ECLI:NL:RBNHO:2024:3914

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
10769928 \ CV EXPL 23-7111
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de eerlijkheid van huurvoorwaarden en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 17 april 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen een stichting als eisende partij en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft de toetsing van de (on)eerlijkheid van een beding in de algemene voorwaarden van de eisende partij, specifiek artikel 7.12, dat betrekking heeft op de betalingsverplichting van de huurder. De eisende partij heeft in een akte van 13 maart 2024 gesteld dat het beding niet oneerlijk is, maar de kantonrechter heeft deze stelling verworpen. De kantonrechter oordeelt dat de formulering van het beding suggereert dat na aanmaning direct incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dit pas het geval is na het versturen van een veertiendagenbrief, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter concludeert dat het beding onduidelijk is en niet voldoet aan de wettelijke vereisten, waardoor het als oneerlijk wordt aangemerkt en vernietigd. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, en de kantonrechter blijft bij de eerdere overwegingen en beslissingen uit het tussenvonnis van 14 februari 2024. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10838375 CV EXPL 23-8125
Uitspraakdatum: 17 april 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
[eiser]
te [plaats 1]
de eisende partij
gemachtigde: Lawpoint Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
te [plaats 2]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 14 februari 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van een bepaald beding uit de toepasselijke algemene voorwaarden van de eisende partij [1] . Dit heeft de eisende partij gedaan bij akte van 13 maart 2024 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Buitengerechtelijke incassokosten
2.1.
In de akte heeft de eisende partij gesteld dat artikel 7.12 van de algemene voorwaarden niet oneerlijk is. Hierbij heeft de eisende partij toegelicht dat in artikel 7.12 expliciet het woord ‘
betalingsverplichting’ wordt genoemd. Volgens de eisende partij wordt hiermee bedoeld de verplichting van de huurder om binnen de wettelijke betalingstermijn van veertien dagen over te gaan tot algehele betaling van de vordering, zoals dit uitdrukkelijk vermeld is in de aanmaning van 12 september 2023 en in de veertiendagenbrief van 6 november 2023.
2.2.
De kantonrechter volgt deze stellingen niet. De formulering van artikel 7.12 van de algemene voorwaarden suggereert dat na aanmaning direct incassokosten verschuldigd zijn, terwijl dat pas het geval is nadat er een veertiendagenbrief is verstuurd als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hiervan mag niet worden afgeweken. Op dat punt is het beding onduidelijk en voldoet het niet aan de wettelijke vereisten. Uit het woord ‘
betalingsverplichting’ kan niet worden afgeleid dat dit de verplichting van de huurder inhoudt om binnen de wettelijke betalingstermijn van veertien dagen zoals bedoeld in de veertiendagenbrief over te gaan tot algehele betaling. Dat de eisende partij wel een veertiendagenbrief aan de gedaagde partij heeft verstuurd en in zoverre feitelijk heeft voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW, doet daaraan niet af. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan de bedongen afspraken houdt, is voor de beoordeling van de (on)eerlijkheid van het beding namelijk niet relevant. De conclusie is dat sprake is van een oneerlijk beding en daarom wordt dit beding vernietigd.
2.3.
Gelet op het voorgaande worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
2.4.
Voor het overige blijft de kantonrechter bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Huurvoorwaarden februari 2021