ECLI:NL:RBNHO:2024:4250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
10919927 \ AO VERZ 24-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging van ontslag op staande voet wegens herhaaldelijke werkweigering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De verzoeker, een Guinese werknemer, had een verzoekschrift ingediend na zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, een besloten vennootschap. Het ontslag was gebaseerd op herhaaldelijke werkweigering, nadat de verzoeker niet op het werk was verschenen op meerdere oproepen van de werkgever. De verzoeker stelde dat hij niet op de hoogte was van het ontslag en de eerdere waarschuwingen, en dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder dakloosheid, niet in aanmerking waren genomen door de werkgever.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De rechter benadrukte dat de werkgever voldoende inspanningen had geleverd om de verzoeker te bereiken en dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn bereikbaarheid. De kantonrechter concludeerde dat de dringende reden voor het ontslag, namelijk de herhaaldelijke werkweigering, aanwezig was. De verzoeker had meerdere kansen gekregen om zijn werkzaamheden te hervatten, maar had deze niet benut. De rechter wees het verzoek van de verzoeker tot vernietiging van het ontslag af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de werkgever.

De beslissing van de kantonrechter bevestigt de noodzaak voor werknemers om bereikbaar te zijn voor hun werkgever en dat persoonlijke omstandigheden niet altijd een reden vormen om ontslag op staande voet te voorkomen, vooral niet als de werknemer niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10919927 \ AO VERZ 24-15
Uitspraakdatum: 18 april 2024
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats 1]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. B. Wernik
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
gevestigd te [plaats 2]
verwerende partij in de zaak van het verzoek
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. R.C. Rooker

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met 3 producties ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek met 15 producties ingediend.
1.2.
Op 21 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.

2.Feiten

2.1.
[verzoeker], geboren op 1 januari 1975, heeft de Guinese nationaliteit. Op 1 juli 2016 is hij in dienst getreden bij [verweerder] in de functie van reinigingsmedewerker, tegen een salaris van € 2.288,72 bruto per maand exclusief vakantiegeld. De bepalingen van de cao schoonmaak- en glazenwassersbedrijf zijn op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
In mei 2023 heeft [verzoeker] een verlofverzoek ingediend bij [verweerder] voor de periode van 27 juni 2023 tot 24 juli 2023; vanwege familieomstandigheden wilde hij naar Guinee. [verweerder] heeft dit verzoek (ondanks het negatieve verlofsaldo van [verzoeker]) geaccepteerd, onder de voorwaarde dat [verzoeker] op 24 juli 2023 zijn werkzaamheden zou hervatten. [verzoeker] is in het verleden vaker te laat teruggekeerd van familiebezoek.
2.3.
Op 24 juli 2023 verscheen [verzoeker] niet op het werk. Tussen 24 juli 2023 en 3 november 2023 heeft [verweerder] [verzoeker] diverse keren opgeroepen om te komen werken, maar zij kreeg geen reactie van [verzoeker]. [verweerder] heeft een loonstop toegepast.
2.4.
Pas op 3 november 2023 verscheen [verzoeker] weer op het werk. [verzoeker] vertelde op dat moment aan [verweerder] dat hij geen vast woonadres meer had.
2.5.
Vanaf 3 november 2023 hebben (de gemachtigden van) partijen (tevergeefs) onderhandeld over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden door middel van een vaststellingsovereenkomst. In de tussentijd heeft [verzoeker] geen werkzaamheden voor [verweerder] verricht.
2.6.
Op 24 november 2023 heeft [verzoeker] zich bij [verweerder] beschikbaar gesteld om werkzaamheden te verrichten.
2.7.
Tijdens een telefonisch overleg tussen de gemachtigden van partijen op 29 november 2023 bleek dat partijen nog steeds openstonden voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. [verweerder] heeft daartoe (per e-mail aan de gemachtigde van) [verzoeker] opnieuw een voorstel gedaan, met de mededeling dat [verzoeker] daarop uiterlijk tot 30 november 2023 om 15:00 uur kon reageren.
2.8.
Bij e-mail van 30 november 2023 om 16:11 uur heeft de gemachtigde van [verweerder] aan de gemachtigde van [verzoeker] geschreven dat er nog geen reactie was ontvangen op voornoemd voorstel. [verweerder] heeft [verzoeker] die dag nog tot uiterlijk 17:00 uur de tijd gegeven om het voorstel te aanvaarden, bij gebreke waarvan het voorstel zou komen te vervallen en [verzoeker] op 1 december 2023 op de werkvloer werd verwacht.
2.9.
Aanvaarding van voornoemd voorstel bleef uit. Ook verscheen [verzoeker] op 1 december 2023 niet op het werk. [verweerder] heeft [verzoeker] daarom op 1 december 2023 een eerste officiële waarschuwing gegeven in verband met werkweigering. Deze waarschuwing is zowel naar de gemachtigde van [verzoeker] verstuurd als naar [verzoeker] zelf (per e-mail en per WhatsApp). Hierin heeft [verweerder] [verzoeker] ook opgeroepen om op 4 december 2023 op het werk te verschijnen.
2.10.
Op 4 december 2023 is [verweerder] ook niet op het werk verschenen. Omdat [verweerder] geen ontvangstbevestiging van de brief van 1 december 2023 had ontvangen, heeft zij telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van [verzoeker]. Hij gaf aan alleen schriftelijk te willen reageren.
2.11.
Op 5 december 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan de gemachtigde van [verweerder] onder meer geschreven dat een onjuiste opzegtermijn in het voorstel van 29 november 2023 was opgenomen.
2.12.
Op 5 december 2023 heeft [verweerder] [verzoeker] opgeroepen om op 6 december 2023 zijn werkzaamheden te hervatten, bij gebreke waarvan [verweerder] juridische vervolgstappen zal zetten.
2.13.
Op 6 december 2023 is [verzoeker] wederom niet op het werk verschenen. [verweerder] heeft [verzoeker] vervolgens een tweede officiële waarschuwing gegeven. Daarbij heeft [verweerder] [verzoeker] ‘
nog één keer de mogelijkheid’ gegeven om op het werk te verschijnen, te weten op 7 december 2023. Aangekondigd is dat [verzoeker] op staande voet zal worden ontslagen als hij dan weer niet op het werk verschijnt.
2.14.
Ook op 7 december 2023 is [verzoeker] niet op het werk verschenen. [verweerder] heeft vervolgens tevergeefs geprobeerd in contact te komen met [verzoeker] en zijn gemachtigde.
2.15.
Bij brief van 7 december 2023 is namens [verweerder] aan [verzoeker] onder meer geschreven:

(…)Betref: ontslag op staande voet
(…) Namens cliënte bevestig ik dat u op staande voet bent ontslagen wegens herhaaldelijke werkweigering. Het door de werknemer hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten die door of namens de werkgever zijn verstrekt, is op grond van artikel 7:678 lid 1 sub j van het Burgerlijk Wetboek een dringende reden voor ontslag op staande voet. Op 7 december 2023 is uw dienstverband derhalve geëindigd. (…)’
Deze brief is zowel per e-mail aan de gemachtigde van [verzoeker] gestuurd als per WhatsApp aan [verzoeker] zelf.
2.16.
Bij brief van 14 december 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] op de brief van 7 december 2023 onder meer gereageerd:

(…) Client is voor mij geruime tijd niet bereikbaar gebleken, noch telefonisch noch via de e-mail.
Ik heb hem op 12 december 2023 gesproken en hij heeft mij aangegeven dat hij dakloos is geworden, waardoor zijn leven zich in een chaotische situatie bevindt.
Desalniettemin heb ik hem onlangs gesproken over de beëindigingsovereenkomst die u mij op 30 november 2023 heeft doen toekomen, waarbij u voorstelt de arbeidsovereenkomst te beëindigen met ingang van 1 februari 2024. Gelet op de geldende opzegtermijn, zou dit echter 1 maart 2024 moeten zijn. (…)
Overigens is client bereid zijn werkzaamheden te verrichten.
Gelet op het bovenstaande is client dan ook van mening dat het ontslag op staande voet nietig is aangezien deze hem niet heeft bereikt, net als de daaraan voorafgaande waarschuwingen, vanwege het dakloos worden, met alle hectiek daaromheen. (…)’

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter – samengevat - het ontslag op staande voet te vernietigen en [verweerder] te veroordelen tot wedertewerkstelling van [verzoeker], op straffe van een dwangsom, en tot doorbetaling van loon vanaf 7 december 2023.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, primair, omdat [verzoeker] geen kennis heeft kunnen nemen van het ontslag op staande voet en de eerdere waarschuwingen en, subsidiair, vanwege het ontbreken van de dringendheid van het ontslag.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – kort weergegeven – dat het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzoekt [verweerder] de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke datum, te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) en meer subsidiair op grond van een combinatie van ontslaggronden (i-grond). Daarbij verzoekt [verweerder] de kantonrechter om te bepalen dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat aan hem geen transitievergoeding toekomt.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna onder de beoordeling nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

het verzoek
Is het ontslag op staande voet rechtsgeldig?
5.1.
[verzoeker] verzoekt om vernietiging van het ontslag op staande voet. Ter beantwoording ligt de vraag voor of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Volgens artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag.
5.2.
De kantonrechter is met [verweerder] van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Daarover wordt het volgende overwogen.
De onverwijldheid
5.3.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet en de eerder gegeven waarschuwingen hem niet hebben bereikt. Voor zover hij hiermee heeft bedoeld te stellen dat niet aan de onverwijldheidseisen van ontslag op staande voet is voldaan, volgt de kantonrechter dat niet en overweegt daartoe als volgt.
5.4.
Op de zitting heeft [verzoeker] onder meer verklaard dat hij bij terugkomst in Nederland aan [verweerder] heeft verteld dat hij geen vast woonadres meer had. [verzoeker] woonde afwisselend bij vrienden en in zijn auto. Hij had wel een telefoon, maar zonder internet. Hierdoor kon [verzoeker] zijn e-mails dus niet op zijn telefoon bekijken, maar daarvoor ging hij naar de bibliotheek, aldus [verzoeker]. De kantonrechter begrijpt dat [verzoeker] een lastige privésituatie had, maar dat ontslaat hem nog niet van zijn verantwoordelijkheden richting zijn werkgever. [verzoeker] had aan [verweerder] duidelijk moeten maken op welke manier hij nog wel bereikbaar was. Temeer nu [verzoeker] wist dat er (door de gemachtigden van partijen) werd onderhandeld over de beëindigingsovereenkomst en hij (via zijn gemachtigde) aan [verweerder] had meegedeeld beschikbaar te zijn voor het verrichten van werk.
5.5.
Daarbij komt dat vaststaat dat de betreffende stukken de gemachtigde van [verzoeker] wel hebben bereikt. Ook hij kon zijn cliënt echter enige tijd niet bereiken. Dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om er alles aan te doen om de werknemer te bereiken, zoals [verzoeker] stelt, volgt de kantonrechter niet. Nog daargelaten dat [verweerder] er in dit geval alles aan heeft gedaan om te proberen in contact te komen met [verzoeker] (en zijn gemachtigde), is het de verantwoordelijkheid van de werknemer om bereikbaar te zijn voor de werkgever. Het komt voor rekening en risico van [verzoeker] dat de waarschuwingen en het ontslag op staande voet hem (kennelijk) pas later hebben bereikt. Dit doet aan de onverwijldheid van het ontslag op staande voet niet af.
5.6.
De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet voldoet aan de onverwijlheidseisen.
Dringende reden
5.7.
Vast staat dat [verzoeker] – ondanks daartoe uitdrukkelijk te zijn opgeroepen – op 1, 4, 6 en 7 december 2023 niet op het werk is verschenen. Volgens [verweerder] is hiermee sprake van herhaaldelijke werkweigering, hetgeen volgens haar de dringende reden voor het ontslag op staande voet vormt. [verzoeker] heeft op zichzelf niet betwist dat dit een dringende reden ex artikel 7:677 lid 1 BW in samenhang met artikel 7:678 lid 1 sub j BW vormt. Hij stelt zich echter op het standpunt dat van dringendheid van het ontslag geen sprake is. De kantonrechter volgt [verzoeker] hierin niet echt overweegt daartoe als volgt.
5.8.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] geschreven dat (i) uit het feit dat partijen na het ontslag op staande voet nog hebben onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst blijkt dat voor [verweerder] geen sprake was van een dringende reden. Op de zitting heeft [verzoeker] vervolgens het standpunt ingenomen dat de dringendheid ontbreekt omdat (ii) de voorgeschiedenis voor [verweerder] kennelijk geen reden vormde om [verzoeker] op staande voet te ontslaan en (iii) [verweerder] na het ontslag op staande voet een nieuwe arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] heeft aangeboden.
5.9.
Juist is dat [verweerder] ervoor heeft gekozen om [verzoeker] niet op staande voet te ontslaan nadat hij veel te laat terugkeerde van zijn verlof. [verweerder] heeft zowel in het verweerschrift als op de zitting verklaard dat zij het beste met [verzoeker] voor heeft en hem daarom tegemoetkomen wilde door hem een beëindigingsovereenkomst aan te bieden in plaats van hem te ontslaan. Dat stond [verweerder] uiteraard vrij. Hiermee heeft zij [verzoeker] juist geprobeerd te helpen om een mogelijkheid te vinden voor een andere, meer bevredigende oplossing dan een ontslag. Nadat partijen geen overeenstemming bereikten met betrekking tot de beëindiging met wederzijds goedvinden, heeft [verzoeker] vier keer niet gereageerd op de oproepen van [verweerder] om op het werk te verschijnen. Dát vormde voor [verweerder] de reden voor het ontslag op staande voet. Dat hetgeen zich daarvoor heeft afgespeeld voor [verweerder] geen reden vormde om [verzoeker] te ontslaan doet, anders dan [verzoeker] stelt, aan de dringendheid van het gegeven ontslag niet af.
5.10.
Ook het feit dat partijen na het ontslag op staande voet nog hebben onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst, doet aan de vereiste dringendheid niet af. Een ontslag op staande voet is zelfs nog rechtsgeldig als een werkgever, aan wie bekend is geworden dat zich een dringende reden voordoet, direct aan een werknemer mededeling doet van zijn voornemen tot ontslag en van de dringende reden, en tegelijkertijd aan een werknemer een voorstel doet tot beëindiging met wederzijds goedvinden. De gedachte hierachter is dat – zoals [verweerder] ook heeft aangevoerd – daarmee de mogelijkheden voor het vinden van een andere, meer bevredigende oplossing dan een ontslag op staande voet worden vergroot.
5.11.
[verweerder] betwist verder dat zij [verzoeker] na het ontslag op staande voet een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aangeboden. Op de zitting is gebleken dat de stelling van [verzoeker] (dat hem een nieuwe arbeidsovereenkomst was aangeboden) berustte op een misverstand aan de zijde van [verzoeker]. Hetgeen [verweerder] na het ontslag op staande voet nog heeft aangeboden aan [verzoeker] betrof namelijk een beëindigingsovereenkomst, waarin onder meer stond dat [verzoeker] gedurende de opzegtermijn zijn werkzaamheden moest hervatten. [verzoeker] heeft dit opgevat alsof aan hem een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd aangeboden. [verzoeker] heeft het document waarop hij dit standpunt baseerde op de zitting aan zijn gemachtigde laten zien. Hij bevestigde dat dit document een beëindigingsovereenkomst betrof. Hiermee komt het standpunt zoals bedoeld onder 5.7.iii te vervallen.
5.12.
De conclusie is dat de door [verzoeker] ingenomen standpunten de dringendheid van het ontslag op staande voet niet ontnemen.
Persoonlijke omstandigheden
5.13.
De kantonrechter is verder van oordeel dat [verweerder] bij haar keuze voor de als ultimum remedium geldende maatregel van ontslag op staande voet voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker]. De kantonrechter begrijpt, net als [verweerder], dat [verzoeker] op het moment van het ontslag lastige privéomstandigheden had. Zijn moeder was ernstig ziek en moest worden geopereerd, waarvoor [verzoeker] naar Guinee was gegaan. Bij terugkomst in Nederland werd hij dakloos. Met deze omstandigheden heeft [verweerder] echter rekening gehouden door hem niet te ontslaan nadat hij ruim drie maanden te laat van zijn verlof terugkeerde op de werkvloer en, nadat partijen geen overeenstemming bereikten over de beëindiging met wederzijds goedvinden, hem tevergeefs diverse kansen te hebben geven om zijn werkzaamheden te hervatten. [verweerder] heeft aldus meerdere pogingen gedaan om een minder vergaande maatregel op te leggen, maar die heeft [verzoeker] niet aangegrepen. Zijn persoonlijke omstandigheden stonden daarom niet in de weg aan het ontslag op staande voet.
5.14.
De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
Geen vernietiging van het ontslag
5.15.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.16.
Gelet op het voorgaande liggen ook de overige verzoeken van [verzoeker] voor afwijzing gereed.
5.17.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker], omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt [verzoeker] ook veroordeeld tot betaling van € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verweerder] worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
het voorwaardelijk tegenverzoek
5.18.
Hiervoor is geoordeeld dat het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet wordt afgewezen. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [verweerder] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist.

6.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerder] tot en met vandaag vaststelt op € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [verweerder] worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
het tegenverzoek
6.4.
verstaat dat de voorwaarde waaronder het verzoek is ingediend niet is vervuld.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, kantonrechter en op 18 april 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter