ECLI:NL:RBNHO:2024:4002

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
10850063 \ CV EXPL 23-5600
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident met subjectieve cumulatie in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2024, is er sprake van een bevoegdheidsincident met betrekking tot twee gedaagden. De eiser, aangeduid als [eisers], heeft op 14 december 2023 een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] heeft geantwoord in de hoofdzaak, terwijl [gedaagde 2] een incidentele conclusie heeft ingediend waarin hij stelt dat de kantonrechter onbevoegd is. De vordering tegen [gedaagde 2] is gebaseerd op een gestelde onrechtmatige daad, maar de waarde van deze vordering is onbepaald en mogelijk hoger dan de competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000,00.

De kantonrechter heeft de bevoegdheid van de kantonrechter beoordeeld en vastgesteld dat de vordering tegen [gedaagde 1] voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, wat de bevoegdheid van de kantonrechter bevestigt. Echter, voor de vordering tegen [gedaagde 2] geldt dat deze niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt, omdat er geen aardzaak is en de waarde onbepaald is. Desondanks oordeelt de kantonrechter dat de vorderingen tegen beide gedaagden zodanig samenhangen dat afzonderlijke behandeling onwenselijk is vanuit proceseconomisch oogpunt. De kantonrechter besluit daarom de verwijzing naar de handelskamer achterwege te laten en houdt de gehele zaak aan zich.

De beslissing van de kantonrechter is dat de vordering van [gedaagde 2] in het incident wordt afgewezen en dat de proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak wordt vervolgens doorverwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] op 15 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10850063 \ CV EXPL 23-5600 (BL)
Uitspraakdatum: 17 april 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eisers]
gevestigd te [plaats 1]
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident
verder te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. J.L.F. van der Kamp
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [plaats 2]
gedaagde in de hoofdzaak
verder te noemen: [gedaagde 1]
gemachtigde: mr. J.W. Bloem

2.[gedaagde 2]

kantoorhoudende te [plaats 3]
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident
verder te noemen: [gedaagde 2]
gemachtigde: mr. A.E. Koster

1.Het procesverloop

1.1.
[eisers] heeft bij dagvaarding van 14 december 2023 een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en tegen [gedaagde 2] .
1.2.
[gedaagde 1] heeft in de hoofdzaak geantwoord.
1.3.
[gedaagde 2] heeft een incidentele conclusie genomen waarin wordt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is. [eisers] heeft schriftelijk gereageerd op de incidentele conclusie van [gedaagde 2] .

2.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

2.1.
[gedaagde 2] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de zaak tegen hem. Hij voert daarvoor aan dat [eisers] de vordering tegen [gedaagde 2] baseert op een gestelde onrechtmatige daad, en dat deze vordering van onbepaalde waarde is zonder duidelijke aanwijzingen dat deze de competentiegrens van de kantonrechter van € 25.000,00 niet overschrijdt. Daarom vordert [gedaagde 2] dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart.
2.2.
[eisers] voert daartegen het volgende aan. De vordering tegen [gedaagde 1] vloeit voort uit een arbeidsovereenkomst, zodat sprake is van een aardzaak die tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort. De vordering tegen [gedaagde 2] hangt zodanig samen met de vordering tegen Grijspaarde, dat verwijzing naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken (hierna: de handelskamer) in strijd is met de goede procesorde en onwenselijk is uit het oogpunt van proceseconomie.
2.3.
In deze procedure is sprake van de situatie dat in één dagvaarding aan de kant van gedaagde meer dan één partij optreedt. Dit wordt subjectieve cumulatie van vorderingen genoemd. Van objectieve cumulatie is sprake als eiser in één dagvaarding meerdere vorderingen tegen één gedaagde instelt. Voor het geval van objectieve cumulatie heeft de wetgever een bevoegdheidsregeling gegeven in artikel 94 Rv. Een soortgelijke wettelijke regeling is niet getroffen voor het geval van subjectieve cumulatie. Voor deze situatie geldt dat voor elke gedaagde afzonderlijk de bevoegdheid moet worden beoordeeld.
2.4.
Voor zover de vordering is gericht tegen [gedaagde 1] is de kantonrechter bevoegd, omdat deze een arbeidsovereenkomst betreft. [1] Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
2.5.
Ten aanzien van de vordering tegen [gedaagde 2] geldt, gelet op het bepaalde in artikel 93 Rv, dat de kantonrechter in beginsel niet bevoegd is om daarvan kennis te nemen. Er is immers geen sprake van een zogenoemde aardzaak, de vordering is van onbepaalde waarde en er bestaan geen duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Ook daarover zijn partijen het op zichzelf eens. Dit betekent dat de kantonrechter de zaak tussen [eisers] en [gedaagde 2] zou moeten verwijzen naar de handelskamer. [2]
2.6.
Met [eisers] is de kantonrechter echter van oordeel dat de vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zodanig samenhangen dat afzonderlijke behandeling daarvan door verschillende rechters vanuit proceseconomisch oogpunt onwenselijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat indien de zaak tegen [gedaagde 2] wordt verwezen naar de handelskamer, [eisers] vervolgens kan (en zoals reeds aangekondigd zal) vragen om voeging en verwijzing naar de kantonrechter. [3] Van [eisers] kan niet worden verlangd dat zij die omslachtige route volgt om de zaken uiteindelijk weer gezamenlijk behandeld te krijgen.
2.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de verwijzing van de vordering tegen [gedaagde 2] naar de handelskamer achterwege zal laten wegens strijd met de goede procesorde. De kantonrechter zal de gehele zaak dus aan zich houden en de vordering van [gedaagde 2] in het incident wordt afgewezen.
2.8.
De kantonrechter ziet in de uitkomst van dit bevoegdheidsincident aanleiding de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten in het incident draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 15 mei 2024 te 09:30 uurvoor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 93 aanhef en onder c Rv
2.Artikel 71 lid 1 Rv
3.Artikel 220 lid 5 Rv