ECLI:NL:RBNHO:2024:4024

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
10587088 \ CV EXPL 23-4081
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in geschil tussen aannemer en consument over aanneemsom en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer, aangeduid als [bedrijf], en een consument, aangeduid als [gedaagde], over een overeenkomst tot aanneming van werk voor de renovatie van een woning. De eiser, [bedrijf], vordert betaling van de resterende aanneemsom van € 6.750,- en een bedrag van € 13.527,80 voor meerwerk, terwijl de gedaagde, [gedaagde], een tegenvordering heeft ingesteld voor terugbetaling van de reeds betaalde aanneemsom van € 31.400,- en schadevergoeding wegens wanprestatie. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagde niet hoeft te betalen voor het meerwerk, omdat dit niet duidelijk was afgesproken en de aannemer niet heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden vanwege gebreken in de uitvoering van het werk. De gedaagde is in de gelegenheid gesteld om nadere onderbouwing te geven van de door hem geclaimde gebreken en herstelkosten. De zaak is aangehouden voor verdere aktenwisseling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10587088 \ CV EXPL 23-4081
Uitspraakdatum: 24 april 2024
Tussenvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser], tevens h.o.d.n.
[bedrijf],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
verder te noemen: [bedrijf],
gemachtigde: mr. J. Koekkoek,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
De zaak in het kortTussenvonnis. Het gaat in deze zaak om een overeenkomst tot aanneming van werk (volledige renovatie van een woning) tussen eiser (aannemer) en gedaagde (consument). Eiser vordert betaling van de resterende aanneemsom en een vergoeding voor verricht meerwerk. Bij wijze van tegenvordering vordert gedaagde terugbetaling van de al betaalde aanneemsom en schadevergoeding wegens wanprestatie en onrechtmatig handelen door eiser. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde het meerwerk niet hoeft te betalen. Gedaagde mocht ervan uitgaan dat het merendeel van het door de aannemer in rekening gebrachte meerwerk was inbegrepen in de overeengekomen werkzaamheden waarvoor een vaste prijs was afgesproken. Voor zover het meerwerk daar niet onder valt, is niet komen vast te staan dat gedaagde met het meerwerk heeft ingestemd en dat eiser hem voor de daarmee gemoeide prijsverhoging heeft gewaarschuwd. Gedaagde stelt dat hij de aannemingsovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Gedaagde wordt (overeenkomstig de daarover ter zitting gemaakte afspraken) in de gelegenheid gesteld zich nog nader uit te laten over de gestelde gebreken en - voor het geval ontbinding gerechtvaardigd was - de waardevergoeding als onderdeel van de ongedaanmakingsverbintenis en een deel van de schade. De vordering tot vergoeding van overige schade wordt afgewezen, evenals het beroep van gedaagde op wilsgebreken bij het aangaan van de overeenkomst.

1.Het procesverloop

1.1.
[bedrijf] heeft bij dagvaarding van 27 juni 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. Bij akte van 5 juli 2023 heeft [bedrijf] aanvullende producties overgelegd. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering ingesteld.
1.2.
[bedrijf] heeft schriftelijk op de tegenvordering geantwoord en gelijktijdig een akte uitlating producties tevens houdende rectificatie ingediend.
1.3.
Op 19 maart 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [gedaagde] bij brief van 12 maart 2024 nog stukken toegezonden, waarna [bedrijf] bij brief van 14 maart 2024 nog stukken heeft toegezonden.
1.4.
Ten slotte is (tussen-)vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in augustus 2022 een woning aan de [adres] ([postcode]) te [plaats 2] gekocht (hierna: de woning). [gedaagde] was op zoek naar een aannemer voor de renovatie van zijn huis. De aankoopmakelaar van [gedaagde], [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), heeft [gedaagde] in contact gebracht met [bedrijf].
2.2.
[bedrijf] is een eenmanszaak die zich onder meer bezighoudt met verbouwingswerkzaamheden.
2.3.
[gedaagde] heeft - op basis van een door [bedrijf] afgegeven offerte - een overeenkomst gesloten met [bedrijf], waarbij [bedrijf] op zich heeft genomen om de woning in opdracht en voor rekening van [gedaagde] te renoveren voor een aanneemsom van € 35.900,- inclusief btw.
2.4.
Op of omstreeks 5 oktober 2022 is [bedrijf] met de werkzaamheden aangevangen.
2.5.
[bedrijf] heeft gedurende de werkzaamheden geen (tussentijdse) facturen of kostenoverzichten aan [gedaagde] gestuurd.
2.6.
[gedaagde] heeft op verzoek van [bedrijf] regelmatig deelbetalingen (deels in contanten) gedaan. Uit de door [gedaagde] overgelegde betalingsbewijzen volgt dat hij in totaal € 31.400,- aan [bedrijf] heeft betaald. Ook heeft [gedaagde] gedurende de looptijd van de overeenkomst op eigen kosten materialen aangeschaft.
2.7.
Medio oktober 2022 heeft [gedaagde] de huur van zijn oude huurwoning opgezegd per 5 december 2022.
2.8.
Op 2 januari 2023 heeft een aanvaring tussen partijen plaatsgevonden, waarbij de politie ter plaatse is gekomen. [bedrijf] is vervolgens, met medeneming van zijn gereedschappen en materialen, vertrokken. Daarna heeft [bedrijf] geen werkzaamheden meer voor [gedaagde] verricht.
2.9.
Bij e-mail van 3 januari 2023 (03:56 AM) heeft [gedaagde], voor zover relevant, het volgende aan [bedrijf] geschreven: ‘
(…) Ondanks meerdere verzoeken, herinneringen en zelfs verstrekking van contractduur met circa 2 maanden, hebben we geconstateerd dat u helaas zich niet aan de afspraken hebt gehouden. Hierdoor zijn wij genoodzaakt om per direct ons contract te ontbinden om verdere materiele en immateriële schade te beperken.Eerder vroeg ik u meerdere malen om binnen de afgesproken termijn alle gebreken te herstellen. Helaas wilde u hier niet aan meewerken. (…)Tevens stel ik u hierbij aansprakelijk voor alle schade die ik hierdoor kreeg en eis ik een schadevergoeding van €16000. (…)Ik heb de volgende gebreken geconstateerd uit bepalingen van ons contract.3.1: U bent de bepalingen en afspraken uit de contract niet nagekomen.3.2: De ondervloer van de hal en woonkamer en de versteviging daarvan en isolatiemaatregelen ontbreken. Bovendien is het leggen van laminaat slechts gedeeltelijk uitgevoerd en is de kwaliteit ervan gebrekkig.
3.3: Het pleisterwerk van het dak.
3.4: Lekkage en isolatiemaatregelen.
3.5: Voegen ontbreken in zowel de badkamer als het toilet. Afsluiters zijn slechts gedeeltelijk
geïnstalleerd en bovendien onjuist geplaatst.
3.6: Onvolledige en onjuiste installatie van de keuken en de bijbehorende afsluiters.
3.7: Schilderwerk ontbreekt in alle ruimtes.
3.8: De trap is niet afgemaakt.
3.9: Reparatie aan planken en kasten ontbreekt.
3.10: Uitvoering en reparatie van kozijnen, ramen en deuren zijn achterwege gebleven.
3.11: De installatie en vervanging van leidingen en elektriciteit zijn niet uitgevoerd.
4: U heeft slechts een deel van de benodigde materialen zelf gekocht. Het resterende deel is op ons verhaald.
9: De afwerking van het gebouw is tekortschietend en respectloos. U heeft mij op 02-01-2023 met
scherp gereedschap aangevallen en heeft geprobeerd fysieke schade toe te brengen. De politie heeft
moeten ingrijpen. Bovendien heeft u bouwmaterialen die ik had aangeschaft, zonder toestemming
uit ons huis verwijderd.
14: U heeft de vastgestelde termijn van 8 weken niet nageleefd. Tevens heeft u zich niet gehouden
aan de afgesproken termijn van 4 weken voor de voorbereiding van de eerste ruimte, hoewel dit
dringend nodig was.
(…)’
2.10.
Bij e-mail van 8 januari 2023 heeft [bedrijf], voor zover relevant, het volgende aan [gedaagde] geschreven: ‘
Per 02-01-2023 heb ik, aangezien u zich volgens het contract niet heeft verplicht om op tijd te betalen, het werk onafgemaakt moeten achterlaten en de werkplek verlaten. Aangezien uw vrouw op de genoemde datum duidelijk heeft gezegd dat u van plan bent mijn geld niet te betalen, inclusief overuren (…).U heeft vijf werkdagen de tijd om te betalen open bederag € 20,277.8 (….)’.
2.11.
[bedrijf] heeft twee facturen overgelegd, gericht aan [gedaagde] en gedateerd op 8 januari 2023:
(1) een factuur van € 6.750,50 (factuurnummer 020-00142) met als omschrijving ‘
Een deel van het contract open bedrag dat nog niet is betaald’, en
(2) een factuur van € 13.527,80 inclusief btw (factuurnummer 020-00142) met als omschrijving:
‘1. Muren slopen met 2 Extra personel 1,360 EUR
2. Badkameren & Toilet Slopen: 340 EUR,
3. Twee Containers huren, 780 EUR,
4. Vloer Voorzien van isolatie met material, 1600 EUR,
5. Anbrengen CV-en sanitairinstallatie,, (Met material) 3,450 EUR
6. Tweede en derde verdieping Gips, (Met material) 1,700 EUR
7. En nieuwe magazijn nast de koken (Met material) 1,950 EURDeze prijs is overuren (…) Deze clausule heeftvniets te maken met de in he contract vermelde hoofdsombetaling (…)’
2.12.
[gedaagde] heeft niet aan de betalingsverzoeken van [bedrijf] voldaan.

3.De vordering

3.1.
[bedrijf] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 24.711,69, bestaande uit (i) € 20.277,80 voor de onder 2.11 genoemde factuurbedragen en
(ii) € 2.700,- voor de aanleg van een compleet toilet, de bedragen onder (i) en (ii) vermeerderd met de contractuele rente van 1% vanaf 8 januari 2023, en (iii) € 1.733,89 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.
[bedrijf] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat het werk op 2 januari 2023 voor 99% af was, zodat [gedaagde] de resterende termijn van de offerte van € 6.750,- moet betalen. Op grond van artikel 13 lid 3 van de algemene voorwaarden is [gedaagde] ook het factuurbedrag voor het meerwerk van € 13.527.80 verschuldigd. Omdat [gedaagde] de facturen niet (tijdig) heeft betaald, is hij daarover op grond van artikel 14 lid 2 van de algemene voorwaarden 1% contractuele rente verschuldigd. Verder moet [gedaagde] op grond van artikel 15 lid 1 en lid 2 van de algemene voorwaarden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten betalen. De door [gedaagde] ingeroepen ontbinding staat niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg. De ontbinding is niet rechtsgeldig en ook niet gerechtvaardigd. Er is geen sprake van tekortkomingen door [bedrijf] en [bedrijf] is ook niet in verzuim, omdat een (deugdelijke) ingebrekestelling ontbreekt. Bovendien is [gedaagde] in schuldeisersverzuim, doordat hij de resterende aanneemsom niet wilde betalen en hij [bedrijf] de toegang tot de woning weigerde.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] betwist dat de overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de pas in tweede instantie (bij de conclusie van antwoord in reconventie) door [bedrijf] overgelegde offerte. Hij betwist ook dat de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is overeengekomen. [gedaagde] is de resterende koopsom niet verschuldigd, omdat het werk niet voor 99% maar hoogstens 30% af was, terwijl [gedaagde] ondertussen al wel 94% van de aanneemsom had betaald. Bovendien was de kwaliteit van het wel verrichte werk ver beneden de norm omdat het veel gebreken vertoonde, waardoor [gedaagde] veel kosten voor herstelwerkzaamheden heeft moeten maken. De factuur voor het meerwerk is niet verschuldigd, omdat in de door [gedaagde] ondertekende offerte een prijsgarantie was afgesproken, waarbij [bedrijf] verantwoordelijk was voor het uitvoeren van alle werkzaamheden aan de woning inclusief benodigde materialen en waarbij inschattingsfouten en meerkosten voor rekening van [bedrijf] blijven.
4.2.
Bij wijze van tegenvordering vordert [gedaagde] dat [bedrijf] wordt veroordeeld tot volledige terugbetaling van de reeds (grotendeels) betaalde aanneemsom van € 31.400,- wegens onverschuldigde betaling, aangezien het werk niet naar behoren is uitgevoerd. Daarnaast vordert [gedaagde] een schadevergoeding van € 58.500,-, bestaande uit herstelkosten, door [bedrijf] veroorzaakte schade aan eigendommen van [gedaagde], wegens het ontvreemden van materialen, extra huur- en vaste lasten wegens vertraging in de oplevering en een vergoeding voor geleden emotionele stress en ongemak als gevolg van het onrechtmatig handelen van [bedrijf]. Het contract met [bedrijf] is verder volgens [gedaagde] vatbaar voor vernietiging op grond van dwaling, bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden. [bedrijf] heeft namelijk valse beweringen gedaan althans een verkeerde voorstelling van zaken gegeven over zijn deskundigheid en gegarandeerd dat de werkzaamheden tijdig zouden worden voltooid.
4.3.
[bedrijf] betwist de tegenvordering van [gedaagde]. Volgens [bedrijf] is het werk naar behoren uitgevoerd en [bedrijf] betwist dat [gedaagde] de door hem gestelde (materiele en immateriële) schade heeft geleden, nu ieder bewijs daarvan ontbreekt. Van valselijke beweringen door [bedrijf] is geen sprake geweest. Evenmin is door [bedrijf] toegezegd of gegarandeerd dat alle werkzaamheden tijdig zouden worden voltooid. Een eventuele einddatum was ook niet haalbaar vanwege alle meerwerkzaamheden. [bedrijf] beroept zich verder op grond van de algemene voorwaarden op schending van de klachtplicht, de aansprakelijkheidsbeperking en de directe opeisbaarheid van de vorderingen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De vordering en de tegenvordering
5.1.
Vanwege de inhoudelijke samenhang behandelt de kantonrechter de vordering en de tegenvordering gezamenlijk.
5.2.
De kern van het geschil is of [gedaagde] de openstaande facturen van [bedrijf] alsnog moet betalen of dat [bedrijf] (een deel van) de reeds betaalde aanneemsom en/of schadevergoeding aan [gedaagde] moet (terug)betalen.
Aanvullende producties en procesafspraken
5.3.
[bedrijf] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de aanvullende producties die [gedaagde] op 12 maart 2024 heeft ingebracht, omdat dat volgens het tussenvonnis tot uiterlijk tien dagen voor de zitting mocht en [bedrijf] zich hierdoor benadeeld voelt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ook [bedrijf] kort voor de zitting aanvullende producties (waaronder een aanzienlijke hoeveelheid ongerubriceerde foto’s zonder enige toelichting) heeft ingebracht. De kantonrechter heeft besloten de producties van beide zijden niet te weigeren, maar partijen - na een te wijzen tussenvonnis met instructies - de gelegenheid te geven nog een akte te nemen. Tegen die achtergrond heeft de kantonrechter op de zitting alleen de volgende discussiepunten besproken: de totstandkoming en inhoud van de overeenkomst en het meerwerk, welke betalingen er zijn gedaan, hoe de samenwerking is geëindigd en wat er op/omstreeks 2 januari 2023 is gebeurd.
Ambtshalve toetsing consumentenrecht
5.4.
De vordering van [bedrijf] is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar ([bedrijf]) en een consument ([gedaagde]), zoals bedoeld in artikel 6:230g van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gesteld noch gebleken is dat de uitzondering uit artikel 6:230h lid 2 onder f BW van toepassing is. Er is in dit geval immers geen sprake van zo’n grondige verbouwing dat alleen de gevel van de woning bewaard blijft. Uit de stukken leidt de kantonrechter af dat de overeenkomst is gesloten ‘anders dan op afstand of buiten de verkoopruimte’, waardoor de handelaar – ter bescherming van de consument – voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst moet voldoen aan de wettelijke precontractuele informatieplichten van artikelen 6:230l BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is daaraan in dit geval is voldaan, waarbij de verschillen tussen de in geding gebrachte offertes in dit verband niet relevant zijn.
Juridisch kader aannemingsovereenkomst
5.5.
De kantonrechter stelt vast dat de tussen partijen gesloten overeenkomst tot renovatie van de woning kwalificeert als een overeenkomst tot aanneming van werk. Op een dergelijke overeenkomst zijn de artikelen 7:750 e.v. BW van toepassing.
Wat is er overeengekomen (op basis van welke offerte)?
5.6.
Partijen twisten over de vraag op basis van welke offerte de overeenkomst tussen partijen is gesloten. Bij de dagvaarding heeft [bedrijf] een offerte in het geding gebracht. [gedaagde] heeft bij antwoord bevestigd dat de overeenkomst op basis van die offerte is gesloten en hij heeft daarbij diezelfde offerte in het geding gebracht. Vervolgens heeft [bedrijf] bij antwoord in reconventie tevens akte houdende rectificatie een andere offerte ingebracht. Volgens [bedrijf] is dit de offerte op basis waarvan de overeenkomst is gesloten. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat [betrokkene] deze offerte kennelijk op een aantal punten heeft aangepast en dat [bedrijf] die aangepaste offerte vervolgens – niet wetende van de aanpassingen en de Nederlandse taal niet goed machtig – in goed vertrouwen heeft getekend.
5.7.
De kantonrechter gaat ervan uit dat de overeenkomst is gesloten op basis van de offerte die [bedrijf] als productie 2 bij de dagvaarding in het geding heeft gebracht en die ook door [gedaagde] is overgelegd. Redengevend daarvoor is in de eerste plaats dat die offerte (zoals ter zitting is bevestigd door partijen) door beide partijen (digitaal) is ondertekend, terwijl op de andere, door [bedrijf] ingebrachte, offerte de handtekeningen van beide partijen ontbreken. Verder sluit de inhoud van deze offerte, meer specifiek de daarin uitdrukkelijk opgenomen prijsgarantie, aan bij de onweersproken stelling van [gedaagde] dat voor hem van groot belang was om vooraf een vastgesteld bedrag af te spreken voor de volledige renovatie waarbij het risico voor inschattingsfouten bij [bedrijf] zou liggen. [gedaagde] heeft toegelicht dat hij de offerte als eerste heeft getekend (volgens de handtekening onder de offerte op 20 september 2022) en [bedrijf] daarna (volgens de handtekening op de offerte op 23 september 2022). Dat [betrokkene] de door [bedrijf] opgestelde offerte in de tussentijd zonder medeweten van [bedrijf] heeft aangepast en dat [bedrijf] deze in goed vertrouwen heeft getekend zonder dat hij wist wat er stond, is door [gedaagde] en [betrokkene] gemotiveerd weersproken. Het is bovendien een omstandigheid die voor rekening en risico van [bedrijf] komt en [gedaagde] niet kan worden tegengeworpen. [bedrijf] heeft de verklaring van [betrokkene] dat hij de definitieve versie van de offerte met de aannemer in hun beider moedertaal in detail heeft besproken, niet betwist. Daarbij komt nog dat ter zitting is komen vast te staan dat [betrokkene] door beide partijen als (betaalde) tussenpersoon is ingeschakeld. Ook om die reden kan niet zonder concrete aanwijzingen, die in dit geval ontbreken, worden aangenomen dat [betrokkene] in de offerte zonder overleg ten nadele van [bedrijf] wijzigingen heeft aangebracht. [bedrijf] heeft tegen deze achtergrond onvoldoende gesteld om op dit punt tot het door hem aangeboden bewijs te worden toegelaten.
Relevante bepalingen in offerte
5.8.
In de offerte op basis waarvan partijen de overeenkomst hebben gesloten staan de volgende relevante bepalingen:
‘(…)2. Betreft: De volledige implementatie van de woning op het adres: (…)
3.1.
Aannemingsbedrijf Bouwtoday verplicht zich alle onderstaande bepalingen uit te voeren op basis van de met de opdrachtgever overeengekomen zaken en dient deze volgens de overeenkomst na te komen.
3.2.
Het ondervloeren van de hal en de woonkamer, deze verstevigen, veiligstellen en vervolgens laminaat erop leggen. (Er zullen benodigde isolatiemaatregelen worden genomen).
3.3.
Alle pleisterwerk van de muren en het dak van het gebouw (het bedrijf Bowtoday moet al het oude valse plafond vernietigen en het na vernietiging pleisteren).
3.4.
Uitvoeren en repareren van het dak (Dakkapel) om lekkage van regen en vocht te voorkomen. (Er zullen benodigde isolatiemaatregelen worden genomen).
3.5
Complete uitvoering van badkamer en toilet(Het bedrijf Bouwtoday dient standaard de complete uitvoering van de badkamer- en toiletinfrastructuur uit te voeren voornamelijk: de isolatie en installatie van alle afsluiters en de complete installatie van het toilet en de wasruimte)
3.6.
Uitvoering keukeninstallatie en alle daarbijbehorende afsluiters voornamelijk water, Elektra, riolering en gas.(Bouwtoday company dient de gewenste keuken correct en probleemloos af te werken)
3.7.
Compleet schilderen van het huis. (zoals pleisteren, stuckdoor en schilderen met alleen witte kleur).
3.8.
De trap repareren door hem te schilderen.
3.9.
lmplementati van bestaande kasten en planken en de reparatie ervan.
3.10.
Uitvoeren en repareren van de kozijnen, de deuren en de ramen.
3.11.
Installatie en vervanging van leidingen (water, gas etc) en electra (draden, groepenkast etc).
4.1.
Bouwtoday bedrijf verplicht zich tot de aankoop van meterialen die intern en soms extern worden gebruikt, en de werkgever heeft geen verantwoordelijkheid voor (Inbouw en opbouw).
5.1
De werkgever moet alle meterialen buiten de bouwruimte naar zijn smaak kiezen en betalen. De aannemer van het bedrijf (Buowtoday) is niet verantwoordelijk voor de aankoop ervan en het moet op het juiste moment bij de aannemer worden afgeleverd.
6. Aankoop en verplichtingen van de werkgever zoals (opbouw)
• Bouwtegels.
• Badkamer met kast (wastafel)
• Toiletten en kranen en indien nodig een badkamercabine.
• Een keukenkast kopen.
• Aankoop van de laminaten
• Aankoop van nieuwe meterkast (groepenkast)
7. Als de werkgever de noodzaak ziet om het gebouw wat toe te voegen, moet de werkgever zelf de kosten dragen, zoals loon en materiaal.
8.1.
Volledige bouw en reparatie van het gebouw tegen het afgesproken bedrag : € 35.900,00 inclusief BTW. Dit betreft een prijsgarantie. Indien aannemer inschatting fout heeft gemaakt in de kostenopgave (offerte), blijft de aannemer vooralsnog ten alle tijden verantwoordelijk voor extra kostenopgave boven het afgesproken bedrag van €35.900,00 inclusief btw.
9. Aannemingsbedrijf Bouwtoday verbindt zich ertoe het gebouw met goed fatsoen en met alle respect af te werken.
10. Betalingswijze: De werkgever moet de aannemer (buowtoday) in 3 keer betalen.
11. 35% begint met werken12. 2-35% midden in het werk13. 3- 30% na 99% voltooiing van het werk.
15. De duur van de werken is 8 werkweken, maar vanwege de dringende behoefte van de werkgever aan een hal of receptie, heeft de aannemer zich ertoe verbonden om de punt van het gebouw die de werkgever kiest eerder klaar te maken dan de contractperiode.
16. start werkzaamheden:
Vanaf 2022-10-05 voor 8 werkweken(…)’
Geen algemene voorwaarden overeengekomen
5.9.
[bedrijf] heeft zijn vorderingen (deels) gebaseerd op de algemene voorwaarden, die onder de offerte staan afgedrukt. [gedaagde] heeft betwist dat de algemene voorwaarden onderdeel van de afspraken uitmaken. Ter onderbouwing is een verklaring van [betrokkene] van 8 maart 2024 overgelegd die door de kantonrechter ter zitting aan [bedrijf] is voorgehouden en waarin is beschreven dat [bedrijf] bij het sluiten van de overeenkomst heeft aangegeven dat de algemene voorwaarden alleen onder de offerte stonden voor zijn verzekering, geen invloed hadden op de gemaakte afspraken in de getekende offerte en dat ze niet van toepassing waren op de uitvoering en de kosten. [gedaagde] en [betrokkene] hebben toegelicht dat [gedaagde], omdat hij niet akkoord wilde gaan met de algemene voorwaarden, uitsluitend de offerte heeft ondertekend en de daaronder weergegeven algemene voorwaarden niet heeft geparafeerd.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft aanvaard, nu [gedaagde] dat met het bovenstaande gemotiveerd heeft weersproken. De kantonrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat in de offerte zelf geen enkele verwijzing naar (de toepasselijkheid van) algemene voorwaarden is opgenomen en dat [gedaagde] uitsluitend de offerte voor akkoord heeft ondertekend. Uit het document blijkt niet dat [gedaagde] ook akkoord is gegaan met de onder de handtekeningen afgedrukte algemene voorwaarden. De enkele omstandigheid dat wel vaststaat dat de algemene voorwaarden met de offerte aan [gedaagde] zijn meegezonden, maakt dat niet anders.
[gedaagde] hoeft de factuur voor meerwerk en de € 2.700.- voor aanleg toilet niet te betalen
5.11.
[bedrijf] vordert € 13.527,80 aan meerkosten voor de hiervoor onder 2.11 onder (2) genoemde werkzaamheden. Verder vordert [bedrijf] € 2.700,- voor de aanleg van een compleet toilet. Volgens [bedrijf] heeft hij hierover mondeling afspraken gemaakt met [gedaagde].
5.12.
[gedaagde] betwist dat er meerwerk is afgesproken. Volgens [gedaagde] was voor de volledige renovatie een vaste aanneemsom afgesproken en vallen alle werkzaamheden die [bedrijf] nu als meerwerk factureert daaronder. [gedaagde] betwist ook dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over extra werk en over de prijs daarvan. Volgens [gedaagde] heeft hij [bedrijf] gedurende de looptijd van de overeenkomst niet of nauwelijks gesproken, omdat [bedrijf] uitsluitend met [betrokkene] wilde communiceren en hij [gedaagde] verbood om in de woning te komen als hij aan het werk was.
5.13.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering ziet de kantonrechter zich gesteld voor het feit dat over (mogelijk) verricht meerwerk en de daaraan verbonden prijs(verhoging) door partijen niets schriftelijk is vastgelegd en er ook geen andere terug te lezen communicatie (zoals bijvoorbeeld whatsapp-berichten) voorhanden is. Partijen betwisten elkaar stellingen, maar er is aan beide zijden vrijwel geen onderbouwing met objectieve gegevens. De beschikbare foto’s, waarop [bedrijf] zich in dit verband beroept, kunnen mogelijk duidelijkheid verschaffen over de vraag of bepaalde werkzaamheden wel of niet zijn uitgevoerd, maar niet over de vraag of partijen over die werkzaamheden (nadere) (prijs)afspraken hebben gemaakt. De beoordeling van de kantonrechter berust daarom noodzakelijkerwijs vooral op wat partijen over en weer hebben aangevoerd. Daarbij geldt dat op [bedrijf] de plicht rust om zijn stellingen zo concreet mogelijk te onderbouwen. Tegen deze achtergrond wordt als volgt overwogen.
5.14.
De kantonrechter zal de vordering tot betaling van het gefactureerde (hiervoor 2.11 onder 2 genoemde) meerwerk afwijzen. De reden daarvoor is dat een groot deel van dit (gestelde) meerwerk, gelet op de ruime omschrijvingen van de aangenomen werkzaamheden in de offerte in combinatie met de gegeven prijsgarantie, al in aanneemsom is inbegrepen of kennelijk het gevolg is van inschattingsfouten die voor rekening van [bedrijf] komen. Dit geldt voor de posten 1, 2, 3, 5 en 6 in de meerwerkfactuur. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.15.
De kosten voor het slopen van de muren (post 1), het slopen van de badkamer en een toilet en de huur van twee containers (post 3), moeten, gelet op de onderdelen 3.3 en 3.5 in de offerte, geacht te zijn inbegrepen in de overeengekomen aanneemsom. [bedrijf] heeft over posten 1 en 2 ter zitting aangevoerd dat tijdens de werkzaamheden bleek dat de muur achter de wanden slechter was dan gedacht en dat [gedaagde] toen heeft gezegd dat [bedrijf] die muren dan ook maar moest slopen. Deze kennelijke inschattingsfout of tegenvaller komt op grond van onderdeel 8.1 van de offerte echter voor rekening van [bedrijf] en kan daarom niet als meerwerk in rekening worden gebracht. Voor de posten 2 en 3 geldt dat in (onderdeel 3.5 van) de offerte is afgesproken dat [bedrijf] een complete renovatie van de badkamer en het toilet zou uitvoeren. Zonder andersluidende afspraken (die gesteld noch gebleken zijn), mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat de daarmee samenhangende (en noodzakelijke) sloopwerkzaamheden en -kosten in de aanneemsom waren inbegrepen.
5.16.
Voor wat betreft het aanbrengen van de CV- en sanitairinstallatie (post 5) oordeelt de kantonrechter dat de sanitairinstallatie op grond van onderdeel 3.5 van de offerte onder de aanneemsom valt. [bedrijf] heeft onweersproken gesteld dat het voor wat betreft de CV ging om het vervangen van verroeste verwarmingsbuizen. In onderdeel 3.11 van de offerte staat ‘de installatie en vervanging van leidingen’, waarna de water- en gasleiding worden genoemd, gevolgd door ‘etc’, en elektra. Door de toevoeging ‘etc’ kunnen ook andere leidingen dan de water-, gas- en elektraleidingen onder deze omschrijving vallen. [bedrijf] heeft geen heldere toelichting kunnen geven waaruit kan worden afgeleid dat CV-leidingen niet onder de offerte vielen. Nu is afgesproken om een ‘complete renovatie’ uit te voeren, mocht [gedaagde] ervan uitgaan dat (ook) de vervanging van de CV-leidingen in de aanneemsom waren begrepen. Voor zover de staat van de CV-leidingen slechter bleek dan partijen bij het aangaan van de overeenkomst hadden voorzien, komt dat op grond van onderdeel 8.1 van de offerte voor rekening en risico van [bedrijf].
5.17.
Over post 6 heeft [bedrijf] ter zitting aangevoerd dat het hier niet gaat om het bouwmateriaal gips zoals genoemd in de offerte, maar om gipsplaten. In de dagvaarding (randnummer 3.17) wordt het vernieuwen van het dak genoemd dat ‘deels’ zou zijn begrepen in deze post. Wat [bedrijf] hier precies mee bedoelt, is niet helder gesteld en ook ter zitting niet concreet toegelicht. Zonder verdere toelichting oordeelt de kantonrechter dan ook dat niet valt in te zien waarom het bij post 6 in rekening gebrachte werk niet al is inbegrepen in werkzaamheden die zijn genoemd in de onderdelen 3.3 en 3.7 van de offerte.
5.18.
Voor wat betreft de posten 4 en 7 geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat deze posten wel zien op meerwerk, dat niet onder de overeenkomst valt. Over de onder post 4 in de meerwerkfactuur genoemde werkzaamheden (vloer voorzien van isolatie met materiaal) heeft [bedrijf] toegelicht dat dit over de bovenverdiepingen gaat, terwijl in de offerte alleen afspraken zijn gemaakt over de vloer op de begane grond. Dit heeft [gedaagde] niet (voldoende) weersproken. Nu blijkens onderdeel 3.2 van de offerte alleen het isoleren en leggen van laminaat in de hal en woonkamer is inbegrepen, gaat de kantonrechter ervan uit dat hier sprake is van meerwerk. Dat geldt ook voor post 7 (de kast onder de trap in de gang). [bedrijf] heeft toegelicht dat hij een nieuwe (voorheen niet bestaande) deur in de kast heeft gemaakt. Volgens [gedaagde] was de bergruimte er al en heeft [bedrijf] daaraan geen werkzaamheden verricht die buiten de in onderdeel 3.9 van de offerte genoemde werkzaamheden ‘implementatie van bestaande kasten en ruimten’ vallen. Daarin volgt de kantonrechter [gedaagde] niet. Het afsluiten van een ruimte door het plaatsen van een (kast)deur die er voorheen niet was, kan (zonder nadere omschrijving) niet worden begrepen onder het herstellen/opknappen van bestaande kasten.
5.19.
Dat de posten 4 en 7 als meerwerk kwalificeren, betekent echter niet dat de daarmee gemoeide kosten zonder meer door [gedaagde] verschuldigd zijn. Daarvoor is nodig dat ook voldoende vaststaat dat [bedrijf] aan zijn waarschuwingsplicht (artikel 7:755 BW) heeft voldaan en dat [gedaagde] met het meerwerk en daarbij behorende prijsverhoging heeft ingestemd. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd weersproken (zie 5.12 hiervoor).
5.20.
In dit verband overweegt de kantonrechter dat het – ter bescherming van [gedaagde] als consument – ook bij afspreken van meerwerk dat niet in de vaste aanneemsom is inbegrepen op de weg ligt van [bedrijf], als handelaar, om bij het aangaan van die meerwerkovereenkomst begrijpelijk en transparant over de extra te verrichten werkzaamheden en de daarvoor in rekening te brengen prijs met [gedaagde] te communiceren. Dit sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 7:755 BW, waarin staat dat de aannemer in geval van toevoegingen of veranderingen in het opgedragen (bouw)werk, waarmee de opdrachtgever heeft ingestemd, verplicht is de opdrachtgever er tijdig van op de hoogte stellen dat deze toevoegingen of veranderingen zullen leiden tot een hogere prijs. Op die manier kan de opdrachtgever weloverwogen beslissen of hij het meerwerk ondanks de hogere prijs aan de aannemer wil opdragen.
5.21.
Het had dan ook op de weg van [bedrijf] gelegen zijn stellingen, met name waar hij stelt dat alle werkzaamheden (en daarmee ook de werkzaamheden die in rekening zijn gebracht onder post 4 en post 7) in overleg en met instemming van [gedaagde] zijn uitgevoerd en dat [gedaagde] ook wist dat hij voor deze werkzaamheden extra zou moeten betalen, concreet te onderbouwen (wat is er precies over en weer gezegd, waar en wanneer is dat gebeurd, wanneer en hoe heeft [gedaagde] daarmee ingestemd, op welke wijze is over (de noodzaak van) een prijsverhoging gesproken, enz.), maar dat is niet gebeurd. [bedrijf] gaat er in de dagvaarding (randnummer 3.5) kennelijk vanuit dat voor het meerwerk geen bepaalde prijs is afgesproken en dat meerwerk op grond van de algemene voorwaarden moet worden afgerekend op basis van ‘gebruikelijke uurtarieven’. Zoals hiervoor onder 5.10 overwogen, zijn de algemene voorwaarden tussen partijen echter niet overeengekomen. [bedrijf] heeft haar stellingen met het voorgaande dan ook onvoldoende concreet onderbouwd. De vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het bedrag dat in de meerwerkfactuur voor de posten 4 en 7 in rekening is gebracht, wordt daarom afgewezen.
5.22.
Voor wat betreft de gevorderde € 2.700 voor de aanleg van een toilet oordeelt de kantonrechter ten slotte dat ook dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom wordt afgewezen. De enkele stelling in de dagvaarding dat [bedrijf] hiervoor ‘nog niets heeft gerekend’ is onvoldoende. Deze werkzaamheden zijn tot aan de dagvaarding in de correspondentie tussen partijen niet eerder genoemd en de werkzaamheden zijn ook niet begrepen in de onder 2.11 genoemde meerwerkfactuur, terwijl deze factuur juist strekte tot het in rekening brengen van alle (meer)werkzaamheden die volgens [bedrijf] nog moesten worden afgerekend. Voor zover aangenomen zou moeten worden dat sprake is van meerwerk, geldt ook hiervoor dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] hiermee en met de daarmee gemoeide prijsverhoging, heeft ingestemd noch dat [bedrijf] hem hiervoor op voorhand heeft gewaarschuwd.
Resterende aanneemsom
5.23.
[bedrijf] vordert betaling van € 6.750,- aan resterende aanneemsom. Ter zitting heeft [bedrijf] aangegeven dat dit bedrag inclusief btw is. De totale overeengekomen aanneemsom bedraagt € 35.900,- inclusief btw. Dat zou betekenen dat [gedaagde] tot op heden € 29.150,- van de aanneemsom heeft betaald (€ 35.900,- minus € 6.750,-). [gedaagde] heeft echter, onder overlegging van betalingsbewijzen, aangetoond dat hij al een bedrag van € 31.400,- aan [bedrijf] heeft betaald. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld (en met bonnetjes en betaalbewijzen onderbouwd) dat hij voor € 2.090,40 aan materialen, die op grond van de offerte voor rekening van [bedrijf] zijn, heeft betaald. Dit is door [bedrijf] niet betwist. Daarmee staat vast dat [gedaagde] sowieso niet méér aan resterende aanneemsom verschuldigd kan zijn dan € 2.409,60 inclusief btw (€ 35.900,- minus € 33.490,40).
5.24.
De kantonrechter oordeelt verder dat de vordering tot betaling van deze resterende aanneemsom op 2 januari 2023 nog niet opeisbaar was. Op grond van onderdeel 13 van de offerte is de resterende aanneemsom pas verschuldigd (en dus opeisbaar) als 99% van het werk voltooid is. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat, zoals hiervoor is overwogen, de werkzaamheden genoemd in de posten 1, 2, 3, 5 en 6 van de meerwerkfactuur óók onder de overeengekomen werkzaamheden vielen, waaronder de werkzaamheden aan de CV-leidingen. Los van de precieze gang van zaken op 2 januari 2023 - partijen hebben daarover een verschillende lezing - is niet in geschil dat de werkzaamheden aan de CV op dat moment nog niet waren afgerond. Verder staat vast (dat heeft [bedrijf] erkend) dat op 2 januari 2023 de volgende werkzaamheden nog niet voltooid waren: afmaken voegen badkamer en toilet en aflakken trap. De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat 99% van het overeengekomen werk al voltooid was op 2 januari 2023. Op dit onderdeel van de vordering zal verder bij eindvonnis worden beslist.
Gebreken in de uitvoering van de werkzaamheden
5.25.
Aan zijn tegenvordering legt [gedaagde] ten grondslag dat het door [bedrijf] geleverde werk ernstige gebreken vertoonde en [bedrijf] niet bereid was deze gebreken te herstellen. Volgens [gedaagde] heeft hij daarom de overeenkomst met zijn e-mail van 3 januari 2023 rechtsgeldig ontbonden.
5.26.
[bedrijf] bestrijdt dat. Volgens [bedrijf] was geen sprake van tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst en (subsidiair) was ontbinding op die grond niet gerechtvaardigd.
5.27.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord een opsomming gegeven van de door hem geconstateerde gebreken, die gelijk is aan de opsomming in zijn e-mail van 3 februari 2023 (hiervoor onder 2.9) waarbij de nummers verwijzen naar de onderdeelnummers in de offerte. Met het oog op de nog in te dienen akte door [gedaagde] overweegt de kantonrechter over die opsomming als volgt.
5.28.
Het onder 3.1 genoemde gebrek is zodanig algemeen geformuleerd dat daarvan geen nadere onderbouwing zal worden toegestaan. Het onder 4 genoemde bezwaar tegen de gang van zaken ([gedaagde] heeft zelf materialen betaald die op grond van de overeenkomst voor rekening van [bedrijf] had moeten komen) is hiervoor onder 5.23 al aan de orde geweest. Met het daar genoemde bedrag van € 2.090,40 zal bij de beslissing op de tegenvordering van [gedaagde] in het eindvonnis rekening worden gehouden. Voor het overige ontbreekt in de stukken elk begin van (verdere) onderbouwing en om die reden wordt ook daarvan geen nadere onderbouwing meer toegestaan. Voor wat betreft de onder 9 genoemde gang van zaken (door [gedaagde] aangeschafte bouwmaterialen die uit de woning zijn verwijderd) geldt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de tas met de hier bedoelde bouwmaterialen (uiteindelijk) door [bedrijf] aan [gedaagde] is teruggegeven (zie hierna onder 5.34), en voor het overige besproken zal worden bij de beoordeling van de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van immateriële schade. Ten slotte komt het onder 14 ingenomen standpunt dat [bedrijf] zich niet aan de afgesproken termijnen heeft gehouden hierna (onder 5.43) aan de orde bij de beoordeling van de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van vertragingsschade.
5.29.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij nadere akte (uitsluitend) de volgende gestelde gebreken (nader) te onderbouwen:
- 3.2: De ondervloer van de hal en woonkamer en de versteviging daarvan en isolatiemaatregelen ontbreken. Bovendien is het leggen van laminaat slechts gedeeltelijk uitgevoerd en is de kwaliteit ervan gebrekkig.
- 3.3: Het pleisterwerk van het dak.
- 3.4: Lekkage en isolatiemaatregelen.
- 3.5: Voegen ontbreken in zowel de badkamer als het toilet. Afsluiters zijn slechts gedeeltelijk geïnstalleerd en bovendien onjuist geplaatst.
- 3.6: Onvolledige en onjuiste installatie van de keuken en de bijbehorende afsluiters.
- 3.7: Schilderwerk ontbreekt in alle ruimtes.
- 3.8: De trap is niet afgemaakt.
- 3.9: Reparatie aan planken en kasten ontbreekt.
- 3.10: Uitvoering en reparatie van kozijnen, ramen en deuren zijn achterwege gebleven.
- 3.11: De installatie en vervanging van leidingen en elektriciteit zijn niet uitgevoerd.
Buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst
5.30.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Op grond van artikel 6:265 lid 2 BW ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, pas wanneer de schuldenaar in verzuim is.
5.31.
Of sprake was van gebrekkig werk, en of dat de ontbinding rechtvaardigt, zal de kantonrechter bij eindvonnis beslissen nadat partijen hun standpunten bij akte op deze punten nader hebben toegelicht en onderbouwd.
Opschorting en verzuim
5.32.
[bedrijf] betoogt dat hij op het moment van de buitengerechtelijke ontbinding niet in verzuim was, omdat hij zijn werkzaamheden had opgeschort, een (deugdelijke) ingebrekestelling ontbreekt en [gedaagde] in schuldeisersverzuim was door [bedrijf] de toegang tot de woning te ontzeggen. [bedrijf] was tot opschorting bevoegd omdat [gedaagde] aangaf niet bereid te zijn het voor de verrichte werkzaamheden openstaande bedrag te betalen en [gedaagde] hem heeft aangevallen, aldus nog steeds [bedrijf].
5.33.
De kantonrechter volgt [bedrijf] hierin niet en oordeelt dat voor opschorting van de werkzaamheden geen grond bestond en dat voor het intreden van verzuim in dit geval geen ingebrekestelling nodig was. Bij dit oordeel is de gang van zaken op 2 januari 2023 van belang. Hierover hebben partijen ter zitting een toelichting gegeven. Hoewel de lezingen van partijen over de precieze gang van zaken uiteen lopen, is niet (meer) in geschil dat er eind december 2022 sprake was van een lekkage in de CV-leidingen en dat [bedrijf] en [gedaagde] samen naar de bouwmarkt zijn gegaan en daar voor rekening van [gedaagde] voor € 300,- aan reparatiematerialen hebben aangeschaft. Toen [bedrijf] op 2 januari 2023 bij de woning was om werkzaamheden te gaan verrichten, heeft (de echtgenote van) [gedaagde] gevraagd om zo snel mogelijk de CV-lekkage te repareren. [bedrijf] bleek daartoe alleen bereid als [gedaagde] hem zou betalen voor alle tot dan toe verrichte werkzaamheden, waarbij hij zei dat de werkzaamheden aan de CV-leidingen niet onder de overeenkomst en de aanneemsom vielen. Toen (de echtgenote van) [gedaagde] niet (nog meer) wilde betalen, heeft [bedrijf] gezegd dat hij zolang er niet zou worden betaald niet langer zou doorwerken. Daarop ging [bedrijf] zijn spullen opruimen om te vertrekken, waarbij hij ook een tas met daarin de door [gedaagde] betaalde reparatiematerialen wilde meenemen. Daarop is ruzie ontstaan tussen [bedrijf] en [gedaagde]. De tas is door [bedrijf] teruggegeven aan [gedaagde].
5.34.
Zoals eerder overwogen (zie hiervoor onder 5.24) was op 2 januari 2023 nog geen 99% van de werkzaamheden die onder de vaste aanneemsom vielen verricht, waartoe namelijk ook het werk aan de CV-leidingen behoorde. Nu de CV-leidingen lekten, waren de werkzaamheden met betrekking tot de vervanging van de CV-leidingen nog niet afgerond. Ook voor het verrichte meerwerk was [gedaagde] geen betaling aan [bedrijf] verschuldigd (zie hiervoor onder 5.21 en 5.22). [bedrijf] was dan ook niet bevoegd om op grond van de weigering van [gedaagde] om (meer) betalingen te doen, zijn werkzaamheden op te schorten. Ook de stelling van [bedrijf] dat opschorting gerechtvaardigd was omdat [gedaagde] hem op 2 januari 2023 heeft aangevallen, kan bij gebrek aan concrete onderbouwing niet worden gevolgd. In de gedingstukken heeft [bedrijf], ook nadat [gedaagde] had aangevoerd dat juist hij door [bedrijf] met een scherp gereedschap was aangevallen, volstaan met de enkele stelling dat hij door [gedaagde] is aangevallen. Ook ter zitting heeft [bedrijf] zijn stelling op dit punt niet kunnen verhelderen. Duidelijk is dat er ruzie ontstond toen [bedrijf] de tas met de door [gedaagde] betaalde reparatiematerialen wilde meenemen, maar onduidelijk is de precieze rol die elk van partijen daarbij speelde. Zo heeft [bedrijf], tegenover de verklaringen van [gedaagde] en zijn dochter dat de ruzie al gesust was toen de politie arriveerde, zijn verklaring dat hij moest worden ontzet door de politie niet nader kunnen toelichten of onderbouwen. Bij deze stand van zaken oordeelt de kantonrechter dat [bedrijf] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en daarom niet tot bewijslevering zal worden toegelaten, nog daargelaten dat hij op dit punt geen adequaat bewijsaanbod heeft gedaan. De conclusie uit het voorgaande is dat het beroep van Bouw Totaal op opschorting wordt afgewezen.
5.35.
Voor zover de kantonrechter, na aktewisseling door partijen, tot het oordeel zou komen dat [bedrijf] gebrekkig werk heeft afgeleverd, dan geldt dat het verweer van [bedrijf] dat niet rechtsgeldig ontbonden kon worden omdat [bedrijf] wegens het ontbreken van een (deugdelijke) ingebrekestelling niet in verzuim is gekomen, niet slaagt. Uit de mededeling van [bedrijf] op 2 januari 2023 dat zolang [gedaagde] niet zou betalen hij niet langer zou doorwerken en de omstandigheid dat [bedrijf] vervolgens zijn spullen ging opruimen om te vertrekken, heeft [gedaagde] mogen afleiden dat [bedrijf] (ook) niet bereid was om de door hem gestelde gebreken te herstellen. Daarom is voor het ontstaan van verzuim geen voorafgaande ingebrekestelling vereist (artikel 6:83 sub c BW).
Gevolgen van een rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst en herstelkosten
5.36.
Voor zover de kantonrechter, na aktewisseling door partijen, tot het oordeel zou komen dat [gedaagde] de overeenkomst op 3 januari 2023 rechtsgeldig heeft ontbonden wegens gebreken in het door [gedaagde] afgeleverde werk, dan ontstaat een ongedaanmakings-verbintenis voor de door [gedaagde] ontvangen prestaties (artikel 6:271 BW). Uitgangspunt daarbij is dat [bedrijf] de reeds van [gedaagde] ontvangen betaling moet terugbetalen en dat [gedaagde] de ontvangen prestaties moet retourneren. Indien de geleverde prestatie naar zijn aard niet ongedaan gemaakt kan worden, zoals hier het geval is, treedt hiervoor een verbintenis tot waardevergoeding in de plaats zoals bepaald in artikel 6:272 lid 1 BW. Als sprake is van een ondeugdelijke prestatie, wordt deze vergoeding beperkt tot de waarde die de ontvangen prestatie op het moment van ontbinding en gegeven de omstandigheden werkelijk heeft gehad voor de ontvanger (artikel 6:272 lid 2 BW).
5.37.
[bedrijf] kan de door hem verrichte werkzaamheden niet ongedaan maken. Dit brengt mee dat [gedaagde], in geval wordt geoordeeld dat hij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, geen recht heeft op onverkorte terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, maar dat hierop een door hem aan [bedrijf] verschuldigde waardevergoeding in mindering moet worden gebracht. De wijze waarop deze waardevergoeding moet worden begroot is, gelet op de hiervoor weergegeven wettelijke regeling, (mede) afhankelijk van de vraag of de door [bedrijf] verrichte werkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd, of dat – zoals [gedaagde] stelt – de kwaliteit van het geleverde werk gebrekkig was. Wanneer komt vast te staan dat sprake was van gebreken in de geleverde werkzaamheden, zijn voor de bepaling van de hoogte van de waardevergoeding de herstelkosten van belang die [gedaagde] heeft moeten maken om de gebreken ongedaan te maken.
5.38.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij ten gevolge van de wanprestatie door [bedrijf] diverse herstelkosten heeft moeten maken en nog zal moeten maken een aantal stukken overgelegd. [bedrijf] heeft de door [gedaagde] genoemde herstelkosten betwist. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte de noodzaak tot het maken van deze herstelkosten en de hoogte daarvan nader te onderbouwen. Hij kan zich daarbij tevens uitlaten over de hoogte van de waardevergoeding die hij aan [bedrijf] voor de ontvangen prestaties verschuldigd zou zijn, voor het geval de kantonrechter tot het oordeel zou komen dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden.
Wilsgebreken
5.39.
[gedaagde] stelt zich verder op het standpunt dat de overeenkomst met [bedrijf] vernietigbaar is op grond van dwaling (artikel 6:228 BW) en bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 BW). De kantonrechter wijst het beroep dat [gedaagde] hiermee doet op de zogenoemde wilsgebreken af. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij zich bij het sluiten van de overeenkomst op enige manier bedreigd voelde door [bedrijf]. Hij heeft ook niet gesteld dat hij bij het sluiten van de overeenkomst door een van de in artikel 3:33 lid 4 BW genoemde bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van een overeenkomst en dat [bedrijf] hem daarvan had moeten weerhouden. Dat [bedrijf] (al dan niet met opzet) onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn certificering en deskundigheid en tegen [gedaagde] in strijd met de waarheid heeft gezegd dat hij over een uitgebreid team van specialisten beschikt, heeft [bedrijf] gemotiveerd betwist. [bedrijf] heeft daarbij verwezen naar zijn website en toegelicht dat hij een eenmansklusbedrijf is en over diverse (externe) specialisten kan beschikken. Zo hebben ook in dit geval diverse onderaannemers werkzaamheden in de woning verricht. Dit heeft [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) betwist. De stellingen van [gedaagde] dat [bedrijf] misbruik heeft gemaakt van de situatie dat [gedaagde] dringend behoefte had aan woonruimte door [gedaagde] onder druk te zetten om materialen aan te schaffen en aanzienlijke bedragen contant te betalen, kunnen in dit verband niet tot een ander oordeel leiden. Deze omstandigheden deden zich immers voor nadat de overeenkomst was gesloten, zodat die niet van invloed kunnen zijn geweest op de voorstelling van zaken die [gedaagde] had toen hij met de offerte akkoord ging. Tegen deze achtergrond heeft [gedaagde] zijn beroep op dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden onvoldoende onderbouwd.
5.40.
Daarbij komt dat [gedaagde] aan zijn stellingen op dit punt geen rechtsgevolgen heeft verbonden. Hij heeft bij zijn tegenvordering geen vernietiging van de overeenkomst gevorderd. Ook daarom wordt het beroep van [gedaagde] op de genoemde wilsgebreken verworpen. Ten slotte geldt (ten overvloede) nog dat als de kantonrechter bij het eindvonnis tot het oordeel zou komen dat [gedaagde] de overeenkomst op 3 januari 2023 rechtsgeldig heeft ontbonden, er ook geen overeenkomst meer voor ligt die zou kunnen worden vernietigd.
Schadevergoeding
5.41.
[gedaagde] vordert schadevergoeding voor (i) door [bedrijf] veroorzaakte schade aan zijn eigendommen, (ii) door [bedrijf] ontvreemde materialen, (iii) extra huur- en vaste lasten wegens vertraging in de oplevering van de werkzaamheden en (iv) geleden emotionele stress en ongemak als gevolg van het handelen van [bedrijf]. Over deze vier schadeposten oordeelt de kantonrechter als volgt.
5.42.
De vordering tot vergoeding van door [bedrijf] ontvreemde materialen (schadepost ii) wordt wegens gebrek aan onderbouwing afgewezen. Over de tas met door [gedaagde] bekostigde reparatiematerialen die [bedrijf] op 2 januari 2023 wilde meenemen, is ter zitting komen vast te staan dat [gedaagde] die tas op die dag heeft teruggekregen. Voor het overige heeft [gedaagde] niet toegelicht en ook niet onderbouwd welke andere materialen zouden zijn ontvreemd en heeft hij daarbij ook niet gesteld wat de (te vergoeden) waarde daarvan is.
5.43.
Ook van de onder (iii) gestelde schadepost ontbreekt een onderbouwing en ook deze post wordt daarom afgewezen. [gedaagde] heeft weliswaar een brief van zijn verhuurder overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn huur per 5 december 2022 heeft beëindigd. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat hij vervolgens de einddatum alsnog met enkele weken heeft verlengd. [gedaagde] heeft echter niet aangegeven welk bedrag aan extra huur hij heeft moeten betalen en/of welk bedrag aan vaste lasten gemoeid was met de verlengde huurperiode. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de door partijen overeengekomen termijn van acht weken (onderdeel 15 van de offerte) een fatale termijn betrof. Daarvoor is van belang dat er na het sluiten van de overeenkomst meerwerk is verricht (zie hiervoor onder 5.18), waardoor de werkzaamheden logischerwijs langer zouden duren. Ook de handelwijze van [gedaagde] wijst niet op het bestaan van een fatale termijn, nu gesteld noch gebleken is dat hij (meteen) na het verstrijken van de overeengekomen acht weken enige actie richting [bedrijf] heeft ondernomen.
5.44.
De vordering tot vergoeding van schade wegens stress en ongemak (ad iv) wordt eveneens als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Voor het toekennen van immateriële schadevergoeding ligt de lat hoog. In artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW is bepaald dat een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, (alleen) recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in zijn persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. [gedaagde] heeft geen concrete gegevens aangevoerd aan de hand waarvan het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De stellingen van [gedaagde] dat [bedrijf] misbruik heeft gemaakt van de situatie dat [gedaagde] dringend behoefte had aan woonruimte door [gedaagde] onder druk te zetten om materialen aan te schaffen en aanzienlijke bedragen contant te betalen, zijn niet voldoende voor toekenning van immateriële schadevergoeding. Zijn stelling dat hij stress heeft ervaren omdat hij genoodzaakt was om zelf het schilderwerk van de woning ter hand te nemen, is dat evenmin.
5.45.
Met betrekking de schade die [gedaagde] stelt te lijden door schade die aan zijn woning is ontstaan door de noodzaak van het herstel van gebreken geldt dat deze schadepost (i) zodanig samenhangt met de door [gedaagde] nog nader te onderbouwen gebreken en herstelkosten, dat daarop bij eindvonnis zal worden beslist. Ook op dit punt mag [gedaagde] zijn vordering bij akte nog nader onderbouwen.
Voortgang van de procedure, aktenwisseling
5.46.
[gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte zijn vordering nader te onderbouwen op de onderdelen ‘gebreken in de verrichte werkzaamheden’ (5.29), ‘herstelkosten’ en ‘waardevergoeding’ (5.38) en ‘schade aan zijn eigendommen’(5.45). Op de overige onderdelen van de (tegen)vordering is bij dit tussenvonnis reeds beslist. Daarover kunnen partijen dus geen nadere toelichting, onderbouwing of reactie meer geven. Eventuele in strijd hiermee gegeven reacties zal de kantonrechter bij het eindvonnis buiten beschouwing laten.
5.47.
[gedaagde] moet bij het opstellen van zijn akte de volgende aanwijzingen in acht nemen:
I. Gebreken(1) Per in 5.29 genoemd gebrek moet [gedaagde] op overzichtelijke wijze aangeven wat het gebrek precies inhoudt en in welk onderdeel van het werk het gebrek zich bevindt,
(2) zo mogelijk onderbouwd met foto’s, waarop per foto een concrete en relevante toelichting is gegeven, met vermelding van de plaats waar de foto is genomen en (bewijs van) de datum waarop de foto is genomen.
II. Herstelkosten(3) Per in 5.29 genoemd gebrek moet [gedaagde] op overzichtelijke wijze aangeven wat de concrete herstelkosten per gebrek zijn, en
(4) of en zo ja, wanneer en door wie het betreffende gebrek is hersteld,
(5) onder verwijzing naar en met overlegging van de bijbehorende facturen voor de betreffende herstelkosten en betalingsbewijzen.
(6) Voor zover een gebrek nog niet hersteld is, moet per gebrek de geschatte herstelkosten worden opgegeven onderbouwd met actuele offertes.
III. Waardevergoeding(7) [gedaagde] moet zijn standpunt kenbaar maken over de hoogte van de waardevergoeding die hij aan [bedrijf] (ingeval wordt geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden ) is verschuldigd voor de ontvangen prestaties,
(8) en daarbij zo concreet mogelijk aangeven op welke wijze en op welk geldbedrag hij deze waardevergoeding begroot.
IV. Schade aan eigendommen(9) [gedaagde] moet een overzicht van de gestelde schade aan zijn eigendommen (ontstaan door de noodzaak tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden) opstellen,
(10) waarbij hij de schade per beschadigd onderdeel van de woning moet specificeren,
(11) zo mogelijk onderbouwd met foto’s, waarop per foto een concrete en relevante toelichting is gegeven, met vermelding van de plaats waar de woning is genomen en (bewijs van) de datum waarop de foto is genomen.
(12) [gedaagde] moet op overzichtelijke wijze aangeven of en zo ja, wanneer en door wie het betreffende onderdeel is hersteld,
(13) onder verwijzing naar en met overlegging van de bijbehorende facturen voor de betreffende herstelkosten en betalingsbewijzen.
(14) Voor zover een onderdeel nog niet hersteld is, moet per onderdeel de geschatte herstelkosten worden opgegeven onderbouwd met actuele offertes.
5.48.
[bedrijf] mag vervolgens bij antwoordakte reageren op de akte van [gedaagde]. [bedrijf] moet daarbij dezelfde indeling hanteren en bij zijn reactie dezelfde aanwijzingen in acht nemen die hiervoor in 5.46 en 5.47 voor de akte van [gedaagde] zijn vermeld.
5.49.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
22 mei a.s.voor het nemen van een akte door [gedaagde] in lijn met de in r.o. 5.46 en 5.47 gegeven instructies;
6.2.
stelt [bedrijf] in de gelegenheid om uiterlijk
binnen 4 wekenna de roldatum waarop [gedaagde] de in 6.1 bedoelde akte heeft genomen, een antwoordakte te nemen in lijn met de in r.o. 5.46 en 5.48 gegeven instructies;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter