In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had verzocht om een zorgmachtiging voor betrokkene, die lijdt aan een eetstoornis, PTSS en een depressieve stoornis. Betrokkene werkt vrijwillig mee aan haar behandeling en heeft recentelijk een aantal kilo's aangekomen, wat haar situatie heeft verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2024, die plaatsvond op het huisadres van betrokkene, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder betrokkene zelf, haar advocaat en een casemanager. De officier van justitie was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene op vrijwillige basis meewerkt aan haar behandeling en dat er geen sprake is van verzet tegen de zorg. De casemanager heeft toegelicht dat de behandeling sinds de aanvraag van de zorgmachtiging beter verloopt en dat betrokkene zelfstandig in gewicht is toegenomen. De rechtbank concludeert dat er op dit moment geen noodzaak is voor verplichte zorg, omdat betrokkene in staat is om haar behandeling zelfstandig voort te zetten. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging afgewezen.
De beschikking is gegeven door rechter mr. J. van Beek en is openbaar uitgesproken op 12 april 2024. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 25 april 2024. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.