ECLI:NL:RBNHO:2024:4078

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
10970657 \ VV EXPL 24-42
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding met verstek

In deze zaak heeft eiser, een oproepkracht die werkzaam was bij gedaagde, een kort geding aangespannen om betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en een eindafrekening. Eiser heeft gedaagde op 6 maart 2024 gedagvaard, maar gedaagde is niet verschenen op de zitting van 14 maart 2024, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De kantonrechter heeft verstek verleend tegen gedaagde. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken en heeft gesteld dat hij zijn salaris over november en december 2023 niet heeft ontvangen, evenals vakantiegeld en onkosten. Gedaagde heeft weliswaar verweer gevoerd, maar dit is door de kantonrechter verworpen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiser spoedeisend is en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kantonrechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen, inclusief de verstrekking van salarisspecificaties en een eindafrekening, en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhogingen, onkosten en proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10970657 \ VV EXPL 24-42 (HB)
Uitspraakdatum: 28 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L.M.L. van Berkel
(toevoeging nr. 4QA1534)
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 2], zaakdoende te [plaats 3]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
niet verschenen
De zaak in het kort
[eiser] heeft een vordering tegen [gedaagde] ingesteld tot (onder meer) betaling van loon, vakantiegeld en een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen en tot verstrekking van salarisspecificaties en een juiste eindafrekening op straffe van een dwangsom. De vordering wordt bij verstek (grotendeels) toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 6 maart 2024 gedagvaard.
1.2.
[gedaagde] heeft bij e-mails van 11 en 12 maart 2024 een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling (van 14 maart 2024) gedaan (ter voorbereiding van zijn verweer en omdat hij in Spanje verblijft). De kantonrechter heeft dat uitstelverzoek echter niet gehonoreerd, omdat [gedaagde] – hoewel daartoe twee maal in de gelegenheid gesteld – geen verhinderdata had doorgegeven waardoor er nu onvoldoende is gebleken van klemmende redenen voor uitstel.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. [gedaagde] is, hoewel behoorlijk opgeroepen (eerst bij de dagvaarding en vervolgens bij e-mails van 11 en 12 maart 2024 van de griffie), niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend. [eiser] is wel ter zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiser] ter toelichting van zijn standpunt naar voren heeft gebracht.

2.Feiten

2.1
[gedaagde] exploiteert – onder andere – een koeriersbedrijf.
2.2.
[eiser] was vanaf 1 juli 2023 als oproepkracht bij [gedaagde] in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
2.3.
De functie van [eiser] was medewerker chauffeur.
2.4.
Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 13,- bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.5.
De arbeidsovereenkomst is op initiatief van [eiser] (wegens zijn detentie) per 4 december 2023 geëindigd met instemming van [gedaagde].
2.6.
Bij brief en e-mail van zijn gemachtigde van 31 januari 2024 heeft [eiser] [gedaagde] gemaand tot betaling van het loon over november 2023, voldoening van de eindafrekening (waarin het salaris over december 2023 en het vakantiegeld van € 657,08 zijn vermeld), de wettelijke verhoging en betaling van niet genoten vakantie-uren en onkosten.
2.7.
Bij e-mail van 7 februari 2024 heeft [gedaagde] meegedeeld dat hij het hiermee niet volledig eens is, omdat hij eind november 2023 een contante aanbetaling van € 750,- aan [eiser] heeft gedaan en omdat hij [eiser] heeft aangesproken op diefstal van goederen uit de loods, waar ook beelden van zijn. In die e-mail heeft [gedaagde] ook aangekondigd met een verrekening te zullen komen.
2.8.
Bij e-mail van zijn gemachtigde van 12 februari 2024 heeft [eiser] betwist dat hij contant geld heeft ontvangen en diefstal heeft gepleegd en heeft hij nogmaals om betaling verzocht.
2.9.
Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft [gedaagde] zijn standpunt gehandhaafd (onder overlegging van screenshots als bewijsmiddelen) en heeft hij toegezegd in de loop van de week een verrekening te zullen sturen, waarna – na akkoord – vóór eind februari 2024 betaling zal plaatsvinden. Vervolgens heeft [gedaagde] echter niets meer van zich laten horen.
2.10.
Bij e-mail van zijn gemachtigde van 28 februari 2024 heeft [eiser] het standpunt van [gedaagde] weersproken en heeft hij nogmaals gemaand tot betaling, onder aanzegging van een kort geding procedure voor het geval betaling uitblijft.
2.11.
[gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding (uitvoerbaar bij voorraad), [gedaagde] veroordeelt om:
a. aan [eiser] de salarisspecificaties vanaf juli 2023 tot en met oktober 2023 te verstrekken alsmede de juiste eindafrekening waarin de correcte betalingen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag (met een maximum van € 10.000,-) voor elke dag dat [gedaagde] na 5 dagen na het wijzen van de beschikking (bedoeld is naar de kantonrechter begrijpt: het vonnis) niet aan die veroordeling voldoet;
b. aan [eiser] te betalen € 1.937,- bruto aan achterstallig salaris over november 2023, € 188,50 bruto aan achterstallig salaris over december 2023 en (in totaal) € 1.428,76 bruto betreffende de juiste eindafrekening van het vakantiegeld en de niet opgenomen vakantiedagen;
c. aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige salaris, de niet uitgekeerde vakantietoeslag en de niet opgenomen vakantiedagen;
d. aan [eiser] te betalen € 959,45 aan gemaakte onkosten;
e. aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de onder b, c en d genoemde posten vanaf de data van opeisbaarheid;
f. aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten (naar [eiser] ter zitting heeft toegelicht: conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten);
g. in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering – kort weergegeven – ten grondslag dat hem maar een enkele keer een loonstrook is verstrekt en dat hij zijn salaris over november en december 2023 helemaal niet heeft ontvangen. Ook de betaling van het vakantiegeld van € 657,08 bruto is uitgebleven. Bovendien heeft [gedaagde] verzuimd 59,36 opgebouwde maar niet opgenomen vakantie-uren (€ 771,68 bruto) in de eindafrekening mee te nemen. Daarnaast staan nog onkosten (in totaal € 959,45) open, bestaande uit € 110,45 aan ingediende tankbonnen van de bedrijfsauto en € 849,- wegens een door het CJIB opgelegde boete (inclusief tweede verhoging). Die boete vloeit voort uit een gebrek aan de bedrijfsauto waarin [eiser] reed, zodat die boete door [gedaagde] moet worden voldaan.
3.3.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij de vordering, omdat hij door de uitblijvende betaling van zijn loon c.a. in financiële problemen is gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal de vordering toewijzen zoals hierna vermeld, nu deze naar haar aard spoedeisend is en niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.2.
Wat betreft de verweren van [gedaagde] zoals die blijken uit de dagvaarding en de daarbij overlegde producties merkt de kantonrechter nog het volgende op.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] dat hij eind november 2023 een contante aanbetaling van € 750,- aan [eiser] heeft gedaan, is door [eiser] gemotiveerd weersproken: weliswaar is bij de e-mail van [gedaagde] van 13 februari 2024 een (als productie 10 bij de dagvaarding overgelegde) screenshot van een WhatsApp-bericht van 6 december 2023 van [eiser] gevoegd waarin staat
’28-11: Voorschot € 750,-‘, maar [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij er destijds ten onrechte vanuit is gegaan dat dit (door [gedaagde] toegezegde) voorschot was betaald, doordat [eiser] in detentie niet over een telefoon met een bank-app beschikte. Daarom wordt dit verweer van [gedaagde] gepasseerd.
4.4.
Ook het verweer van [gedaagde] dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal uit zijn loods wordt verworpen. [eiser] heeft weersproken dat hij heeft gestolen en [gedaagde] heeft zijn verweer niet nader onderbouwd.
4.5.
De proceskosten en nakosten komen voor rekening van [gedaagde] (zoals hierna vermeld), omdat [gedaagde] ongelijk krijgt. Gelet op de aan [eiser] verleende toevoeging is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de explootkosten niet mogelijk, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag daarvoor.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om:
a. aan [eiser] de salarisspecificaties vanaf juli 2023 tot en met oktober 2023 te verstrekken alsmede de juiste eindafrekening waarin de correcte betalingen zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom van € 50,- per dag voor elke dag dat [gedaagde] na 14 dagen na het wijzen van het vonnis niet aan die veroordeling voldoet (met een maximum van € 5.000,-);
b. aan [eiser] te betalen € 1.937,- bruto aan achterstallig salaris over november 2023, € 188,50 bruto aan achterstallig salaris over december 2023 en (in totaal) € 1.428,76 bruto betreffende de juiste eindafrekening van het vakantiegeld en de niet opgenomen vakantiedagen;
c. aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20 % over het achterstallige salaris, de niet uitgekeerde vakantietoeslag en de niet opgenomen vakantiedagen (zoals vermeld onder 5.1. b.);
d. aan [eiser] te betalen € 959,45 aan gemaakte onkosten;
e. aan [eiser] te betalen de wettelijke rente over de onder 5.1. b., c. en d. toegewezen posten vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van betaling;
f. aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten berekend over de onder 5.1. b., c. en d. toegewezen posten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 87,00;
salaris gemachtigde € 543,00 ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 135,- aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst de gevorderde voorziening voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter