- die [slachtoffer] gebeft en/of
- die [slachtoffer] over haar benen en borsten gestreeld.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd om als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] op te leggen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Hij is first offender. Het gaat hier om oude feiten, die dateren van meer dan tien jaar geleden. De raadsman acht een taakstraf passend als straf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige leerlinge, een ernstig zedenfeit. De verdachte was 27 jaar en de aangeefster was 16 jaar. De verdachte heeft onvoldoende acht geslagen op het feit dat, mede gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en het slachtoffer, sprake was van een ongelijkwaardige verhouding tussen hem als pianodocent en het slachtoffer als leerling. De verdachte had er rekening mee moeten houden dat het slachtoffer, ondanks haar mogelijk volwassen en intelligente voorkomen, net als iedere zestienjarige op het gebied van seksualiteit kwetsbaar is. De verdachte heeft met zijn handelen een groot risico genomen op het verstoren van de gezonde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer en heeft daarbij zijn eigen genot telkens belangrijker gevonden. Blijkens de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring heeft het slachtoffer nog steeds veel last van deze gebeurtenissen.
Zonder iets af te doen aan het strafbare karakter van de ontuchtige handelingen van de verdachte en de (latere) impact daarvan op de aangeefster, houdt de rechtbank in het kader van de straftoemeting ook rekening met de omstandigheid dat de verdachte en de aangeefster elkaar ook buiten de pianolessen om ontmoetten, aanvankelijk vooral gezamenlijk met de vader van de aangeefster (een goede vriend van de vader van de aangeefster) maar later ook zonder hem, en de aangeefster de verdachte kennelijk niet alleen als pianoleraar maar ook als onderdeel van haar vriendenkring beschouwde. De rechtbank acht die omstandigheden in strafverminderende zin relevant bij de beoordeling van de aard en ernst van de ontuchtige handelingen waaraan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt.
Persoon van de verdachte
De verdachte is een first offender. Hij heeft de feiten erkend en berouw getoond. Ook weegt de rechtbank mee dat het zedenfeit dateert van twaalf jaar geleden en sindsdien geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen. Uit de verklaring van de verdachte ter zitting is duidelijk geworden dat de impact van deze strafzaak op zijn leven heel groot is. Hij vreest met een veroordeling niet langer in staat te zijn het werk waarvan hij zo houdt te blijven doen en hiermee inkomen te genereren.
Straf
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het niet passend een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf het meest passend is. Naar het oordeel van de rechtbank doet die straf enerzijds recht aan de ernst van het strafbare feit, en, in verband daarmee, het belang van bevestiging van de norm, ook vanuit preventief oogpunt, en anderzijds aan de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Op grond van het bepaalde in artikel 22b Sr (taakstrafverbod) is het opleggen van alleen een taakstraf voor ontucht met een minderjarige echter niet mogelijk. De rechtbank kiest er daarom voor de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf van honderdvijftig uren voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk deel wordt een proeftijd van twee jaar verbonden. Deze voorwaardelijke straf maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank zal, gelet op de uitdrukkelijke wens van de aangeefster, als bijzondere voorwaarde opleggen een contactverbod met de aangeefster.
Gelet op de huidige werkzaamheden van de verdachte en het strafbare feit ziet op gebeurtenissen van twaalf jaar geleden, waarna geen nieuwe strafbare feiten naar voren zijn gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om een beroepsverbod op te leggen, zoals ter terechtzitting door de advocaat van de aangeefster is verzocht. De verdachte is al lange tijd geleden gestopt als pianoleraar en heeft niet de intentie om deze werkzaamheden opnieuw op te pakken. Bovendien is niet gebleken dat hij in het kader van zijn werk anderszins met minderjarigen in aanraking zal komen onder omstandigheden die redelijkerwijs een risico meebrengen op herhaling.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.960,43 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade uit kosten bestaat uit de volgende schadeposten:
1. reiskosten € 662,64
2. eigen risico 2021, 2022, 2023 € 1.155,00
3. aanschaf keyboard € 59,99
4. hotelovernachting € 82,80
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.000,00 gevorderd als immateriële schade.
7.2
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met toekenning van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft de vordering op alle onderdelen gemotiveerd betwist.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal hierna de afzonderlijke schadeposten bespreken.
1. De reiskosten
Door de raadsman is betwist dat de bezoeken (en daarmee de reiskosten) aan praktijk [naam 1] en de opname in [naam 2] enig verband houden met het ten laste gelegde feit. De rechtbank wijst deze post toe, voorzover deze ziet op de reiskosten naar [naam 2]. De benadeelde partij heeft verslagen van de EMDR-therapiesessies van [naam 2] van die dag overgelegd. Uit deze verslagen blijkt voldoende het verband tussen de therapiesessies bij [naam 2] en het bewezenverklaarde feit. De reis bedroeg 344 kilometers. De vergoeding per kilometer was volgens de Richtlijn Kilometervergoeding van de Letselschaderaad in 2022 0,30 cent. Dit betekent dat een bedrag van € 103,20 zal worden toegewezen.
De rechtbank zal de post met betrekking tot de reiskosten naar “praktijk [naam 1]” niet-ontvankelijk verklaren. Deze post is door de verdachte betwist en de benadeelde partij heeft, mede in het licht van uit het dossier gebleken mogelijke andere psychische problemen die geen rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit, niet onderbouwd wat de therapiesessies bij deze praktijk inhielden en welk verband bestaat tussen deze sessies en het bewezenverklaarde feit.
2. Eigen risico 2021, 2022, 2023
De rechtbank zal deze post niet-ontvankelijk verklaren, omdat in het licht van de betwisting daarvan door de verdachte onvoldoende onderbouwd is dat deze post rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Het eigen risico is kennelijk verbruikt door de kosten voor de therapie bij praktijk [naam 1]. Daarvan is reeds hierboven overwogen dat niet onderbouwd is dat de therapie verband hield met het bewezenverklaarde feit.
3. en 4. Aanschaf keyboard en hotelovernachting
De rechtbank zal deze posten toewijzen. De hotelovernachting zag op de opname bij [naam 2] op 10 oktober 2022. De noodzaak van de aanschaf van het keyboard is voldoende gebleken uit de door de benadeelde partij overgelegde EMDR-verslagen van [naam 2].
Immateriële schade
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij psychisch leed heeft ondervonden, en nog steeds ondervindt, als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft hiervoor onder meer EMDR-therapie gevolgd. Aannemelijk is dat de benadeelde partij hierdoor op andere wijze in haar persoon is aangetast en de rechtbank zal dan ook met toepassing van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek een bedrag aan immateriële schadevergoeding toekennen. De rechtbank begroot de immateriële schade van de benadeelde partij naar billijkheid op € 3.000,00.
Toewijsbaar bedrag
De vordering van de benadeelde partij wordt aldus toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 3.245,99 bestaande uit een bedrag van € 245,99 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 3.245,99 wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 103,20 met ingang van 10 oktober 2022;
- over een bedrag van € 59,99 met ingang van 14 oktober 2022;
- over een bedrag van € 82,80 met ingang van 10 oktober 2022;
- over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 12 februari 2012.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: ontuchtige handelingen met een minderjarige] aanleiding met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
Proceskosten
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
contactverbod
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 3.245,99bestaande uit € 245,99 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 3.245,99wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 103,20 met ingang van 10 oktober 2022;
- over een bedrag van € 59,99 met ingang van 14 oktober 2022;
- over een bedrag van € 82,80 met ingang van 10 oktober 2022;
- over een bedrag van € 3.000,00 met ingang van 12 februari 2012.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.245,99, bestaande uit € 245,99 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. van Poecke, voorzitter,
mrs. M.C.J. Lommen en D.H. Bakker,
in tegenwoordigheid van de griffier J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.