ECLI:NL:RBNHO:2024:4175

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
9770457 \ CV EXPL 22-1120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van lening na bewijsopdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een vordering van [eiser] die stelt dat hij in december 2008 een lening van € 5.000,00 heeft verstrekt aan [A], met de afspraak dat deze in januari 2009 zou worden terugbetaald. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis [eiser] de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van deze lening door getuigen te horen.

Tijdens de zitting zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], die beiden verklaringen hebben afgelegd over de lening. De kantonrechter heeft echter geconcludeerd dat [eiser] niet is geslaagd in zijn bewijslevering. De verklaringen van de getuigen vertoonden relevante inconsistenties en het schriftelijke bewijs dat [eiser] heeft overgelegd, was onvoldoende om de lening te onderbouwen.

Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Ook de tegenvordering van [gedaagden] is afgewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.321,50 voor [gedaagden] en € 1.085,00 voor [eiser]. De kantonrechter heeft tevens de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen, indien deze niet tijdig worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 9770457 \ CV EXPL 22-1120
Uitspraakdatum: 25 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende [adres],
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. E.J. Loos
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats]
gedaagde sub 1
procederend in persoon

2.[gedaagde 2]

wonende te [plaats]
gedaagde sub 2
verder gezamenlijk te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. J.W. Grift

1.Het verdere procesverloop

1.1.
[eiser] heeft in het kader van het hem bij tussenvonnis van 23 maart 2023 opgedragen bewijs getuigen doen horen. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt van wat de getuigen hebben verklaard. [eiser] en [gedaagde 2] hebben hierna nog schriftelijk gereageerd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
[eiser] is daarbij in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat hij in december 2008 € 5.000,00 aan [A] heeft geleend en dat [eiser] destijds met [A] is overeengekomen dat [A] dit bedrag in januari 2009 terug zou terug betalen aan [eiser].
2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] niet geslaagd in dat bewijs. Dit wordt als volgt toegelicht.
2.3.
Uit de verklaring van partijgetuige [eiser] volgt dat hij begin december 2018 € 5.000,00 aan [A] heeft geleend voor de aanschaf van papegaaienkooien. [eiser] verklaart dat hij het geld in de keuken van de woning van [A], nadat hij het ten overstaan van de daarbij aanwezigen had uitgeteld, aan [A] heeft gegeven. [eiser] en [A] hebben vervolgens een kwitantie opgesteld op een overschrijvingsformulier van de Postbank. Naast [eiser] en [A] waren [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en iemand wiens naam [eiser] zich niet herinnert, hierbij aanwezig. Afgesproken werd dat [A] het bedrag in januari 2019 aan [eiser] zou terugbetalen.
2.4.
Uit de verklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) volgt dat hij aanwezig was toen [eiser] € 5.000,00 uitleende aan [A] voor de aanschaf van papegaaienkooien. Het geld zat volgens [getuige 1] in een envelop en hij heeft het geld dan ook niet zelf gezien. Volgens [getuige 1] is er een kwitantie /leenbewijs op een overschrijfkaart van de ING opgesteld. Hij weet niet of deze kwitantie is ondertekend. Het geld zou in januari door [A] aan [getuige 1] worden terugbetaald, aldus [getuige 1].
2.5.
Uit de verklaring van [getuige 2] volgt dat in de periode dat hij contact had met [eiser], [eiser] meerdere malen geld aan derden heeft uitgeleend. Hij herinnert zich dat hij een keer met [eiser] bij [A] is geweest. Dat had te maken met een schip de ‘[schip]’ waar [getuige 2] en [eiser] gezamenlijk werkzaamheden aan moesten verrichten. [getuige 2] verklaart dat hij wel iets weet van een lening die [eiser] aan [A] zou hebben verstrekt. Hij weet echter niet of hij dat weet omdat hij erbij was toen de lening werd verstrekt, of omdat hij dat later zelf van [eiser] heeft gehoord. Ook weet hij niet of er iets over de lening op schrift is gesteld.
2.6.
De kantonrechter stelt vast dat de verklaringen van de getuigen op relevante punten afwijken. Zo stelt [eiser] dat hij het geld ten overstaan van de aanwezigen heeft uitgeteld, terwijl [getuige 1] verklaart dat het geld in een envelop zat en hij het geld niet heeft gezien. [getuige 2] kan zich op zijn beurt weinig herinneren en wat hij zich herinnert is vaag en weinig concreet. Daar komt bij dat het door [eiser] geleverde schriftelijke bewijs ook beperkt is. Hij heeft weliswaar een overschrijvingsbewijs van de Postbank overgelegd, maar dat stuk is als kwitantie is niet duidelijk. Zo blijkt uit de kwitantie bijvoorbeeld niet wat er over de terugbetaling is afgesproken en ook staat niet vast dat [A] de kwitantie heeft ondertekend. [getuige 1] heeft namelijk verklaard dat hij niet heeft gezien dat [A] deze tekende en ook [getuige 2] heeft verklaard niet te weten of er iets op schrift is gesteld over de lening.
2.7.
Gelet op de relevante verschillen tussen de verklaringen, het ontbreken van voldoende duidelijk schriftelijk bewijs en de inmiddels verstreken tijd, is de kantonrechter van oordeel dat niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat [eiser] in december 2008 € 5.000,00 heeft uitgeleend aan [A]. Naast de verklaring van [eiser] zijn er geen aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zulke essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken [1] . De conclusie is dan ook dat ook dit deel van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. Omdat dit deel van de vordering wordt afgewezen, komen ook de door [eiser] gevorderde nevenvorderingen niet voor toewijzing in aanmerking.
2.8.
In het eerdere tussenvonnis is al beslist op de andere delen van de vordering van [eiser]. Aangezien ook die delen zijn afgewezen en [eiser] dus ongelijk krijgt, komen de proceskosten inzake de vordering (inclusief nakosten) voor zijn rekening. De proceskosten zijn als volgt te specificeren:
  • Salaris gemachtigde € 1.186.50 (3,5 x € 339,00)
  • Nasalaris € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.321,50
2.9.
In het tussenvonnis is ook al beslist dat de tegenvordering niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat de voorwaarde voor het instellen van tegenvordering niet is vervuld. De proceskosten voor de tegenvordering (inclusief nakosten) komen daardoor voor rekening van [gedaagden], aangezien zij ongelijk krijgen. De proceskosten inzake de tegenvordering zijn als volgt te specificeren:
  • Salaris gemachtigde € 950,00
  • Nasalaris € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.085,00;
2.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagden] worden vastgesteld op € 1.321,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
de tegenvordering
3.4.
wijst de vordering af;
3.5.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [eiser] worden vastgesteld op € 1.085,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
3.6.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HR 31 maart 1995, NJ 1997/592