ECLI:NL:RBNHO:2024:4223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
HAA 21/3511
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en waardevermindering onroerende zaak door inwerkingtreding Inpassingsplan

In deze zaak gaat het om de waardevermindering van de onroerende zaak van eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het Inpassingsplan 'Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer'. De rechtbank heeft de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) ingeschakeld om het geschil over de planschadevergoeding te beslechten. Eisers hebben een planschadevergoeding van € 35.551 aangevraagd, maar de STAB concludeert dat de schadevergoeding slechts € 8.000 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat verweerder de tegemoetkoming niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld en dat eisers met hun beroep niet in een ongunstigere positie kunnen belanden dan zonder rechtsmiddel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en handhaaft het bestreden besluit van verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inwerkingtreding van het Inpassingsplan heeft geleid tot een planologische verslechtering voor eisers, die niet voorzienbaar was. De STAB heeft de waardevermindering van de onroerende zaak getaxeerd en geconcludeerd dat de planschade in beginsel voor tegemoetkoming in aanmerking komt, maar dat het normaal maatschappelijk risico in mindering moet worden gebracht. De rechtbank volgt het advies van de STAB en concludeert dat de door verweerder vastgestelde planschadevergoeding niet te laag is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank op 22 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3511

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [plaats] ,

hierna ook: eisers
gemachtigde: mr. E.G.J.M. Meijer,
en

de minister voor Klimaat en Energie, verweerder

gemachtigde: Y. Groen, ambtenaar in dienst van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Als derde-partij neemt aan het geding deel de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TenneT TSO BVuit Arnhem, derde-partij
gemachtigde: M. Engelen, in dienst van die partij.

Procesverloop

1. In deze uitspraak is in geschil of verweerder een aan eisers door hem toegekende planschadevergoeding op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
1.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 19 juni 2020 aan eisers een planschadevergoeding (inclusief vertragingsrente en het drempelbedrag) toegekend ter hoogte van € 35.551. Met het bestreden besluit van 22 december 2020 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.H. Verheul-Verkaik, bijgestaan door [naam 1] (senior jurist bij taxatie- en (planologisch) schadeadviesbureau Thorbecke B.V). De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.3.
Tijdens deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek heropent en de Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) als deskundige benoemd om een onderzoek te verrichten en de rechtbank te adviseren. De rechtbank heeft op 6 december 2022 het deskundigenrapport van de STAB ontvangen. Op 21 december 2022 heeft de rechtbank een kopie van het deskundigenrapport doorgestuurd aan partijen. Eisers hebben zich daarover uitgelaten.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 opnieuw op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Dr. J.F. Voerman en bc. P.A.H.M. Willems, de opsteller en toetser van het STAB-rapport, bijgestaan door [naam 2] (register-taxateur van TIEDE) zijn ook verschenen. De derde-partij was niet aanwezig bij de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 3 september 2012 heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het Inpassingsplan “Randstad 380 kV-verbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk)” (hierna: het Inpassingsplan) vastgesteld. Het plan is in werking getreden op 10 november 2012 en onherroepelijk geworden op 5 juni 2013. Het Inpassingsplan vormde de basis voor de aanleg van een nieuwe hoogspanningsleiding.
2.2.
Eisers zijn eigenaren van en bewonen sinds 22 mei 1992 de woning en het perceel aan de [adres] in [plaats] . Het perceel en de woning van eisers bevinden zich nabij de nieuwe hoogspanningsleiding. De kortste afstand tussen hun perceel en het bestemmingsvlak van de hoogspanningsleiding is 25 meter en de kortste afstand van hun woning tot dat vlak is 35 meter. Het dichtstbijzijnde punt van het kadastraal perceel van eisers bevindt zich op een afstand van 52 meter van het (feitelijk gerealiseerde) hart van de hoogspanningsleiding, ter hoogte van het spanveld tussen de masten met nummers 210 en 211.
2.3.
Op 28 mei 2018 hebben eisers een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade vanwege de inwerkingtreding van het Inpassingsplan.
2.4.
Verweerder heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan taxatie- en (planologisch) schadeadviesbureau Thorbecke B.V.; hierna: Thorbecke). Thorbecke heeft geadviseerd, dat eisers als gevolg van de inwerkingtreding van het Inpassingsplan in een planologisch nadeliger positie terecht zijn gekomen met een waarde verminderend effect op de woning en het perceel. Op grond van een planvergelijking heeft Thorbecke geconcludeerd dat de planologische wijziging, zoals deze mogelijk is geworden met het Inpassingsplan, een “zwaar planologisch nadeel” met zich brengt. De voor eisers nadelige planmaatregel was niet objectief voorzienbaar dan wel kenbaar ten tijde van de eigendomsverwerving door eisers van dit perceel op 22 mei 1992. Dit leidt Thorbecke tot de conclusie dat de door eisers geleden planschade in beginsel – voor zover uitkomend boven het ‘normaal maatschappelijk risico’ – voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Op basis van deze conclusie heeft Thorbecke een taxatie verricht van de door eisers geleden schade. Uitgaande van de planologische situatie op peildatum, zijnde 10 november 2012, kan naar het oordeel van de taxateur van Thorbecke de marktwaarde (vrij van huur en gebruik) van het object
voorde inwerkingtreding van het schadeveroorzakende planologische regime worden vastgesteld op € 560.000 en
nainwerkingtreding van het schadeveroorzakende planologische regime op € 515.000. De planschade/waardevermindering van het getaxeerde object bedraagt derhalve volgens Thorbecke € 45.000. De ontwikkeling op de onderhavige locatie is weliswaar een normaal maatschappelijke ontwikkeling, maar deze lag niet in de lijn der verwachtingen. Gelet hierop adviseert Thorbecke het normaal maatschappelijk risico op de forfaitaire drempel van 2% vast te stellen. Dat betekent dat 2% van € 560.000 (= € 11.200) in mindering wordt gebracht op het gewaardeerde planschadebedrag. Het voor tegemoetkoming in aanmerking komende gedeelte van de door eisers geleden planschade adviseert Thorbecke zodoende vast te stellen op € 33.800.
2.5.
Met het primaire besluit van 19 juni 2020 heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van Thorbecke, aan eisers een planschadevergoeding toegekend ter hoogte van € 33.800 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2018 (de datum waarop de planschade-aanvraag is ontvangen, € 1.451) en vermeerderd met het betaalde drempelbedrag (€ 300). Het totaalbedrag dat verweerder heeft toegekend, is € 35.551. Met het bestreden besluit van 22 december 2012 op de bezwaren van eisers (en de derde-partij) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Wel heeft verweerder de motivering aangepast, omdat onder andere de aanvraag om planschade is aangevuld in de bezwaarfase.
2.6.
In beroep hebben eisers als contra-expertise een taxatierapport van Van Groenigen Makelaardij (hierna: Van Groenigen) overgelegd. Daarbij gaat de makelaar uit van 5 juni 2013 als de peildatum (datum onherroepelijk worden Inpassingsplan). De marktwaarde van de onroerende zaak van eisers taxeert hij op de peildatum op € 650.000 en na inwerkingtreding van het nieuwe planologisch regime op € 455.000. Volgens eisers bedraagt de waardevermindering van hun onroerende zaak vanwege de inwerkingtreding van het Inpassingsplan derhalve € 195.000.
2.7.
In het kader van het Rijksenergieproject waarvan de aanleg van de hoogspanningsleiding onderdeel is, heeft verweerder met de derde-partij een overeenkomst gesloten, waarin ligt besloten dat de derde-partij de door verweerder toegekende tegemoetkomingen in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening in verband met het Inpassingsplan zal betalen.

Wet- en regelgeving

3.1.
Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet (IwO) heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, Wro. In het derde lid van artikel 4.19 IwO is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald. De door eisers in de aanvraag van 28 mei 2018 aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.2.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, en 6.6, tweede lid, Wro kent de bevoegde minister degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid van 6.1 vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
3.3.
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, Wro is een bepaling van een inpassingsplan een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
Niet in geschil is dat sprake is van een planologische verslechtering en dat de planologische wijziging voor eisers niet voorzienbaar was. Evenmin is in geschil dat de vermindering voor het normaal maatschappelijk risico beperkt blijft tot het wettelijk forfait van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, Wro. Ook is niet in geschil dat de schadeloosstelling niet moet worden bepaald aan de hand van de (huidige) feitelijke situering van de hoogspanningsleiding – de leiding is in het midden van de daarvoor planologisch bestemde strook aangelegd en niet het dichtstbij mogelijk bij het perceel en de woning van eisers –, maar in beginsel van de meest nadelige invulling van de planologische mogelijkheden, die het Inpassingsplan mogelijk maakt dus alsof de leiding dichterbij de woning van eisers is aangelegd.
4.2.
In geschil is de waardevermindering van de onroerende zaak van eisers naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Inpassingsplan. Verweerder heeft voor zijn standpunt over de schade het taxatierapport overgelegd van Thorbecke en eisers hebben als contra-expertise het taxatierapport overgelegd van Van Groenigen. Omdat de taxatie van Van Groenigen sterk afwijkt van de taxatie van Thorbecke, heeft de rechtbank aanleiding gezien om aan de STAB advies te vragen. Het advies van de STAB is toegespitst op de waardevermindering van de onroerende zaak van eisers die het gevolg is van de wijziging van het planologische regime. De STAB heeft de voor die schadebepaling noodzakelijke vergelijking van de relevante planologische regimes, zoals de rechtbank ook had opgedragen, opnieuw verricht. Uit de door de STAB uitgevoerde planvergelijking concludeert de STAB dat de inwerkingtreding van het Inpassingsplan leidt tot de volgende schadefactoren:
  • vermindering zicht;
  • schaduwhinder;
  • lichthinder;
  • verslechtering situeringswaarde;
  • toename geluidshinder; en
  • vrees voor gezondheidseffecten; bij de meest ongunstige planologische invulling komen het perceel en de woning van eisers namelijk binnen de zone van 0,4 T (magneetveldzone) te liggen.
De onroerende zaak van eisers heeft de STAB vervolgens laten taxeren door [naam 2] van TIEDE, Randstedelijk Rentmeester en Taxateur, (hierna: [naam 3] ) op peildatum
10 november 2012 onder het oude planologische regime en onder het nieuwe planologische regime. Voor het bepalen van de invloed op de waarde van een zo nabijgelegen hoogspanningsleiding heeft [naam 3] onderzoek gedaan naar de invloed op de koopprijs van woningen in de nabijheid van hoogspanningsleidingen elders in het land, waaronder woningen die gelegen zijn (zeer) nabij dezelfde hoogspanningsleiding, maar dan in Hazerswoude-Rijndijk. Daarbij heeft hij onderzocht wat het koopprijs-, c.q. waardeverschil is tussen zeer nabijgelegen woningen en daar verder weg van gelegen woningen in de nabije omgeving. In zijn taxatie komt [naam 3] tot de conclusie dat de inwerkingtreding van het Inpassingsplan heeft geleid tot planschade in de vorm van waardevermindering van de onroerende zaak ter hoogte van € 20.000 (€ 600.000 – de door hem vastgestelde waarde van het perceel en de woning van eisers op de waardepeildatum voor invoering van het nieuwe planologisch regime – minus € 580.000 – de door hem getaxeerde waarde na wijziging van het planologisch regime). Na toepassing van het wettelijke forfait van 2% van de waarde van de onroerende zaak onder het oude planologische regime als normaal maatschappelijk risico, dat voor rekening van eisers blijft (2% van € 600.000 is € 12.000), komt volgens de STAB een bedrag van € 8.000 (€ 20.000 - € 12.000) voor tegemoetkoming in aanmerking.
4.3.
De rechtbank heeft de STAB ingeschakeld om het geschil over de waardedaling te beslechten. De rechtbank neemt dat advies tot uitgangspunt. Daarbij is van belang dat bij de waardering van onroerende zaken ter vaststelling van een schadebedrag als gevolg van een nieuw planologisch regime en dus ook de waarde voor en na invoering van dat nieuwe planologische regime de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen. De rechtbank mag in beginsel afgaan op het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [1]
4.4.
Verweerder en de derde-partij hebben de juistheid van het rapport van de STAB niet bestreden.
4.5.
Hetgeen eisers in reactie op het STAB-advies hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Eisers hebben met name kritiek op de opbouw en de systematiek van het STAB-advies. Zij voeren aan dat de STAB ten onrechte opnieuw een planvergelijking heeft uitgevoerd. De rechtbank volgt hen niet in die klacht. De rechtbank had de STAB juist opgedragen, als zij dat noodzakelijk achtte, de planvergelijking opnieuw te maken. Het feit dat eisers het niet eens zijn met de taxatie van [naam 3] en daar kritische kanttekeningen bij hebben geplaatst, betekent niet dat het door de STAB verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Uit deze kanttekeningen volgt namelijk niet dat de taxatie van [naam 3] niet juist is. Integendeel, [naam 3] heeft juist overtuigend inzichtelijk gemaakt welk effect een hoogspanningsleiding op de verkoopprijs heeft door een vergelijking te maken tussen woningen die – op vergelijkbare wijze – nabij hoogspanningsleidingen zijn gesitueerd en woningen die op meer afstand van hoogspanningsleidingen zijn gelegen. Hiervoor heeft [naam 3] woningen gebruikt waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Dat die transacties op een ander moment hebben plaatsgevonden dan de voor onderhavige zaak relevante peildatum, doet niet af aan de overtuigende kracht van die analyse van het waardebeïnvloedende effect van een hoogspanningsleiding nabij percelen en woningen als die van eisers.
[naam 3] heeft de waarde van het perceel en de woning van eisers voorafgaand aan de wijziging van het planologisch regime getaxeerd op € 600.000. Die waarde ligt ruim hoger dan de waarde die Thorbecke had getaxeerd, te weten € 560.000. Hij ligt lager dan de waarde die Van Groenigen voor een andere dan de waardepeildatum – namelijk ruim een half jaar later – had getaxeerd, te weten € 650.000. Er is juist gelet op die twee taxaties van partijen geen aanleiding voor de conclusie dat de taxatie van [naam 3] onjuist is. Met een nader standpunt van Van Groenigen hebben eisers de juistheid van die taxatie ook niet weerlegd, omdat Van Groenigen daarop niet meer ingaat. Met nadere gegevens gaat Van Groenigen wel in op de transacties die [naam 3] in zijn taxatie heeft betrokken met betrekking tot elders gelegen woningen nabij hoogspanningsleidingen, maar die analyse doet niet af aan de overtuigende kracht van de analyse van [naam 3] . Van Groenigen heeft namelijk niet weerlegd de constatering van [naam 3] dat het waardeverschil tussen zeer nabij hoogspanningsleidingen gelegen woningen en daar verder van af gelegen vergelijkbare woningen niet zo groot is als eisers stellen. Dat de andere transacties op andere data zijn gerealiseerd en tot andere prijzen hebben geleid, onderbouwt niet dat de analyse van [naam 3] van het effect van een nabije hoogspanningsleiding op de waarde van een woning onjuist is. De overige door (de gemachtigde van) eisers naar aanleiding van het rapport van de STAB gemaakte opmerkingen zijn wel onnodig diffamerend voor de STAB, maar brengen niet mee dat de advisering door de STAB – en de taxatie door [naam 3] – niet overtuigend is.
4.6.
Volgens de STAB bedraagt het voor tegemoetkoming in aanmerking komende gedeelte van de door eisers geleden planschade € 8.000 terwijl verweerder zich in het bestreden besluit, naar aanleiding van het advies van Thorbecke, op het standpunt heeft gesteld dat eisers in aanmerking komen voor een planschadevergoeding van totaal € 35.551. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder de tegemoetkoming niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Omdat eisers met het door hen ingestelde beroep niet in een ongunstigere positie kunnen belanden dan waarin zij zouden hebben verkeerd als zij geen rechtsmiddel zouden hebben ingesteld tegen het bestreden besluit, blijft de planschadevergoeding zoals opgenomen in het bestreden besluit staan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. J.H.A.C. Everaerts en mr. M.H. Affourtit-Kramer, leden, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2016, overweging 8.12 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).