ECLI:NL:RBNHO:2024:3901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/15/339524 / FA RK 23-2087
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap in het kader van internationale rechtsmacht en familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap van een minderjarig kind. De moeder, die sinds 2016 in Nederland verblijft, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, die sinds 2009 in Israël verblijft en niet meer in contact is geweest met de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader van het kind is, aangezien de moeder een relatie heeft met een andere man, die het kind wil erkennen. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder ondersteund en aangegeven dat het in het belang van het kind is dat de juridische werkelijkheid overeenkomt met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard, met de beslissing dat de griffier een afschrift van de beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/339524 / FA RK 23-2087
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 19 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.S. Zomers, kantoorhoudende te Alkmaar,
--tegen--
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 3 mei 2023;
  • het bericht, met bijlagen, van de advocaat van de moeder, ingekomen op 16 juni 2023;
  • de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 14 augustus 2023, waarbij
[bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor het kind;
  • het verslag, met bijlage, van de bijzondere curator van 12 oktober 2023, ingekomen op 13 oktober 2023;
  • het bericht van de advocaat van de moeder, ingekomen op 26 oktober 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. E.B. Warmerdam-Wolfs namens mr. L.S. Zomers, en [bijzondere curator] , bijzondere curator. Voor de moeder is voorts verschenen [tolk] , tolk in de taal Tigrinya. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Eritrea, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 24 juli 2023.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van het kind dat door het huwelijk van de moeder met de man is ontstaan.
3.2.
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de man niet de biologische vader van het kind is. De moeder voert daartoe aan dat de man sinds 2009 in Israël verblijft en zij hem sindsdien niet meer heeft gezien. De moeder verblijft sinds maart 2016 in Nederland en heeft daarna ook helemaal geen contact met de man gehad. Aangezien de moeder de man sinds 2009 niet meer heeft gezien, kan hij niet de verwekker van het kind zijn. De vrouw heeft sinds februari 2019 een relatie met [naam] (hierna [naam] ). Het kind is geboren uit de relatie van de moeder en [naam] . [naam] wil het kind graag erkennen, waardoor de juridische band tussen hem en het kind in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke biologische en emotionele band die hij met het kind heeft.

4.Verweer

4.1.
De man heeft geen verweer gevoerd en is niet ter zitting verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen.

5.Verslag bijzondere curator

5.1.
Uit het verslag van de bijzondere blijkt onder meer het volgende.
5.2.
De bijzondere curator heeft verzocht om het verzoek van de moeder tot ontkenning van het door het huwelijk ontstane vaderschap van de man toe te wijzen. Zij voert daartoe aan dat met alle stukken en verklaringen voldoende is aangetoond dat de man niet de biologische vader van het kind kan zijn. De bijzondere curator heeft geen reden tot twijfel aan de verklaring van de moeder dat zij de man voor het laatst in 2009 heeft gezien. Dit is ver voor het conceptietijdvak van het kind. De bijzondere curator vindt het daarom niet nodig om een DNA-onderzoek te verlangen. De bijzondere curator stelt voorts dat het in zijn algemeenheid in het belang van een kind is dat er een afstammingsrelatie bestaat tussen het kind en de biologische vader. Ook met het oog op de identiteitsontwikkeling van het kind wordt dit van groot belang geacht. Dat is in het geval van [de minderjarige] niet anders. Uitgangspunt is dat de juridische situatie in overeenstemming dient te zijn met de feitelijke situatie. In dit geval is duidelijk dat de moeder geen relatie meer heeft met de juridische vader. Het is aannemelijk dat enkel door het voortduren van het huwelijk de situatie is ontstaan dat het kind is geboren staande het huwelijk van de moeder en de man. De man is hierdoor onbedoeld juridisch vader van het kind geworden, terwijl niet te verwachten is dat hij feitelijk een rol in het leven van het kind zal gaan spelen. De moeder wijst [naam] aan als verwekker van het kind. [naam] is hier zelf ook van overtuigd en wenst zo snel mogelijk het kind te erkennen en de achternaam van het kind te wijzigen in die van hem (hetgeen de moeder ook wenst). Nu de bijzondere curator het ook in het belang van het kind acht dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijke, ligt het verzoek van de moeder wat betreft de bijzondere curator voor toewijzing gereed.

6.Beoordeling

6.1.
De moeder en het kind hebben in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. De man heeft een voor de rechtbank onbekende nationaliteit. De zaak heeft daardoor een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
Dat moet worden bepaald aan de hand van de artikelen 10:92 en 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daaruit volgt dat in een procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap de vraag of familierechterlijke betrekkingen te niet kunnen worden gedaan, wordt bepaald door het recht dat volgens artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.3.
Uit artikel 10:92 lid 1 BW volgt voor zover hier van belang, dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de moeder en haar echtgenoot, wordt bepaald door het recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit. Als een gemeenschappelijke nationaliteit ontbreekt is toepasselijk het recht van de staat waar de vrouw en haar echtgenoot hun gewone verblijfplaats hebben. Ontbreekt een gemeenschappelijke verblijfplaats dan is toepasselijk het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Bij het voorgaande gaat het steeds om het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.4.
Door het ontbreken van verifieerbare informatie over de nationaliteit van de man, gaat de rechtbank uit van een onbekende nationaliteit. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de moeder en de man ten tijde van de geboorte van het kind een gezamenlijke nationaliteit hadden. Zij hadden op het moment van de geboorte van het kind ook geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats omdat uit het uittreksel uit de basisregistratie Personen (BRP) van de vrouw blijkt dat zij bij de geboorte van het kind was ingeschreven in Nederland, terwijl de man blijkens het BRP nooit in Nederland ingeschreven heeft gestaan. Uit het voorgaande volgt dat aangesloten moet worden bij de gewone verblijfplaats van het kind bij zijn geboorte, zijnde Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
6.5.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren. De man is derhalve de juridische vader van het kind. Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend. Het daartoe strekkende verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
6.6.
Uitgangspunt is dat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. Daarom moet de stelling dat de man niet de biologische vader is van het kind te worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook als de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de man niet de biologische vader kan zijn van het kind. De moeder heeft gesteld dat zij de man in ieder geval sinds 2009 niet meer heeft gezien. Zij hebben al een lange tijd geheel geen contact meer met elkaar. De man heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan, terwijl de moeder hier vanaf 2016 woont. De bijzondere curator heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het verhaal van de moeder. De rechtbank acht het in het belang van het kind dat de feitelijke en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming worden gebracht en zal het verzoek van de moeder als onweersproken toewijzen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] met betrekking tot het kind:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.2.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.