In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een vordering van [eiser] die stelt dat hij in december 2008 een lening van € 5.000,00 heeft verstrekt aan [A], met de afspraak dat deze in januari 2009 zou worden terugbetaald. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis [eiser] de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van deze lening door getuigen te horen.
Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaringen hebben afgelegd over de lening. De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijslevering. De verklaringen van de getuigen vertoonden relevante inconsistenties en het schriftelijke bewijs dat [eiser] heeft overgelegd, was onvoldoende om de lening te onderbouwen.
Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Ook de tegenvordering van [gedaagden] is afgewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.321,50 voor [gedaagden] en € 1.085,00 voor [eiser]. De kantonrechter heeft tevens de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen, indien deze niet tijdig worden betaald.