ECLI:NL:RBNHO:2024:4203

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
C/15/344339
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in onveilige opvoedsituatie

Op 2 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er is sprake van een onveilige opvoedsituatie bij zowel de moeder als de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat zolang de ouders niet voldoen aan de bodemeisen, het voor de kinderen te onveilig is om bij één van de ouders teruggeplaatst te worden. De minderjarigen verblijven momenteel in een pleeggezin en de kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 25 november 2024, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders hebben in het verleden niet aan de gestelde eisen voldaan, en er zijn zorgen over de geestelijke gezondheid van de ouders en de onduidelijkheid over hun situatie. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI (gecertificeerde instelling) betrokken moet blijven om de veiligheid van de kinderen te waarborgen en dat de ouders hulpverlening moeten accepteren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/344339 / JU RK 23/1470 en C/15/348959 / JU RK 24-240
Datum uitspraak: 2 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclaseering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. J.J.C. Engels, kantoorhoudende te Heerhugowaard,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. T.J.E. op de Weegh, kantoorhoudende te Heiloo.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/344339/ JU RK 23/1470 blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 21 november 2023 en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 5 februari 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 februari
2024.
1.2.
Het verloop van de procedure met zaaknummer C/15/348959 / JU RK 24-240 blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI, van 6 februari 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 9 februari 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 2 september 2022 is [de minderjarige 1] voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 25 november 2022 is [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 13 december 2022. Bij beschikking van 8 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] verlengd tot 25 november 2023. Bij beschikking van 21 november 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 25 mei 2024, waarbij de kinderrechter het verzoek voor het overige deel (zes maanden) heeft aangehouden.
2.4.
[de minderjarige 2] is (als ongeboren kind) bij beschikking van 17 mei 2023 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 21 november 2023 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 25 mei 2024, waarbij de kinderrechter het verzoek voor het overige deel (zes maanden) heeft aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 2 september 2022 is ook de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een crisispleeggezin voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 15 september 2022 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 2 december 2022. Op diezelfde datum is de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers vervangen door de gecertificeerde instelling De William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De machtiging uithuisplaatsing is vervolgens telkens verlengd en geëindigd op 25 mei 2023.
2.6.
Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 4 januari 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 4 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om het aangehouden deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] toe te wijzen, te weten tot 25 november 2024. Tevens verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
aangehouden deel ondertoezichtstelling
3.2.
De GI is van mening dat er op dit moment sprake is van een onveilige situatie. Het toewijzen van het aangehouden deel van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de ouders aan de bodemeisen voor thuisplaatsing te laten werken en om zicht te krijgen op het perspectief van de kinderen.
verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
3.3.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI schriftelijk het volgende naar voren gebracht. Er is de afgelopen periode onvoldoende verandering gekomen om de kinderen thuis te laten wonen. De GI ziet in dat een uithuisplaatsing ingrijpend is en bovendien is dit voor [de minderjarige 1] inmiddels de tweede uithuisplaatsing. De ouders zijn echter opnieuw teruggevallen in de bestaande patronen van huiselijk geweld. De persoonlijke problematiek van de ouders staat dermate op de voorgrond dat een thuisplaatsing niet wenselijk is. Voordat een thuisplaatsing, in de toekomst, mogelijk is, is het noodzakelijk dat de ouders eerst een (intensief) behandeltraject aangaan en hiervan profiteren. Als zij dit niet doen, zullen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] opnieuw worden blootgesteld aan ruzies en huiselijk geweld en mogelijk weer uit huis geplaatst worden. Dit zal schadelijk zijn voor de kinderen. Het is van belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen voor de duur van de ondertoezichtstelling, zodat de ouders kunnen werken aan de bodemeisen en zodat de GI kan gaan werken aan een Terug Naar Huis Onderzoek (TNHO).
3.4.
Ter zitting heeft de GI de verzoeken nader toegelicht. Er is de afgelopen periode veel gebeurd. De ouders zijn uit elkaar en de moeder heeft een eigen woning. Ondanks dat de relatie van de ouders is verbroken, zijn er opnieuw spanningen tussen hen. De vader komt bij de moeder over de vloer en dat zorgt voor escalaties. De ouders hebben veel weerstand tegen wat er door de hulpverlening en de GI wordt gezegd en leggen de schuld bij een ander neer in plaats van bij zichzelf. Het is van belang dat de ouders hiervoor behandelingen aangaan, ook met betrekking tot hun eigen problematiek. De moeder loopt bij de GGZ, maar wil de stukken hiervan niet delen. Dat zorgt voor onduidelijkheid. Verder maakt de moeder zich zorgen over de suïcidaliteit van de vader. De omgang tussen de kinderen en de ouders verloopt daarnaast onrustig. Het is van belang dat er video interactie komt waarbij de ouders worden begeleid, zodat zij op zichzelf kunnen reflecteren en hun handelen kunnen verbeteren. De ouders willen dat de therapeuten die eerder in het gezin betrokken waren de videobegeleiding gaan begeleiden. De GI is hiermee bezig.
Er is inmiddels ook een TNHO aangevraagd. De ouders staan hiervoor op de wachtlijst. Het TNHO zal ook gaan starten, indien de ouders zich niet aan de bodemeisen houden.

4.De standpunten

het standpunt van de moeder
4.1.
Ter zitting is door en namens de moeder – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling kan worden toegewezen. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dient te worden afgewezen. De moeder heeft een eigen woning en de communicatie tussen de ouders is redelijk. De moeder maakt zich zorgen over de kinderen. Er dient duidelijkheid te komen over het perspectief van de kinderen en wanneer, en op welke termijn, zij kunnen worden teruggeplaatst. Het is van belang dat de GI naast de ouders gaat staan in plaats van tegenover hen. De moeder wil, in tegenstelling tot wat de GI zegt, wel degelijk meewerken. De moeder mist de regiefunctie van de GI. Ook worden belangrijke beslissingen zonder overleg en zonder haar instemming genomen. Dat zou de moeder graag anders zien. Verder wil de moeder meer omgang met de kinderen hebben en de omgangsverslagen kunnen inzien. De GI heeft bodemeisen gesteld, maar het is voor de moeder onduidelijk wat er precies van haar wordt verwacht.
het standpunt van de vader4.2. Ter zitting is door en namens de vader – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De vader staat niet achter de verzoeken. De situatie is, ten opzichte van de vorige zitting, in positieve zin veranderd. De relatie tussen de ouders was destijds aanleiding voor de machtiging tot uithuisplaatsing, maar deze is inmiddels verbroken. Het verzoekschrift tot echtscheiding is opgesteld en de ouders zijn bezig met het opstellen van een ouderschapsplan. De ouders zijn feitelijk in staat om de zorg over de kinderen op zich te nemen. De vader laat zien dat het contact tussen hem en de kinderen goed is en dat hij in staat is om de kinderen te geven wat ze nodig hebben tijdens de korte omgangsmomenten. Het is jammer dat de GI de omgangsverslagen niet aan het dossier heeft toegevoegd. Het verzoekschrift van de GI is daarnaast beperkt en gedateerd. De ouders willen dat zij op de hoogte worden gesteld over belangrijke zaken omtrent de kinderen. Het is van belang dat de samenwerking tussen de ouders en de GI transparant is en de GI dient naast de ouders te gaan staan. De vader zou graag zien dat de kinderen bij de moeder worden teruggeplaatst. Indien dit niet mogelijk is, kunnen zij bij de vader wonen. De vader vindt het niet nodig om een behandeltraject bij de GGZ te volgen.

5.De beoordeling

ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criterium voor de verlenging van de ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 in combinatie met artikel 1:260, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er is sprake van een onveilige opvoedsituatie bij zowel de moeder als de vader. Ondanks de inzet van hulpverlening en het meerdere malen maken van veiligheidsafspraken is het de ouders niet gelukt om de zorgen over de onveilige opvoedsituatie weg te nemen. Doordat het in de thuissituatie regelmatig escaleerde en de kinderen getuige waren van huiselijk geweld en ruzies tussen de ouders zijn zij uit huis geplaatst. Inmiddels is de relatie van de ouders verbroken en heeft de moeder een eigen woning. De ouders laten echter nog altijd een patroon van aantrekken en afstoten zien. Het is van belang dat de ouders hulpverlening hiervoor accepteren. Daarnaast is er ook onduidelijkheid over de geestelijke toestand van de ouders. De moeder wil de stukken omtrent haar behandelplan van de GGZ niet overleggen. De GI heeft bodemeisen gesteld om eventueel naar een thuisplaatsing van de kinderen te werken, maar de ouders houden zich niet aan deze eisen.
5.3.
Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI in het gedwongen kader betrokken blijft om de belangen van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] centraal te stellen. De GI heeft de positie om regie te voeren, de hulpverlening te monitoren en de veiligheid te waarborgen. De kinderrechter acht het van belang dat de GI voor een (eventuele) volgende zitting alle stukken bij de rechtbank indient, dus ook de omgangsverslagen. Verder vindt de kinderrechter het belangrijk dat de GI de aankomende periode met de ouders, en eventueel hun advocaten, in gesprek gaat, zodat aan de ouders kan worden uitgelegd wat de bodemeisen inhouden. Het is voor de ouders nu niet duidelijk waaraan zij moeten voldoen om de zorgen te kunnen wegnemen.
5.4.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen tot 25 november 2024. Deze periode is noodzakelijk gelet op het langdurige karakter van zorgen.
verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.6.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. De kinderrechter is van oordeel dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] op dit moment niet terug naar huis kunnen gaan. Zolang de ouders niet aan de bodemeisen voldoen, is het voor de kinderen te onveilig om bij één van de ouders te worden teruggeplaatst. Ondanks dat de ouders uit elkaar zijn, is hun relatie namelijk nog altijd een zorg. Zo heeft de moeder weliswaar sinds twee maanden een eigen woning, maar ter zitting is gebleken dat de vader nog steeds bij de moeder over de vloer komt en er nog steeds escalaties plaatsvinden. Dit maakt dat de situatie bij de moeder onstabiel is en zij de kinderen geen veilige opvoedsituatie kan bieden. Ook bij de vader zijn er zorgen over de woonsituatie. Daarnaast is er nog veel onduidelijkheid. De kinderrechter acht het niet in het belang van de kinderen dat zij, indien zij worden teruggeplaatst, opnieuw getuige zijn van de escalaties tussen de ouders waardoor zij mogelijk opnieuw uit huis moeten worden geplaatst. Dit is bij [de minderjarige 1] immers eerder gebeurd. De GI is bezig met een TNHO en de ouders staan hiervoor op de wachtlijst. De kinderrechter acht het van belang dat de ouders de komende tijd laten zien dat zij in staat zijn om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden en dat zij zich gaan houden aan de bodemeisen die de GI heeft opgesteld.
5.7.
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 25 november 2024.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
tot 25 november 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
in een voorziening voor pleegzorg tot 25 november 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024 door mr. A.R.A.R. Sitaldin, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. B. Onkenhout als griffier, en op schrift gesteld op 12 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.