ECLI:NL:RBNHO:2024:4088

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/15/339870 / HA ZA 23-290
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken aan groutinjectiepalen en fundering van woonhuis

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning, en een gedaagde, een aannemer die verantwoordelijk was voor het herstel van de fundering van de woning. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagde wegens gebreken aan de door de gedaagde uitgevoerde werkzaamheden, specifiek met betrekking tot de groutinjectiepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door de palen niet op deugdelijke wijze te plaatsen, wat resulteerde in onvoldoende draagkracht voor de fundering van de woning. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van grout aan de bovenzijde van de palen en de te korte diepte van de ingedraaide palen als gebreken kwalificeren. De eiser heeft tijdig geklaagd over deze gebreken en de rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de herstelkosten. De eiser heeft recht op vergoeding van de kosten voor het aanbrengen van nieuwe palen, de kosten van deskundigen en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 39.432,21, inclusief proceskosten en wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/339870 / HA ZA 23-290
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.M. Burger te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [bedrijf] Funderingsherstel,
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.S.R. Ester te Hillegom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023
- aanvullende producties 22 tot en met 26 van de zijde van [eiser]
- aanvullende productie 27 van de zijde van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van de advocaten
- de akte uitlaten producties d.d. 3 januari 2024 van de zijde van [gedaagde] als inhoudelijke reactie op producties 25 en 27 van [eiser] tezamen met aanvullende productie 8 van [gedaagde]
- de antwoordakte d.d. 17 januari 2024 van de zijde van [eiser]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [gedaagde] voert een eenmanszaak onder de naam [bedrijf] Funderingsherstel op het gebied van werkzaamheden aan de fundering van woningen.
2.2.
Op 9 februari 2020 zijn partijen een aannemingsovereenkomst overeengekomen ten behoeve van het herstel van de fundering van de woning voor een totale aanneemsom van € 96.800,- (incl. btw). De te verrichtte werkzaamheden bestonden onder meer uit het laten indraaien van zeven groutinjectiepalen. [gedaagde] heeft de werkzaamheden met betrekking tot de groutinjectiepalen uit laten voeren door een door haar ingeschakelde onderaannemer, te weten Schroef Injectie Nederland B.V. (hierna: SIN). In opdracht van SIN zijn door een derde verschillende berekeningen gemaakt voor deze werkzaamheden, waaronder de paalpuntberekening en de berekening van het draagvermogen. De groutinjectiepalen zijn door SIN geplaatst tussen 12 en 16 juli 2021.
2.3.
Nadat tussen [eiser] en [gedaagde] discussie is ontstaan over de uitgevoerde werkzaamheden hebben partijen gezamenlijk besloten om de aannemingsovereenkomst tussentijds te beëindigen. Hiertoe hebben partijen op 4 maart 2022 een beëindigingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst is bepaald dat de overeenkomst van opdracht met wederzijds goedvinden per 4 maart 2022 is beëindigd en [gedaagde] geen andere aanspraken heeft dan het bedrag van € 39.880,- dat op dat moment al was betaald. In aanvulling op de beëindigingsovereenkomst heeft [eiser] diezelfde dag per e-mail de volgende aanvulling aan [gedaagde] toegestuurd:

Beide partijen(…)
komen in onderling overleg finale kwijting overeen, met uitsluiting van de grout injectie palen die gedraaid zijn door SIN BV(…)”
2.4.
Na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst heeft [eiser] een nieuwe aannemer, SPS Heicombinatie (hierna: SPS), ingeschakeld voor het uitvoeren van de resterende werkzaamheden ten behoeve van het herstel van de fundering van de woning. Op verzoek van SPS heeft [eiser] in mei en juni 2022 meerdere keren aan [gedaagde] gevraagd om een schriftelijke garantie af te geven dat [gedaagde] /SIN de groutinjectiepalen correct heeft opgeleverd conform de paaltechnische berekeningen. [eiser] had deze garantie nodig om er zeker van te kunnen zijn dat de palen de berekende last van de woning kunnen dragen. Op 29 juni 2022 heeft [eiser] een garantieverklaring van SIN jegens [gedaagde] ontvangen waarin onder meer is opgenomen:

Wij garanderen de paaltechnische deugdelijkheid van de door ons geleverde en aangebrachte palen. Het draagvermogen van de palen valt buiten deze garantie daar het draagvermogen niet door of namens Schroef Injectie Nederland is bepaald cq. berekend.
Indien de geleverde palen niet deugdelijk blijken te zijn, zullen wij op verzoek van de opdrachtgever de aanneemsom terugbetalen, dan wel voor het aanbrengen van nieuwe palen met de juiste paaltechnische eigenschappen zorgdragen.”
2.5.
Nadien heeft [eiser] ingenieur [betrokkene] van ingenieursbureau DAW verzocht om de groutinjectiepalen te inspecteren. Volgens [betrokkene] zijn de palen niet conform de paaltechnische tekeningen in de grond geplaatst en klopt de boorstaat van SIN niet.
2.6.
Op 8 juli 2022 heeft een gemachtigde van ARAG namens [eiser] een brief gestuurd aan [gedaagde] waarin laatstgenoemde gesommeerd is tot het herstel van een drietal gebreken, namelijk:
  • Het niet volgens de paaltechnische berekeningen indraaien van de palen, aangezien volgens die berekeningen er vier palen in een rechte lijn horen te staan;
  • Het ontbreken van grout vanaf een bepaald punt, in ieder geval aan de bovenzijde van de palen;
  • Het te beperkt zijn van de garantie van SIN, omdat deze niet ziet op het draagvermogen van de palen en slechts voor de duur van 10 jaar is afgegeven.
2.7.
In reactie hierop heeft de advocaat van [gedaagde] op 26 juli 2022 onder meer gereageerd dat de gebreken moeten worden bewezen door [eiser] en dat de brief is doorgestuurd aan SIN met het verzoek aan SIN om de gestelde gebreken te herstellen.
2.8.
[eiser] heeft, vanwege het uitblijven van een reactie van SIN, in september 2022 een deskundige van TOP Expertise ingeschakeld om de groutinjectiepalen nader te onderzoeken. Deze deskundige heeft op 17 oktober 2022 een onderzoek uitgevoerd bij de woning, waarbij zowel [eiser] als [gedaagde] aanwezig waren. SIN was, hoewel door [eiser] uitgenodigd, niet aanwezig bij het onderzoek. Op zitting hebben [eiser] en [gedaagde] verklaard dat tijdens het onderzoek door alle aanwezigen is geconstateerd dat het grout ontbrak aan de bovenkant van de palen. Ook heeft [gedaagde] verklaard dat hij direct na afloop van het onderzoek van TOP heeft toegezegd dat hij dit gebrek bij SIN zou melden en dat hij dit ook heeft gedaan, maar dat de reactie van SIN was dat de palen gewoon goed waren en er geen grout bij hoefde. SIN was daarom niet van plan om het grout alsnog aan te vullen, aldus [gedaagde] .
2.9.
De deskundige van TOP expertise heeft zijn rapport afgerond op 24 oktober 2022. In het desbetreffende rapport is onder meer het volgende opgenomen:

Rondom de stalen buispalen is géén zichtbare grout aanwezig.(…)
De heipalen zijn, volgens de paaltechnische berekeningen, deugdelijk in de grond gedraaid.(…)
Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de draagkracht van de schroefinjectiepalen voldoet. (…)
Paalmisstanden komen, bij in de grond gedraaide palen, vaak voor; in de onderhavige situatie is er sprake van paalmisstanden van ongeveer 250-300 mm uit de “rechte” lijn.
Dit is verder geen probleem omdat de constructeur dit eenvoudig in de vloer, met behulp van bewapening, kan opvangen.(…)
Zoals onder bevindingen vermeld bevindt er zich geen grout om de bovenste, zichtbare meter(s) heipalen.
Als gevolg van de laag kleiachtige grond is er nauwelijks/geen grout aanwezig. Omdat SIN, op haar site en verstrekte informatie, zelf aangeeft dat de hele paal van grout moet worden voorzien zijn zij daarin tekortgeschoten.(…)
Dit is een bouwkundig gebrek en zal hersteld moeten worden.(…)
De kosten hiervoor hebben wij geraamd op € 1.960,-- exclusief btw.(…)
NB: als bij het ontgraven blijkt dat er (op diepte) ook geen zichtbare grout aanwezig is dan bestaat er altijd nog de mogelijkheid om de schroefinjectiepalenniette gebruiken en deze onder de betonvloer af te korten.
Volgens opgave van [betrokkene] , DAW Ingenieursbureau, zou de vervanging kunnen bestaan uit het inheien van een dertiental stalen buispalen van rond 168 mm.
De geschatte kosten voor het nieuwe leveren en aanbrengen van dertien betongevulde stalen buispalen rond 168mm met voet 178 mm op een diepte, zoals op de sondering is aangegeven, van 19 meter hebben wij geraamd op € 18.850,-- exclusief btw.(…)
De aannemer geeft te kennen dat zij haar onderaannemer (SIN) diverse keren dringend heeft verzocht om grout rondom te palen aan te brengen, echter dat SIN dat telkenmale heeft geweigerd en aangeeft dat de palen gewoon goed zijn.(…)
Ons commentaar hierop:(…)
Met betrekking tot de grout zijn wij het oneens. Zowel op haar eigen site, van SIN, en op de paalberekening van haar constructeur staat simpelweg dat de gehele paal van grout moet zijn/worden voorzien.”
TOP Expertise heeft voor haar onderzoek een totaalbedrag van € 1.512,50 (incl. btw) in rekening gebracht bij [eiser] .
2.10.
[eiser] heeft na ontvangst van het rapport van TOP expertise aan SPS de opdracht gegeven om voorbereidende werkzaamheden te treffen en het grout om de (bovenkant van de) palen aan te vullen. Deze werkzaamheden zijn afgerond op 4 november 2022 en SPS heeft hiervoor een bedrag van € 1.160,50 (incl. btw) in rekening gebracht bij [eiser] .
2.11.
Op 30 november 2022 hebben de gemachtigde van [eiser] en de advocaat van [gedaagde] telefonisch contact waarbij eerstgenoemde heeft gerefereerd aan het rapport van TOP expertise en de advocaat van [gedaagde] heeft aangegeven niet bekend te zijn met dit rapport. Per e-mail van 12 december 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] het rapport van TOP expertise toegestuurd aan de advocaat van [gedaagde] en is laatstgenoemde gesommeerd om te bewerkstelligen dat binnen zeven dagen de gevraagde goedkeuring/garantie wordt afgegeven.
2.12.
SPS heeft tegenover [eiser] eind 2022 aangegeven dat zij pas verder zou gaan met de funderingswerkzaamheden als een andere deskundige heeft beoordeeld dat de ingedraaide palen voldoende draagkracht voor het huis bieden. Daartoe heeft SPS begin december 2022 opdracht verstrekt aan Geosonda B.V. (hierna: Geosonda), die op 12 december 2022 een zogenoemde magnetometing heeft uitgevoerd bij de woning van [eiser] . Voor dit onderzoek waren [gedaagde] en SIN niet uitgenodigd. Bij een magnetometing wordt een stalen buis met magnetometer sensoren in de grond gedrukt die metalen voorwerpen onder de grond – zoals in dit geval de palen – gedetailleerd in kaart kan brengen. Hiermee kan de lengte en draagkracht van de palen worden berekend. Geosonda heeft steekproefsgewijs twee van de zeven palen onderzocht, omdat het onderzoeken van één paal meerdere uren in beslag neemt en (daarmee) een kostbaar onderzoek is. Geosonda heeft op 18 januari 2023 haar definitieve rapport opgeleverd, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

De met behulp van magnetometers opgenomen signalen zijn geïnterpreteerd met speciale interpretatie software, waarmee de afwijkingen in de sterke van het aardmagnetisch veld ten gevolge van de aanwezigheid van metalen objecten nauwkeurig kunnen worden berekend. Resultaten van de veldmetingen en modelleringen zijn gegeven in de bijlage CPT1_Interpretatie en CPT2_Interpretatie.(…)
Voor interpretatie is aangenomen, dat de diepst gevonden uitslagen van de magnetometer waardes representatief zijn voor de ter plaatse aanwezige paalpunten.
Conclusie en aanbevelingen
Het resultaat van de interpretatie is weergegeven in onderstaande tabel.
Sondering nummer
Onderzijde paal/ paalpunt in m. t.o.v. MV
Onderzijde paal / Paalpunt in m. t.o.v. NAP
CPT1
-15,6
-16,32
CPT2
-12,6
- 13,32
Geosonda heeft een bedrag van € 1.996,50 (incl. btw) in rekening gebracht bij [eiser] voor het verrichten van haar onderzoek en het opstellen van het rapport.
2.13.
[eiser] heeft de bevindingen van Geosonda gedeeld met ingenieur [betrokkene] van DAW. De betreffende ingenieur heeft [eiser] per e-mail meegedeeld dat uit het onderzoek van Geosonda blijkt dat de palen niet diep genoeg in de grond zitten omdat zij op 16,32 meter respectievelijk 13,32 meter onder NAP ophouden, terwijl dit volgens de paaltechnische berekeningen 19 meter onder NAP moet zijn. Volgens de ingenieur leidt dit tot een te laag draagvermogen van de palen omdat het draagvermogen op 14 meter onder NAP 250 kN bedraagt, terwijl per paal een paallast van 580 kN optreedt. Als de palen tot 19 meter onder NAP zouden zijn aangebracht dan zou het draagvermogen 789 kN per paal en daarmee wel ruimschoots voldoende zijn geweest, aldus de ingenieur.
2.14.
Na ontvangst van het rapport van Geosonda heeft [eiser] ingenieursbureau DAW gevraagd een nieuwe paaltechnische en constructieve berekening op te stellen in verband met het plaatsen van nieuwe schroefpalen. Uit de daaropvolgende uitvoerige berekeningen van ingenieursbureau DAW, die op 1 februari 2023 zijn verstrekt, volgt dat er twaalf nieuwe schroefinjectiepalen moeten worden aangebracht, op andere plekken dan de eerste zeven palen, om de last van de woning te kunnen dragen. Voor het maken van deze berekeningen heeft ingenieursbureau DAW een bedrag van € 574,75 in rekening gebracht.
2.15.
Op 23 januari 2023 heeft de gemachtigde van [eiser] het rapport van Geosonda aan de advocaat van [gedaagde] toegestuurd en hem gesommeerd om binnen zeven dagen te bevestigen dat [gedaagde] binnen veertien dagen over zou gaan tot herstel van de gebreken, door het plaatsen van twaalf nieuwe palen. Ook heeft [eiser] aangekondigd dat als [gedaagde] niet binnen zeven dagen zou bevestigen dat hij of SIN de gebreken zou gaan herstellen, [eiser] het werk zou gaan uitbesteden aan SPS en de kosten hiervan op [gedaagde] zou verhalen.
2.16.
In reactie hierop heeft de advocaat van [gedaagde] diezelfde dag laten weten dat het rapport en de sommatie was doorgezonden aan SIN, maar dat hij verwachtte dat hij niet eerder dan de daaropvolgende week inhoudelijk op de zaak kon terugkomen.
2.17.
Op 3 februari 2023 heeft [eiser] aan SPS de opdracht gegeven om de herstelwerkzaamheden uit te gaan voeren.
2.18.
Op 10 februari 2023 heeft de gemachtigde van [gedaagde] per brief gereageerd op de brief van [eiser] van 23 januari 2023 en meegedeeld dat zij het gebrek, dat de palen te kort zouden zijn en de draagkracht daarom onvoldoende is, betwist. De advocaat van [gedaagde] verwijst in zijn brief naar een (als bijlage verstrekte) brief van de advocaat van SIN van 2 februari 2023 aan [gedaagde] . In de desbetreffende brief van SIN aan [gedaagde] schrijft de advocaat van SIN onder meer dat SIN de uitkomsten van het onderzoek van Geosonda betwist en zich niet gehouden acht herstel aan te bieden.
2.19.
Halverwege februari 2023 heeft SPS haar (herstel)werkzaamheden ten aanzien van de fundering afgerond en opgeleverd. Hiervoor heeft SPS, in lijn met het advies van Geosonda en de berekeningen van de ingenieur van [eiser] , twaalf nieuwe palen in de grond gedraaid nadat zij de grond en de palen hiervoor had voorbereid. Voor deze werkzaamheden heeft SPS een totaalbedrag van € 32.791,- (incl. btw) in rekening gebracht bij [eiser] .
2.20.
Per brief van 15 maart 2023 heeft de advocaat van [eiser] tegenover [gedaagde] aangegeven dat zij de verbintenis van [gedaagde] tot nakoming heeft omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. In diezelfde brief wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van de deskundigen (Top Expertise, Geosonda en ingenieursbureau DAW) en de herstelkosten van SPS voor het aanbrengen van grout en het indraaien van twaalf nieuwe schroefpalen voor een totaalbedrag van € 38.035,25. [gedaagde] heeft aan het verzoek om deze kosten te vergoeden geen gehoor gegeven.
2.21.
Op 28 maart 2023 heeft de advocaat van [gedaagde] per brief aan [eiser] kenbaar gemaakt een onderzoek te willen laten uitvoeren naar de staat van de door SIN aangebrachte groutinjectiepalen.
2.22.
Na uitbrenging van de dagvaarding heeft SIN, naar aanleiding van het rapport van Geosonda, aan Crux Engineering B.V. (hierna: Crux) gevraagd om hier een reactie op te geven. Crux heeft op 5 juli 2023 een rapport uitgebracht, waarin onder meer is opgenomen:

Schroef Injectie Nederland B.V. (SIN) heeft aan CRUX gevraagd om de vraag te beantwoorden of de zeven door SIN aangebrachte schroefinjectiepalen terecht zijn afgekeurd en door twaalf nieuwe palen vervangen dienen te worden. In dat verband heeft CRUX het rapport van Geosonda ook voorgelegd aan T&A Survey. Hun bevindingen zijn opgenomen in voorliggende notitie. In de notitie wordt verder ingegaan op het ontbreken van grout over de bovenste zichtbare meter van de schroefinjectiepalen en de voetdiameter(…)
Uit de boorstaat van SIN blijkt dat per paal circa 880 á 930 liter grout toegepast is. Het niet aanwezig zijn van grout over de bovenste zichtbare meter(s) betekent echter niet dat er überhaupt geen groutschil aanwezig is beneden NAP – 7.5m tot aan paalpuntniveau(…)
De rapportage van Geosonda heeft CRUX voorgelegd aan T&A Survey. Hun bevindingen zijn gerapporteerd in [7] en is als Bijlage 1 bijgevoegd aan de notitie.
Hun conclusie is dat het te voorbarig is om te stellen dat de twee onderzochte
palen een paalpuntniveau van respectievelijk NAP-16,32m en NAP-13,32m
hebben omdat niet alle informatie is meegenomen in de eindconclusie en geen
meetdata beneden 19m-maaiveld (= circa paalpuntniveau) beschikbaar is.
Het is daarnaast volgens CRUX niet logisch dat de aannemer (per abuis) 3m, laat staan 6m te korte palen vervaardigd. Dit zou anders ook impliceren dat paal 7 een schachtdiameter van circa 1,0m zou hebben op basis van de verbruikte hoeveelheid grout, wat onwaarschijnlijk is
Op grond van de voorgelegde boorstaat zijn alle schroefinjectiepalen naar het voorgeschreven paalpuntenniveau geschroefd’
4 Ontbreken groutschil
Over de bovenste zichtbare meter is bij de schroefinjectiepalen geen groutschil aangetroffen volgens [4]. Dat bovenin het veenpakket geen groutschil aanwezig is, heeft geen consequenties voor het geotechnische draagvermogen van de schroefinjectiepalen omdat deze positieve schachtwrijving ontlenen aan het zandpakket beneden NAP -7,5m volgens de berekening van DAW(…)”
In de briefrapportage van T&A Survey Bodemonderzoek BV (hierna: T&A Survey) van 3 juli 2023, die als bijlage 7 is toegevoegd aan de rapportage van Crux, is onder meer opgenomen:

Door Geosonda is een drie-assige magnetometer gebruikt die afwijkingen door aanwezig ijzerhoudend materiaal ten opzichte van het aardmagneetveld registreert.
Dit is een betrouwbare, bewezen meettechniek die ook T&A in vergelijkbare situaties wordt toegepast.(…)
Indien de paal en/of de magnetometersondering niet verticaal staan maar uit elkaar lopen, kan het lijken dat de paal niet meer aanwezig is, terwijl dit wel het geval is. Hetzelfde kan het geval zijn indien er veel minder ijzerhoudend materiaal is.(…)
Meetwaarde
De meetwaarde van de z-waarde en totaalveld van CPT1-paal 3 liggen hoger dan die van CPT2-paal 7. Aangezien de afstand tussen CPT 1 en paal 3 op basis van de reconstructie groter is dan die van CPT 2 en paal 7 is dit niet conform hetgeen verwacht mag worden. De gemeten uitslag van CPT2 op 2 meter afstand van een paal is opvallend groot.
Signature
Ook is de signature (vorm) van de uitslag in beide gevallen afwijkend terwijl bij het inmeten van twee gelijke palen dezelfde signature wordt verwacht.(…)
Einddiepte
Om met zekerheid de einddiepte van een groutinjectiepaal te kunnen bepalen is het van belang om tot minimaal 3 meter onder de onderzijde te meten. Onderzoek met de magnetometersonde heeft hier tot ruim 19 m-mv plaatsgevonden. In CPT-02 is er een afwijking in de meetdata zichtbaar vanaf 18.5 m-mv die niet zichtbaar is in CPT-01.
Mogelijke verklaringen
Er zijn verschillende verklaringen mogelijk voor de afwijkende meetwaarden en signature:

De reconstructie van het overzicht van de paallocatie en sondeerlocatie is onjuist

De magnetometersonderingen en/of palen zijn niet verticaal gezet

Er is sprake van verschillende soorten palen

In de meetdata is niet de einddiepte zichtbaar maar de overgang van casings met verschillende magnetische eigenschappen.

In CPT 2 wordt in plaats van paal 7 met name de invloed van de damwand of schoor geheide betonnen aan de voorzijde gemeten in plaats van de onderzijde paal.

De analyse heeft op diepte niet genoeg ingezoomd op kleinere uitslagen in de meetdata, waardoor niet alle informatie is meegenomen in de eindconclusie

Vanwege het ontbreken van meetdata beneden 19 m-mv is in zowel CPT 1 als CPT2 de onderzijde van de palen niet waar te nemen.
Conclusie
Op basis van alleen deze meetdata is niet eenduidig vast te stellen of de onderzijde van de palen aanwezig is op 16.32 m-NAP, respectievelijk -13.32 m-NAP. De meetdata vertoont geen constitent, verklaarbaar beeld.
2.23.
Op 15 november 2023 heeft Geosonda een e-mail gestuurd aan [eiser] in reactie op de conclusie van antwoord van [gedaagde] en de rapportage van Crux/T&A Survey. Daarin schrijft Geosonda onder meer:

Signature afwijkend:
Het is niet juist, dat bij het inmeten van 2 gelijke palen dezelfde signature wordt verwacht. Signature kan sterk variëren afhankelijk van wáár ten opzichte van de paal (of palen) de magnetometer sondering wordt uitgevoerd en hoe de paal is gepre-magnetiseerd/ wat de magnetische eigenschappen zijn van afzonderlijke palen.
Einddiepte:
“Om met zekerheid de einddiepte van een groutinjectiepaal te kunnen bepalen, is het van belang om tot minimaal 3 meter onder de onderzijde te meten.”
Uit de geïnterpreteerde einddieptes van de palen blijkt, dat dit ook is gebeurd.
Pagina 4:
Conclusie:
“Op basis van alleen deze meetdata is niet eenduidig vast te stellen of de onderzijde van de palen aanwezig is op 16.32 m-NAP, respectievelijk -13,32m-NAP. De meetdata vertoont geen consistent, verklaarbaar beeld.”
Advies om nogmaals het rapport van Geosonda goed te lezen. Hierin wordt het beeld van de meetdata verklaard. De beste verklaring voor de gemeten data is het eindigen van de palen op de geïnterpreteerde paalpuntniveaus.
Rapport T&A:
(…)
Eén van de argumenten in het T&A briefrapport is, dat sonderingen niet ver genoeg zouden zijn doorgezet om een paalpunt op -19m te kunnen waarnemen. Uit de meetdata blijkt echter, dat beneden de geïnterpreteerde paalpuntniveau ‘s (rapport Geosonda) géén ferromagnetisch ijzer meer aanwezig is. De magnetometerwaardes stabiliseren naar achtergrond waardes aardmagnetisch veld. Als beneden de gerapporteerde paalpuntniveau ’s nog wél ferromagnetisch ijzer aanwezig was, dan was dit met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeker niet het geval.
Wat voorts opvallend is (vanuit geotechnisch oogpunt) is, dat de waargenomen paalpuntniveau’s corresponderen met ter plaatse aanwezige zandlagen.(…)
Méér in het algemeen vinden wij het licht bevreemdend dat T&A bij ons geen nadere informatie is ingewonnen over hoe interpretatie heeft plaatsgevonden en wat bij interpretatie wél en niet is meegenomen.
Onder het kopje “mogelijke verklaringen” worden diverse mogelijkheden gegeven. T&A had hiervan echter een groot aantal kunnen afserveren als “niet relevant” als het zich van tevoren bij de opstellers van het Geosonda rapport had laten informeren.
Het T&A rapport lijkt vooral bedoeld om twijfel te zaaien m.b.t. het Geosonda rapport, méér dan dat het beoogt een verklaring te geven van de ingewonnen magnetometer data. Geosonda had deze, indien gewenst, gaarne ter herinterpretatie beschikbaar gesteld aan T&A – de vraag om de daadwerkelijke data heeft Geosonda echter nooit bereikt.
2.24.
Op 23 november 2023 heeft de ingenieur van ingenieursbureau [eiser] een e-mail gestuurd aan [eiser] , waarin hij onder meer schrijft:

Bij het berekenen van de constructie zoeken we altijd naar een positie in de funderingsplaat waar zoveel mogelijk gewicht door een paal opgenomen kan worden. De palen die te kort zijn bevonden, staan op de meest ideale positie. Bij het plaatsen van vervangende palen, zullen deze op een andere positie moeten komen te staan. De meest ideale plek is immers al ingenomen door de te korte paal. Dat betekent dat de vervangende palen ongunstig belast gaan worden (lees lagere belasting opnemen). Dit zie je ook terug in de latere uitwerking met 12 palen. We konden hier de meest ideale plek niet gebruiken. Daardoor is de opgenomen belasting per paal minder geworden. Waar we dus eerst met 7 palen op hoge belasting uitkwamen, hebben we later 12 palen nodig gehad.
Nogmaals, voor zover ons bekend heb je twee palen laten doormeten. Deze waren beide te kort. Het groutverbruik van alle overige (niet nagemeten) palen is gelijk aan de te korte palen. Het is dus aannemelijk dat de niet nagemeten palen ook te kort zijn. Daarbij ontbrak het groutlichaam rond de huls aan de bovenzijde van de palen. De leverancier is gevraagd om te verantwoorden of dit van invloed is, aangezien in de paalberekening wel grout rond de bovenzijde is aangegeven. Hier is geen antwoord op gegeven. Dit is van invloed geweest op de beslissing om de 7 palen als verloren te beschouwen.”
2.25.
Bij zijn Akte uitlaten producties heeft [gedaagde] een brief van T&A Survey overgelegd van 24 november 2023 waarin T&A Survey reageert op de aanvullende reactie van Geosonda van 15 november 2023. Daarin schrijft T&A Survey onder meer:

De reacties van Geosonda onderbouwen de mogelijkheid dat met de huidige meetdata de onderzijde van de palen is vastgesteld. Die mogelijkheid wordt door T&A zowel in de eerdere rapportage als in deze reactie niet betwist.
Dit betekent niet dat dit de enige mogelijkheid is. Het beeld van de meetdata is namelijk niet eenduidig. Zie voor onderbouwing de rapportage van 03-07-2023.
De aangedragen argumenten hebben niet geleid tot een eenduidige verklaring. De stelling dat tot 3 meter onder de onderzijde paal is gemeten, klopt bijvoorbeeld niet indien er sprake is van een paal met grotere lengte. In CPT-02 is er een afwijking in de meetdata zichtbaar vanaf 18.5 m-mv die niet zichtbaar is in CPT-01. Hiervoor is eveneens nog geen verklaring vastgesteld.
T&A stelt dat dit op basis van de huidige meetdata ook niet mogelijk is. Dit maakt in de ogen van T&A aanvullend magnetometeronderzoek tot 3 meter beneden de ontwerpdiepte van de palen noodzakelijk om met voldoende zekerheid een uitspraak te kunnen doen over de feitelijke paallengte.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot:
Primair
I. betaling van een bedrag van € 34.526,25 ter vergoeding van herstelkosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023;
Subsidiair
II. betaling van een bedrag van € 34.526,25 ter vergoeding van schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
Primair en subsidiair
III. betaling van een bedrag van € 3.509,00 ter vergoeding van deskundigenkosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023;
IV. betaling van een bedrag van € 1.397,98 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023;
V. vergoeding van de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente; en
VI. vergoeding van de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren de veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de aannemingsovereenkomst omdat hij de groutinjectiepalen niet op een deugdelijke manier heeft geplaatst. Twee van de door [eiser] gestelde gebreken zijn: (1) het grout om de schroefpalen ontbreekt aan de bovenzijde van de palen tot in ieder geval 1,0 tot 1,5 meter diepte en (2) in ieder geval twee van de zeven schroefpalen zijn niet diep genoeg in de grond gedraaid en bieden daardoor onvoldoende draagkracht ter fundering van de woning. Op basis van deze gebreken maakt [eiser] aanspraak op vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 BW. De rechtbank zal hierna eerst de door [eiser] gestelde gebreken bespreken en daarna de door [gedaagde] opgeworpen verweren beoordelen.
Gebrek 1: ontbreken grout aan de bovenzijde van de palen
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat aan de bovenzijde van de door SIN ingedraaide groutinjectiepalen tussen de één en anderhalf meter grout ontbreekt. Dit is als zodanig ook vastgesteld door de deskundige van TOP Expertise (zie 2.9) en ook door [gedaagde] zelf geconstateerd tijdens de uitvoering van het onderzoek (zie 2.8). SIN, en daarmee [gedaagde] , betwisten echter dat dit een gebrek oplevert en voeren aan dat de palen ook zonder grout aan de bovenzijde deugdelijk zijn.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van de bovenzijde van de palen kwalificeert als een gebrek, gelet op het volgende. In het rapport van TOP Expertise wordt benadrukt dat SIN zelf op haar website en in de door haar verstrekte informatie aangeeft dat de hele paal moet worden voorzien van grout; grout levert immers een bijdrage aan de sterkte en stijfheid van de paal. Op basis van deze informatie mocht [eiser] er vanuit gaan dat SIN de buitenzijde van de hele paal van grout zou voorzien en hiervoor heeft hij [gedaagde] ook betaald. Bovendien heeft SPS tegenover [eiser] aangegeven dat zij het noodzakelijk achtte om het grout aan te vullen voordat de funderingswerkzaamheden konden worden hervat en zij voordien niet aan haar herstelwerkzaamheden wilde beginnen. Tot slot hecht de rechtbank er waarde aan dat [gedaagde] op zitting heeft verklaard dat hij, direct na het onderzoek van TOP expertise, het ontbreken van grout heeft erkend als gebrek en tegenover [eiser] heeft aangegeven dat dit door SIN hersteld moest worden. In het licht van deze omstandigheden acht de rechtbank de huidige betwisting van [gedaagde] aan de hand van het CRUX/T&A Survey rapport dat het ontbreken van grout aan de bovenzijde van de palen een gebrek oplevert onvoldoende onderbouwd.
4.4.
[gedaagde] heeft op zitting verklaard dat hij op de dag dat het onderzoek van TOP expertise is uitgevoerd (24 oktober 2022), heeft toegezegd dat hij dit bij SIN zou melden en dat zij het zou moeten herstellen. SIN heeft kort daarop telefonisch aan [gedaagde] aangegeven niet van plan te zijn om dit gebrek te herstellen, omdat het volgens haar geen gebrek was. [gedaagde] heeft nagelaten om [eiser] over deze telefonische mededeling te informeren, maar het was duidelijk (zo volgt ook uit het TOP expertise rapport, zie 2.9) dat SIN niet van plan was dit te herstellen, hetgeen aan [gedaagde] kan worden toegerekend omdat hij daarvan geen afstand heeft genomen. Zodoende is sprake van verzuim aan de zijde van [gedaagde] . Als gevolg van dit alles is [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank gehouden om de kosten die gemoeid zijn met het herstel van dit gebrek te vergoeden aan [eiser] .
4.5.
SPS heeft aan [eiser] een bedrag van € 1.160,50 (incl. btw) in rekening gebracht voor het aanvullen van het grout aan de bovenzijde van de palen. Dit bedrag is toewijsbaar.
Gebrek 2: de palen zijn niet diep genoeg ingedraaid
4.6.
De door [eiser] ingeschakelde deskundige, Geosonda, heeft op basis van de door haar op 12 december 2022 uitgevoerde magnetometing geconcludeerd dat de twee onderzochte groutinjectiepalen niet diep genoeg in de grond zijn gedraaid (zie 2.12). Volgens de metingen van Geosonda eindigen de palen namelijk op 16,32 meter respectievelijk 13,32 meter onder NAP, terwijl de volgens de paaltechnische berekeningen op een diepte van 19 meter onder NAP moeten uitkomen. Volgens [betrokkene] , de ingenieur van [eiser] , resulteert dit in een sterk verminderd draagvermogen, namelijk tot 250 kN per paal op 14 meter onder NAP, terwijl een draaglast van 580 kN per paal optreedt (zie 2.13).
4.7.
De door SIN ingeschakelde deskundige, T&A Survey, die [gedaagde] aanhaalt, heeft bevestigd dat de door Geosonda toegepaste meettechniek betrouwbaar is en ook door haar wordt toegepast in dit soort gevallen (zie 2.21). Toch roepen de vorm van de uitslag (signature) en de afwijkende meetwaarden tussen de twee onderzochte palen volgens T&A Survey vragen op en is volgens haar op basis van alleen de meetdata niet eenduidig vast te stellen of de palen eindigen op 16,32 en 13,32 meter onder NAP. T&A Survey noemt in haar rapport een aantal alternatieve mogelijke verklaringen en geeft aan dat, om zeker te weten hoe lang de palen precies zijn, Geosonda tot drie meter onder de onderzijde van de palen had moeten meten.
4.8.
Geosonda heeft vervolgens gereageerd op het rapport van T&A Survey en heeft aangegeven dat het niet juist is dat bij het meten van twee palen dezelfde signature kan worden verwacht, omdat de signature afhankelijk is van verschillende factoren (2.23). Bovendien is volgens Geosonda weldegelijk tot drie meter onder de onderzijde van de palen gemeten, hetgeen volgt uit de geïnterpreteerde einddieptes. Volgens Geosonda wordt het beeld van de meetdata verklaard in haar rapport en kunnen op basis van het rapport een groot aantal van de alternatieve mogelijkheden van T&A Survey als niet relevant worden beschouwd. De beste verklaring voor de gemeten data blijft volgens Geosonda het eindigen van de palen op de geïnterpreteerde niveaus. Tot slot geeft Geosonda aan dat zij heeft aangeboden de data ter beschikking te stellen aan T&A Survey om deze zelf te interpreteren, maar dat hierom door T&A Survey niet is gevraagd.
4.9.
In reactie hierop heeft T&A Survey aangegeven dat zij de door Geosonda gegeven verklaring voor de meetdata – de palen zijn te kort – niet betwist maar dat dit niet de enige mogelijke verklaring is. Ter onderbouwing hiervan verwijst T&A Survey naar de onderbouwing in haar eerdere rapport (2.24). Volgens T&A Survey is een nieuw onderzoek tot drie meter onder de ontwerpdiepte van de palen (-19 meter NAP) noodzakelijk om de feitelijke paallengte definitief te kunnen vaststellen.
4.10.
De rechtbank stelt op basis van de rapportages en reacties van de deskundigen vast dat geen discussie bestaat over de aard van het onderzoek dat door Geosonda is gedaan naar de lengte van de palen en het feit dat de meetdata verklaard kunnen worden door het feit dat de palen niet diep genoeg in de grond zijn gedraaid. De deskundigen verschillen echter van mening of dit de meest plausibele verklaring is voor de data zoals gemeten door Geosonda. De rechtbank kent in deze zaak doorslaggevende waarde toe aan de conclusies die Geosonda naar aanleiding van de meetdata trekt, gelet op het volgende.
4.11.
Geosonda is de enige die op locatie onderzoek heeft gedaan naar de lengte van de palen door middel van de magnetometing en haar bevindingen tezamen met sondeer- en magnetografieken uitvoerig heeft weergegeven in haar rapport. Bovendien heeft zij verklaard bereid te zijn om de meetdata die ten grondslag ligt aan haar conclusies met T&A Survey te delen, zodat die deze data zelf kan analyseren. Hiervan hebben [gedaagde] en T&A Survey geen gebruik gemaakt en ook hebben zij geen contra-expertise op locatie uitgevoerd. T&A Survey heeft in haar rapport aangegeven dat de meetdata mogelijk ook door andere factoren en omstandigheden kan worden verklaard. Deze alternatieve verklaringen worden door T&A Survey in haar rapport echter niet nader onderbouwd en niet wordt aangegeven dat (en waarom) deze verklaringen aannemelijker zouden zijn dan de verklaring van Geosonda, namelijk dat de palen te kort zijn. In het licht van de onderbouwing van Geosonda voor de conclusie dat het beeld van de meetdata wordt verklaard door het feit dat de palen te kort zijn, heeft T&A Survey de mogelijke alternatieve verklaringen onvoldoende onderbouwd en daarmee de stelling dat de gemeten palen te kort zijn, onvoldoende betwist. Dit geldt te meer omdat T&A, in reactie op de kritiek van Geosonda op haar rapport, blijft verwijzen naar de onderbouwing in haar oorspronkelijke rapport, waarvan Geosonda juist aangeeft dat deze niet klopt.
4.12.
Bij die stand van zaken staat vast dat de palen niet diep genoeg zijn ingedraaid en om die reden, gelet op de berekening van [betrokkene] , een te laag draagvermogen hebben (2.13) en daardoor gebrekkig zijn. Dat het thans niet meer mogelijk is om eenvoudig een (contra) expertise te verrichten komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van [gedaagde] . Hij heeft immers tot 28 maart 2023 niet manier laten blijken een contra-expertise te willen laten verrichten naar de lengte van de palen, terwijl hem het rapport van Geosonda op 23 januari 2023 was toegestuurd, inclusief sommatie tot herstel. Zijn reactie daarop op 10 februari 2023 hield in dat hij het gebrek betwistte en onder verwijzing naar de reactie van SIN geen aanleiding zag over te gaan tot herstel. Verzuim trad daarom in zonder ingebrekestelling (artikel 6:83 aanhef en onder c BW) en de daaropvolgende omzettingsverklaring trof onder die omstandigheden doel. [eiser] heeft op zitting verklaard dat ergens tussen half februari (toen SPS haar werkzaamheden had afgerond) en begin maart 2023 de constructievloer is aangebracht boven de funderingspalen en tot dan toe alleen een werkvloer aanwezig was die eenvoudig verwijderd had kunnen worden om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Als [gedaagde] destijds, in reactie op de sommatie van 23 januari 2023, tijdig had aangegeven een contra-expertise te willen verrichten dan had [eiser] hem hiertoe in de gelegenheid moeten stellen en het aanleggen van een constructievloer eventueel moeten uitstellen. [gedaagde] heeft echter pas ruim twee maanden later, op 28 maart 2023 en dus na de omzettingsverklaring, aangegeven dat hij een contra-onderzoek wilde laten uitvoeren. Dat was naar het oordeel van de rechtbank te laat. Ten gevolge van de tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst kan [eiser] in beginsel aanspraak maken op vervangende schadevergoeding ter zake hetgeen [eiser] aan SPS heeft moeten betalen om de fundering alsnog deugdelijk te maken.
4.13.
Ook de omstandigheid dat [gedaagde] en SIN niet door [eiser] zijn uitgenodigd om bij het onderzoek van Geosonda bij de woning van [eiser] aanwezig te zijn doet niet af aan de bruikbaarheid of de conclusies van het rapport van Geosonda. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat hij er niet aan heeft gedacht om [gedaagde] of SIN uit te nodigen voor dit onderzoek. Bovendien zou de aanwezigheid van [gedaagde] /SIN volgens hem geen noemenswaardige toegevoegde waarde hebben gehad, omdat de twee palen steekproefsgewijs zijn onderzocht en het onderzoek per paal drieënhalf uur in beslag nam, waarbij alleen gegevens werden verzameld waaruit op dat moment nog geen conclusies konden worden getrokken. Dit laatste is door [gedaagde] niet onderbouwd betwist, op basis waarvan de rechtbank [gedaagde] niet volgt in zijn (niet nader onderbouwde) standpunt dat als hij wel aanwezig was geweest bij het onderzoek, hij instructies had kunnen geven of het onderzoek anderszins had kunnen bijsturen. Dit geldt te meer omdat tijdens het onderzoek van Geosonda klaarblijkelijk weinig viel af te leiden uit de verzamelde gegevens, maar de conclusies pas getrokken konden worden na afloop van het onderzoek door middel van interpretaties.
Ontbreken deugdelijke ingebrekestelling en verzuim
4.14.
[gedaagde] voert verder als verweer dat hij, ten aanzien van het tweede gebrek, niet in verzuim verkeerde op het moment dat [eiser] begin maart aan SPS de opdracht gaf om de twaalf palen te plaatsen, omdat [gedaagde] niet deugdelijk in gebreke is gesteld. Volgens [gedaagde] kwalificeert de brief van 23 januari 2023 niet als een ingebrekestelling omdat het gebrek daarin onvoldoende wordt gespecificeerd en de periode van zeven dagen om te reageren voor een reactie geen redelijke termijn betreft.
4.15.
Dit verweer faalt, zoals hiervoor in 4.12 al is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het gebrek waarvan herstel wordt verlangd overigens voldoende duidelijk gespecificeerd in de e-mail van 23 januari 2023. De voormalige gemachtigde van [eiser] schrijft daarin immers dat door Geosonda geconstateerd is dat twee van de zeven palen te kort zijn, als gevolg waarvan er twaalf nieuwe palen moeten worden geplaatst. Ook wordt [gedaagde] gesommeerd om binnen zeven dagen aan te geven of hij binnen veertien dagen met de herstelwerkzaamheden zal beginnen en om het werk binnen een maand op te leveren. Als [gedaagde] alsnog deugdelijk had willen nakomen en een maand daartoe een te krappe periode was geweest, had [gedaagde] dit in zijn schrijven van 10 februari 2023 moeten aangeven. Hij heeft daarin in tegendeel betwist dat er sprake was van een tekortkoming en gemeld dat er daarom van zijn kant geen herstel zou komen; zodoende is het verzuim ingetreden. De omstandigheid dat SPS op 3 februari 2023, voorafgaand aan de reactie van [gedaagde] van 10 februari 2023, al de opdracht heeft gekregen om de herstelwerkzaamheden uit te voeren maakt die beoordeling niet anders, mede gelet op het feit dat SPS niet voor 10 februari 2023 is gestart met haar werkzaamheden.
4.16.
Het hiermee verband houdende beroep van [gedaagde] op de verplichting voor de opdrachtgever om de aannemer in de gelegenheid te stellen de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen volgt een zelfde lot. [eiser] heeft deze verplichting nageleefd door [gedaagde] bij brief van 23 januari 2023 de gelegenheid te geven om binnen een redelijke termijn het herstel uit te voeren. Uit de reactie van [gedaagde] van 10 februari 2023 blijkt onmiskenbaar dat hij niet van plan was hieraan gehoor te geven.
Klachtplicht
4.17.
[gedaagde] voert verder als verweer aan dat [eiser] de op hem rustende klachtplicht heeft geschonden. Tussen het plaatsen van de palen halverwege juli 2021 en de eerste ingebrekestelling van 8 juli 2022, zitten 51 weken hetgeen volgens [gedaagde] een te lange periode is. Aangezien de voormalig gemachtigde van [eiser] heeft aangegeven dat ‘klinisch zichtbaar’ is dat op de eerste 1/1,5m grout ontbreekt had hij de gebreken al in juli 2021 kunnen ontdekken en daarover moeten klagen, aldus [gedaagde] . Ook rust volgens [gedaagde] op [eiser] een onderzoeksplicht, waaraan hij niet heeft voldaan omdat hij pas in oktober 2022 onderzoek heeft laten doen naar de palen door TOP Expertise. Door het zo laat klagen stelt [gedaagde] dat hij in zijn belangen zijn geschaad, omdat hij afhankelijk is van haar onderaannemer SIN aan wie [gedaagde] de rekening al had voldaan en hij door het tijdsverloop SIN niet meer kon overtuigen om zelfstandig onderzoek te doen of tot herstel over te gaan.
4.18.
[eiser] stelt hier tegenover dat hij op 23 maart 2022 – enkele weken na het sluiten van de beëindigingsovereenkomst op 4 maart 2022 – op aanraden van een kennis een gat van anderhalve meter heeft gegraven naast een van de palen en heeft ontdekt dat rondom een van de palen tot een meter onder de draagring grout ontbrak. [eiser] heeft SIN en daarmee [gedaagde] hierover op 24 maart 2022 per Whatsapp geïnformeerd en SIN verzocht om de situatie op locatie te komen bekijken. [eiser] heeft deze Whatsappberichten in het geding gebracht. [eiser] voert aan dat, voor zover [eiser] is benadeeld door het tijdsverloop, dit het gevolg is van het feit dat SIN en [gedaagde] , ondanks herhaalde verzoeken, niet serieus gereageerd hebben op de meldingen en de gebreken niet zijn onderzocht en zijn hersteld.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] tijdig heeft geklaagd tegenover [gedaagde] en SIN en zodoende zijn klachtplicht met betrekking tot beide gebreken heeft nageleefd, gelet op het volgende. Ten aanzien van de klachtplicht in verband met het ontbreken van het grout aan de bovenzijde van de palen tot een meter diep (gebrek 1), staat niet ter discussie dat [eiser] dit gebrek zelf voor het eerst op 23 maart 2022 heeft ontdekt en dit de volgende dag heeft gemeld bij SIN. De vervolgvraag is of sprake is van een situatie waarin [eiser] het gebrek redelijkerwijs eerder had behoren te ontdekken, omdat op hem een onderzoeksplicht rustte. De rechtbank acht in dit verband relevant dat de werkzaamheden van de zijde van [gedaagde] lange tijd stil hebben gelegen, hetgeen uiteindelijk mede aanleiding was de opdracht per 4 maart 2022 te beëindigen. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het begrijpelijk dat [eiser] pas op dat moment, in het kader van de beëindiging van de aannemingsovereenkomst en het inschakelen van een nieuwe aannemer om het funderingswerk af te maken, is gaan onderzoeken welk werk precies door SIN en [gedaagde] is uitgevoerd en hoe de kwaliteit daarvan was.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom [eiser] de gebreken eerder had moeten ontdekken dan maart 2022. [eiser] heeft hiervoor namelijk zelf een gat van anderhalve meter diep moeten graven voordat (de volledige omvang van) dit gebrek constateerbaar was. Het gebrek was zodoende niet bepaald eenvoudig te constateren voor een leek op dit gebied. [gedaagde] heeft ook niet onderbouwd waarom er voor [eiser] , voorafgaand aan de beëindiging in maart 2022, enige aanleiding zou zijn geweest om uit eigen beweging een gat van 1,5 meter rondom de palen te graven en te controleren of voldoende grout was gestort. De onderzoeksplicht gaat niet zo ver. Dat de voormalig gemachtigde van [eiser] in een brief aan [gedaagde] heeft aangegeven dat na het graven van een gat van één tot anderhalve meter ‘klinisch zichtbaar’ was dat het grout aan de bovenzijde van de palen ontbrak, maakt dit niet anders.
4.21.
Voorzover [gedaagde] (als hoofdaannemer) al niet op de hoogte is gebracht van de berichten die [eiser] in de dagen na zijn ontdekking op 23 maart 2022 aan SIN heeft gestuurd in dit verband, is [gedaagde] in ieder geval op 8 juli 2022 bekend geworden met dit gebrek. Dit is drieënhalve maand na de dag dat dit door [eiser] is ontdekt en bij SIN is gemeld. De rechtbank is van oordeel dat deze periode niet onredelijk lang is en dat [eiser] ook ten opzichte van [gedaagde] tijdig heeft geklaagd.
4.22.
Ten aanzien van de klachtplicht in verband met het te kort zijn van de ingedraaide groutinjectiepalen (gebrek 2) heeft [eiser] op zitting verklaard dat hij, in aanloop naar en tijdens het onderzoek van Geosonda, geen reden had om te veronderstellen dat de palen te kort zouden zijn. De reden waarom het onderzoek door Geosonda werd uitgevoerd was dat SPS daarop had aangedrongen, omdat zo de draagkracht van de nieuw aangebrachte funderingspalen kon worden onderzocht. Er bestond voor [eiser] geen aanleiding om te vermoeden dat de palen te kort zouden zijn en daar in een eerder stadium onderzoek naar te laten doen. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld, waarom dit wel het geval zou zijn. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser] pas voor het eerst na afronding van het rapport van Geosonda op de hoogte is geraakt van het feit dat de palen te kort waren. Gelet op het feit dat [eiser] het rapport van Geosonda kort na ontvangst daarvan (binnen één week) heeft gedeeld met [gedaagde] , is de rechtbank van oordeel dat [eiser] ook tijdig heeft geklaagd over dit gebrek.
Décharge aannemer
4.23.
[gedaagde] voert voorts als verweer dat de schroefinjectiepalen zijn opgeleverd en dat hij als aannemer op grond van artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
4.24.
Hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van de klachtplicht van [eiser] over het redelijkerwijs hadden moeten ontdekken van de gebreken geldt in verband met de décharge van de aannemer onverkort. Op basis daarvan moet geconcludeerd worden dat niet is gebleken dat opdrachtgever beide gebreken redelijkerwijs eerder had moeten ontdekken, als gevolg waarvan het beroep van [gedaagde] op décharge hem niet kan baten.
Omvang van het gebrek en de schade
4.25.
[gedaagde] voert tot slot als verweer dat uit het rapport van Geosonda slechts blijkt dat twee van de zeven palen te kort zouden zijn, waarmee niet is aangetoond dat alle palen gebrekkig zijn. Daarom betwist [gedaagde] dat het noodzakelijk was om alle zeven palen te vervangen en dus dat de kosten hiervan kwalificeren als schade. Tot slot voert [gedaagde] aan dat het vervangen van de zeven palen door twaalf nieuwe funderingspalen disproportioneel is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.26.
Hoewel uit het rapport van Geosonda blijkt dat alleen van de twee palen die onderzocht zijn, te kort zijn, treft het verweer van [gedaagde] op dit punt geen doel gelet op het volgende. De ingenieur van ingenieursbureau DAW heeft in zijn e-mail van 23 november 2023 verklaard dat de palen die te kort zijn bevonden op de meest ideale positie staan, waardoor de vervangende palen op een andere (minder gunstige) plek zullen moeten worden geplaatst. Als gevolg daarvan is de belasting per paal minder en zijn er dus logischerwijs meer palen nodig om dezelfde last te kunnen dragen. Uit de uitvoerige berekeningen van de ingenieur die zijn overgelegd door [eiser] blijkt dat deze hoeveelheid palen toereikend is om de woning te kunnen dragen (zie 2.14). In aanvulling hierop heeft [eiser] op zitting verklaard dat hem is verteld dat uit veiligheidsoverwegingen geen gebruik mocht worden gemaakt van de vijf andere originele palen en dat vanwege grondverdringing de nieuwe palen niet in de buurt van de oude palen mogen worden geplaatst waardoor hun positie ook minder ideaal is en de zeven oude palen ook op de grond drukken. Dit verklaart waarom er niet slechts zeven, maar twaalf nieuwe palen nodig zijn.
4.27.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] deze onderbouwing van de noodzakelijkheid om twaalf nieuwe palen te plaatsen onvoldoende heeft betwist. Zo ontbreekt, ook in zijn akte van uitlating, een onderbouwing op dit punt door een deskundige zoals T&A Survey. De rechtbank is daarom van oordeel dat de kosten die [eiser] heeft moeten betalen aan SPS om de fundering alsnog deugdelijk te laten maken, volledig voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] kan zodoende aanspraak maken op een bedrag van € 32.791,- (incl. btw).
4.28.
Dit bedrag aan schade moet verhoogd worden met de kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het laten opstellen van de nieuwe paaltechnische berekeningen door ingenieursbureau DAW, te weten € 573,75 (incl. btw). Deze kosten zijn door [gedaagde] als zodanig niet betwist en zijn het rechtstreeks gevolg van de gebrekkige nakoming van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] . Ook het bedrag van € 1.160,50 (incl. btw) aan vergoeding van kosten voor het laten aanvullen van het grout aan de bovenzijde van de palen zal hierbij op worden geteld, ook al was dat achteraf niet nodig geweest omdat de palen daarna evengoed niet konden worden gebruikt. Concluderend zal in totaal een bedrag van € 34.525,25 worden toegewezen.
Kosten en wettelijke rente
4.29.
[eiser] vordert voorts vergoeding van de kosten van deskundigen TOP expertise en Geosonda, van € 1.512,50 respectievelijk € 1.996,50. De rechtbank zal deze kosten eveneens toewijzen. De hoogte van deze kosten zijn niet door [gedaagde] betwist. Deze onderzoekskosten vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en deze zijn derhalve toewijsbaar op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
4.30.
[eiser] vordert voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [eiser] geen ondernemer is, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal overeenkomstig het tarief dat in het Besluit is bepaald worden toegewezen. Daarom wordt een bedrag van € 1.397,96 toegewezen.
4.31.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
38.034,25
- buitengerechtelijke incassokosten
1.397,96
+
Totaal
39.432,21
4.32.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.573,14
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom en kosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag te betalen van € 34.525,25 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 tot de dag van volledige betalen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.509,- ter vergoeding van de gemaakte deskundigenkosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.397,96 ter vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 23 maart 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.573,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 131,- plus de kosten van betekening á € 68,- als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.