ECLI:NL:RBNHO:2024:4235

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
351085 KG ZAG 24-176
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vorderingen in kort geding wegens betalingsachterstand in aannemingsovereenkomst

In deze zaak heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Katwijkse Bouwmaatschapij "KBM" een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden wegens een betalingsachterstand op een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 17 september 2021, betrof de bouw van een appartementsrecht met een aanneemsom van € 230.285,-. KBM vorderde betaling van verschillende termijnen die niet door de gedaagden waren voldaan, evenals contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagden erkenden de vordering en voerden geen verweer. De voorzieningenrechter oordeelde dat KBM goede gronden had om te vrezen dat de gedaagden ook in de toekomst niet zouden betalen, en wees de vorderingen van KBM toe. De rechter overwoog dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met de betaling van meerdere termijnen en dat KBM voldoende bewijs had geleverd van de betalingsachterstand. De voorzieningenrechter kende KBM de gevorderde bedragen toe, inclusief rente en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/351085 / KG ZA 24-176
Vonnis in kort geding van 26 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. KATWIJKSE BOUWMAATSCHAPPIJ “KBM”,
statutair gevestigd te Katwijk,
eiseres,
hierna te noemen: KBM,
advocaat: mr. T.E. Deenik,
tegen

1.[gedaagde 1],2. [gedaagde 2],

beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding inclusief 22 producties, ontvangen door de rechtbank op 11 april 2024,
- de mondelinge behandeling van 24 april 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Op 17 september 2021 sloten partijen een aannemingsovereenkomst inzake een appartementsrecht dat onderdeel uitmaakt van het door KBM te bouwen gebouw met aanhorigheden bekend onder de naam “[naam]”.
2.2.
De aanneemsom was vastgesteld op een bedrag van € 230.285,- inclusief btw. In artikel 4 van de aannemingsovereenkomst is bepaald dat de aanneemsom in negen termijnen wordt gedeclareerd volgens het onderstaande schema:

Artikel 4
1.
De termijnen van de aanneemsom zijn de volgende:
1.
5% te declareren zodra met de bouw van het gebouw een aanvang is
gemaakt.
2.
10% te declareren na het gereedkomen van de ruwe laagste vloer van het gebouw.
3.
15% te declareren na het gereedkomen van de ruwe vloer van het privé-
gedeelte.
4.
10% te declareren zodra de binnenspouwbladen van het privé-gedeelte
zijn aangebracht.
5.
15% te declareren zodra de buitengevel van het privé-gedeelte is
aangebracht.
6.
12,5% te declareren zodra het dak van het gebouw waterdicht is.
7.
10% te declareren na het aanbrengen van de dekvloeren van het privé-
gedeelte.
8.
12,5% te declareren zodra het stuc-, spuit- en tegelwerk in het privé-
gedeelte zijn aangebracht.
te declareren bij de oplevering van het privégedeelte, te voldoen vóór
9.
10% oplevering van het privé-gedeelte mits het privé-gedeelte op
redelijke wijze bereikbaar is.”
In artikel 4 lid 6 van de aannemingsovereenkomst is bepaald dat een rente van 5% per jaar verschuldigd is over het opeisbare gedeelte van de aanneemsom. In lid 7 van datzelfde artikel is vervolgens bepaald dat de rente wordt vermeerderd met de omzetbelasting.
2.3.
De betaling van de eerste termijn van 5% is door [gedaagden] voldaan.
2.4.
De betaling van de tweede termijn van 10% werd op 2 juni 2022 gefactureerd; de betalingstermijn bedroeg veertien dagen. Omdat tijdige betaling uitbleef, heeft KBM diverse betalingsherinneringen gestuurd. Nadien heeft (de advocaat van) KBM zowel via aangetekende post als via e-mail op 22 juli 2022 en 2 augustus 2022 sommatiebrieven gestuurd waarin zij naast betaling van € 23.028,50 (10% van de aanneemsom) ook aanspraak maken op betaling van € 152,68 aan rente vermeerderd met de omzetbelasting. [gedaagden] hebben uiteindelijk een bedrag van € 23.028,50 betaald, de rente hebben zij onbetaald gelaten.
2.5.
Op 19 juni 2023 heeft KBM een factuur gestuurd voor de vierde termijn van de aanneemsom die ook binnen de betalingstermijn van veertien dagen betaald diende te worden. Omdat tijdige betaling uitbleef, heeft KBM diverse betalingsherinneringen gestuurd. Daarop werd niet of nauwelijks door [gedaagden] gereageerd. Ondanks dat de advocaat van KBM meermaals heeft aangedrongen op betaling door [gedaagden] van 10% van de aanneemsom en de daarover verschuldigde contractuele rente (vermeerderd met omzetbelasting), hebben [gedaagden] de factuur onbetaald gelaten.
2.6.
Op 20 november 2023 en op 4 december 2023 heeft KBM de zesde en zevende termijn in rekening gebracht bij [gedaagden] Ook die termijnen hebben [gedaagden] onbetaald gelaten, ondanks dat (namens) KBM diverse betalingsherinneringen zijn gestuurd.
2.7.
Ook de achtste termijn, waarvoor op 28 maart 2024 is gefactureerd, is nog niet betaald.
2.8.
De vijfde en de negende termijn van de aanneemsom heeft KBM nog niet in rekening gebracht bij [gedaagden]

3.Het geschil

3.1.
KBM vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] veroordeelt tot betaling van:
Primair:
1. € 57.571,25, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente,
Subsidiair:
2. € 57.571,25, € 57.571,25, waarbij betaling telkens dient plaats te vinden binnen veertien dagen na ontvangst van de termijn factuur, vermeerderd met de over die termijnen verschuldigde contractuele rente,
Zowel primair als subsidiair:
3. € 24.153,50, € 24.153,50, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting,
3. € 24.153,50, € 29.390,30, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting,
3. € 24.153,50, € 23.458,10, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting,
3. € 24.153,50, € 28.785,62, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 12 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting,
3. € 24.153,50, € 152,68, te vermeerderen met de daarover verschuldigde rente vanaf 10 augustus 2022,
3. € 24.153,50, € 2.926,43 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2024,
3. € 24.153,50, de proces- en nakosten.
3.2.
KBM legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. KBM vordert naast betaling van de al gefactureerde bedragen, ook betaling van de termijnen van de aanneemsom die nog niet in rekening zijn gebracht bij [gedaagden] op grond van artikel 6:80 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens KBM heeft zij goede gronden om te vrezen dat [gedaagden] ook deze bedragen niet zullen betalen. Volgens KBM hebben [gedaagden] namelijk niet alleen een forse betalingsachterstand bij KBM, maar voldoen zij ook niet aan hun betalingsverplichting tegenover de financier als gevolg waarvan de financier betaling aan KBM van (de termijnen van) de aanneemsom uit het bouwdepot van [gedaagden] tegenhoudt. Bovendien heeft KBM [gedaagden] talloze sommatiebrieven, aanmaningen en betalingsherinneringen gestuurd, waarop door [gedaagden] maar mondjesmaat werd gereageerd en die in ieder geval niet hebben geleid tot betalingen door [gedaagden] KBM gaat er dan ook van uit dat ook de toekomstige facturen onbetaald zullen blijven. Het spoedeisend belang is volgens KBM gelegen in het gegeven dat zij genoodzaakt is om kosten te blijven maken in verband met de voltooiing van de bouw van het appartementencomplex; het is immers geen optie om uitsluitend het appartement van [gedaagden] niet af te bouwen. Bovendien heeft KBM van de financier begrepen dat zij ook een executietraject overweegt. Het is daarom van belang dat KBM tijdig een executoriale titel krijgt om in een eventuele executieopbrengst mee te kunnen delen.
3.3.
[gedaagden] hebben de vorderingen van KBM erkend en voeren geen verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagden] de vorderingen van KBM ter zitting hebben erkend en daartegen geen verweer voeren, zodat deze (in beginsel) toewijsbaar zijn.
4.2.
Ten aanzien van de primaire vordering op grond van artikel 6:80 BW overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. In artikel 6:80 BW is bepaald wanneer de gevolgen van niet-nakoming al in treden voordat de vordering opeisbaar is. In artikel 6:80 lid 1 onder c BW is bepaald dat indien een schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen. Weliswaar staat vast dat KBM de vereiste aanmaning - waarin zij uiteen zet waarom zij ervoor vreest dat [gedaagden] ook in de toekomst niet zal betalen - niet heeft gestuurd, maar ter zitting is gebleken dat het sturen van een nadere aanmaning zinloos zou zijn geweest omdat [gedaagden] vanwege betalingsonmacht niet bereid zijn, althans niet in staat zijn, om aan de op hen rustende betalingsverplichting te voldoen. Dat betekent dat de voorzieningenrechter de primaire vordering van KBM zal toewijzen.
4.3.
De rente over verschenen rente is op grond van artikel 6:119 lid 2 BW pas verschuldigd vanaf het moment dat de verschenen rente een jaar verschuldigd is, dus ‑ anders dan gevorderd ‑ pas vanaf 16 juni 2023. KBM heeft niet gesteld dat partijen hierover een andere afspraak hebben gemaakt. De overige gevorderde bedragen ten aanzien van de aanneemsom en de daarover verschuldigde contractuele rente (vermeerderd met omzetbelasting) komen de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen als volgt worden toegewezen
Buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
KBM vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagden] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
Proceskosten
4.5.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van KBM worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.174,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 57.571,25, te vermeerderen met de daarover verschuldigde contractuele rente als dit niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe is betaald, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 24.153,50 vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 29.390,30, vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 23.458,10 vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 8 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting, tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 28.785,62 vermeerderd met de daarover verschuldigde contractuele rente vanaf 12 april 2024 en de over deze rente verschuldigde omzetbelasting, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] om aan KBM te betalen een bedrag van € 152,68 vermeerderd met de daarover verschuldigde rente vanaf 16 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 4.174,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024.