ECLI:NL:RBNHO:2024:4222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
24-773
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van AOW-uitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 21 februari 2024, waarin de AOW-uitkering van verzoeker gedeeltelijk is geschorst naar de norm van een gehuwdenpensioen op grond van artikel 19 van de AOW. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft op 16 april 2024 zijn verzoek om voorlopige voorziening behandeld gekregen. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

Verzoeker ontving een AOW-uitkering en had op 14 december 2023 een wijziging doorgegeven aan de SVB, waarbij hij meldde dat zijn dagelijkse verzorger wegens gezondheidsredenen bij hem kwam wonen. Na enige correspondentie en een ingebrekestelling, heeft de SVB op 21 februari 2024 besloten om de AOW-uitkering voorlopig te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de SVB onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het gegronde vermoeden dat verzoeker recht heeft op een lagere uitkering. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het besluit van de SVB tot zes weken na de beslissing op bezwaar, waardoor de AOW-uitkering voorlopig weer naar de alleenstaande norm moet worden uitbetaald.

Daarnaast bepaalt de voorzieningenrechter dat de SVB het griffierecht en de reiskosten van verzoeker moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 april 2024 door mr. M. Jurgens, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/773
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 april 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder,

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 21 februari 2024, waarin de Algemene Ouderdomswet (AOW)-uitkering van verzoeker gedeeltelijk is geschorst naar de norm van een gehuwdenpensioen op grond van artikel 19 van de AOW.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft een AOW-uitkering. Op 14 december 2023 heeft verzoeker aan verweerder als wijziging doorgegeven dat zijn dagelijkse verzorger, [naam], wegens gezondheidsredenen bij hem komt wonen. Daarbij heeft hij vermeld dat zij haar eigen, zeer geringe Duitse staatspensioen heeft. Op 21 december 2023 herroept verzoeker zijn formulier en vermeldt “ik woon met iemand die niet of nauwelijks bijdraagt aan het huishouden (financieel of door voor elkaar te zorgen)”.
2.1.
Verweerder heeft  omdat de leefsituatie voor verweerder niet duidelijk is  verzoeker per brief van 11 januari 2024 gevraagd om een vragenformulier “Onderzoek woonsituatie” ingevuld te retourneren. Dit formulier heeft verzoeker teruggestuurd en daarin heeft hij vermeld dat zijn situatie “anders” is en voor wat er anders is heeft hij verwezen naar de eerder ingestuurde uitdraai van de website van verweerder. De overige vragen zijn niet beantwoord. Vervolgens heeft verweerder per brief van 24 januari 2024 gevraagd om het formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” in te vullen. Op het formulier “Onderzoek gezamenlijk huishouden” heeft verzoeker toegelicht dat [naam] blijvend en alle dagen van de week bij hem woont. Ook heeft hij vermeld dat zijn situatie “anders” is.
2.2.
Verzoeker heeft op 10 februari 2024 een ingebrekestelling verstuurd, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de doorgegeven wijziging. Per brief van 15 februari 2024 heeft verweerder bevestigd voor 24 februari 2024 een besluit te nemen. Per brief van 20 februari 2024 wordt verzoeker geïnformeerd dat het onderzoek nog loopt en dat hij uiterlijk 23 juli 2024 bericht ontvangt.
2.3.
Vervolgens heeft verweerder op 21 februari 2024 het besluit genomen dat de AOW-uitkering voorlopig wordt uitbetaald naar de norm van een gehuwdenpensioen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Uit artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b van de AOW volgt dat de betaling wordt geschorst als verweerder op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er recht op een lager ouderdomspensioen bestaat. De beoordeling van een schorsingsbesluit zoals hier aan de orde moet plaatsvinden aan de hand van de situatie op het moment van het nemen van dat besluit. [1]
5. Gelet op de totstandkoming van het besluit, kan de voorzieningenrechter de stelling van verweerder dat sprake is van een gegrond vermoeden dat er recht op een lagere uitkering bestaat, onvoldoende volgen. Op 1 februari 2024 is namelijk opdracht gegeven aan de afdeling handhaving om de onderzoeksvraag
“Is er sprake van een gezamenlijk huishouden”nader te onderzoeken. Daarnaast is in het primaire besluit van 21 februari 2024 opgenomen dat de leefsituatie niet duidelijk is vast te stellen. Zowel uit de vraag die is geformuleerd in de opdracht van 1 februari 2024 als uit de opmerking in het besluit valt in het geheel niet op te maken dat er een gegrond vermoeden zou zijn dat verzoeker niet langer recht zou hebben op een AOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande.
6. Dat het besluit van 21 februari 2024 een voor verzoeker negatieve uitkomst heeft omdat verzoeker verweerder in gebreke heeft gesteld, kan de voorzieningenrechter eveneens niet volgen. Verweerder had – na de ingebrekestelling – ook een besluit kunnen nemen waarin staat dat voorlopig de AOW-uitkering naar de norm voor alleenstaande wordt gehandhaafd in afwachting van de uitkomsten uit het onderzoek van de afdeling handhaving.
7. Zoals de voorzieningenrechter op de zitting heeft aangegeven komt de voorzieningenrechter niet toe aan de verzoeken van eiser die toezien op het opleggen van een dwangsom of de vermeerdering van eisen aangaande de dwangsom. Dit zijn aspecten die thuishoren een civiele procedure en niet in een bestuurlijke procedure waar het hier om gaat.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 21 februari 2024 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de AOW-uitkering voorlopig weer moet worden uitbetaald naar de alleenstaande norm.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht en de reiskosten van verzoeker moet vergoeden. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vastgesteld. In dit geval wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer in de laagste klasse. De totale reiskosten stelt de voorzieningenrechter vast op
€ 20,88 (één maal retour [plaats] – Haarlem) voor het bijwonen van de zitting.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 20,88 aan reiskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Kleijn, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5100.