ECLI:NL:RBNHO:2024:4045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
15.034430.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in de Growshopzaak wegens gebrek aan bewijs van wetenschap van hennepteelt

In de zaak tegen de verdachte, die op 10 november 2021 in Wognum stoffen en voorwerpen te koop heeft aangeboden, heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat zij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de aangeboden stoffen en voorwerpen bestemd waren voor bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte deze wetenschap had. De verdachte verklaarde dat haar rol in het bedrijf beperkt was tot het doen van administratie en schoonmaakwerkzaamheden, terwijl haar partner, de medeverdachte, de daadwerkelijke bedrijfsvoering en verkoop deed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de relevante momenten niet aanwezig was in het bedrijf en dat er geen bewijs was dat zij op de hoogte was van de aard van de aangeboden producten. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.034430.23
Uitspraakdatum: 24 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 april 2024 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Sarian, en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij op 10 november 2021 in Wognum (gemeente Medemblik), al dan niet samen met een ander, stoffen en/of voorwerpen te koop heeft aangeboden en/of voorhanden heeft gehad, waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd waren tot bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Op het verweer van de raadsman zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 10 november 2021 heeft de politie bij het bedrijf [bedrijf], gevestigd aan [adres 2] in Wognum, de in de tenlastelegging genoemde stoffen en voorwerpen aangetroffen. De verdachte stond in het handelsregister van de Kamer van Koophandel geregistreerd als eigenaar van deze eenmanszaak. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte (als medepleger) wist dan wel ernstige reden had te vermoeden dat de stoffen en voorwerpen die in haar bedrijf aanwezig waren, dan wel te koop werden aangeboden, bestemd waren voor de grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt.
De verdachte heeft bij de politie en op de zitting verklaard dat haar betrokkenheid bij het bedrijf er enkel in bestond dat zij de administratie deed en dat zij twee of drie keer in de week naar het bedrijf kwam om schoon te maken. Het contact met klanten en leveranciers en de in- en verkoop van producten werd gedaan door haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte]. Hierbij was de verdachte niet aanwezig. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij en [medeverdachte] inkomsten hadden uit het bedrijf en dat zij daar net van konden rondkomen. [medeverdachte], die op de zitting als getuige in de zaak van de verdachte is gehoord, heeft de verklaring van de verdachte bevestigd.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat [medeverdachte] op 10 november 2021 voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad en te koop heeft aangeboden waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor de bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. [medeverdachte] is hiervoor bij vonnis van heden veroordeeld.
Hoewel in het algemeen kan worden gesteld dat een eigenaar van een bedrijf op de hoogte zou moeten zijn van wat er in zijn bedrijf omgaat en zicht zou moeten hebben op de aard, omvang en bestemming van de aangeboden en verkochte producten, is de rechtbank van oordeel dat hiervan in deze zaak niet zonder meer kan worden uitgegaan. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat het gaat om een eenmanszaak die werd gerund door [medeverdachte] en die om redenen, samenhangend met zijn uitkering, op naam stond van de verdachte. De verdachte had wel een rol in het bedrijf, maar die was zeer beperkt. Nadat de verdachte hartproblemen kreeg, heeft zij zich verder teruggetrokken uit de bedrijfsvoering en had daardoor weinig zicht op hoe [medeverdachte] het bedrijf runde. Hiervoor is steun te vinden in de door [medeverdachte] ter zitting afgelegde getuigenverklaring en de processen-verbaal van de observaties die hebben plaatsgevonden bij het bedrijf. Daaruit volgt dat de verdachte gedurende de observatiemomenten geen enkele keer bij het bedrijf werd gezien. Verder blijkt uit de camerabeelden van het camerasysteem dat in het bedrijf hing, dat de verdachte op de door de politie bekeken dagen geen enkele keer aanwezig was.
Ook uit het feit dat de verdachte de administratie deed, kan niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte wist of ernstig moest vermoeden dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen voor de bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt waren bestemd. De verdachte heeft verklaard dat zij de verkoopbonnen van [medeverdachte] aangeleverd kreeg en dat zij deze verwerkte en doorstuurde naar de accountant. Op basis van de inhoud van deze bonnen zijn bij haar geen twijfels gerezen over de verkopen die door [medeverdachte] werden gedaan. De rechtbank kan, bij gebrek aan nader onderzoek naar de administratie, niet vaststellen of de verdachte op grond van de door [medeverdachte] aangeleverde verkoopbonnen wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hij stoffen en voorwerpen verkocht die bestemd waren voor de grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt.
Dat de verdachte in het bedrijf schoonmaakte maakt dit niet anders. Het enkele feit dat zij daardoor zicht had op de in het bedrijfspand aanwezige stoffen en voorwerpen, is onvoldoende om de wetenschap van de bestemming daarvan vast te stellen of dat zij deze bestemming had moeten vermoeden.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.