34.7.Op grond van artikel 5, aanhef en onder 1), van het DWU wordt onder “douaneautoriteiten” verstaan: de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving.
35. De rechtbank is van oordeel dat de verdwenen vennootschappen [bedrijf 14] B.V., [bedrijf 15] B.V., [bedrijf 16] B.V., [bedrijf 17] B.V. en [bedrijf 18] B.V., die zijn gefuseerd vóórdat het beroep op overmacht is gedaan, niet in de procedure betrokken kunnen worden. Hun beroepen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard.
36. De rechtbank beoordeelt het recht op beroep van de verkrijgende vennootschappen met overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste lid, van het DWU, waarin is geregeld het recht om beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten. De rechtbank vindt steun voor deze benadering in de uitspraak van het Hof Amsterdam van9 februari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:296), in het bijzonder overwegingen 4.1 tot en met 4.7. 37. Verweerder is de met afgifte van certificaten belaste autoriteit. De beoordeling van een verzoek om overmacht bij het niet benutten van een invoercertificaat ziet de rechtbank als een verplichting in het kader van douanewetgeving in ruime zin, zodat verweerder is te beschouwen als “douaneautoriteit” in de zin van artikel 44, eerste lid, van het DWU (vergelijk de uitspraak van Hof Amsterdam, genoemd in de vorige overweging).
38. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zich een praktijk heeft ontwikkeld waarbij in geval van fusie van rechtspersonen waarbij de verdwijnende rechtspersoon beschikt over invoercertificaten, verweerder aan de douane bericht dat het certificaat kan worden benut door de verkrijgende rechtspersoon. Deze laatste rechtspersoon kan dan gebruikmaken van het recht en tegelijkertijd voldoen aan de verplichting om het certificaat te benutten. Of dit een rechtmatige praktijk is, ligt bij de rechtbank niet voor. Ter beoordeling staat of verweerder terecht het beroep op overmacht van de verkrijgende rechtspersonen heeft afgewezen, omdat hen niet het recht zou toekomen zich op overmacht te beroepen.
39. De rechtbank merkt op dat verweerder de afwijzing van het beroep op overmacht voor alle certificaten ook heeft gericht aan [bedrijf 14] B.V., [bedrijf 15] B.V., [bedrijf 16] B.V., [bedrijf 17] B.V. en [bedrijf 18] B.V., vennootschappen die op dat moment waren overgenomen en waren uitgeschreven uit het handelsregister. De certificaten van deze overgenomen vennootschappen zijn genoemd in de bijlage bij de verbeurdverklaring. Een beschikking, waaronder een verbeurdverklaring, kan niet rechtsgeldig bekend gemaakt worden aan rechtspersonen die niet meer bestaan. Maar de rechtbank acht het niet in overeenstemming met het uitgangspunt van verplichte benutting van invoercertificaten wanneer de kennisgeving van de verbeurdverklaring van de zekerheid door een verdwijnende vennootschap voorkómen kan worden door fusie met een andere vennootschap.
40. In onderhavige gevallen is de verbeurdverklaring van alle certificaten tevens gericht aan de vennootschappen die de invoercertificaten van de verdwijnende vennootschappen (door de fusies) hebben verkregen en die een beroep op overmacht hebben gedaan: [bedrijf 20] B.V., [bedrijf 19] B.V., [bedrijf 21] B.V., [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 23] B.V. Dit zijn, gezien de praktijk (zie overweging 38), ook de vennootschappen die kunnen voldoen aan de verplichting om een certificaat te benutten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een beslissing tot verbeurdverklaring rechtsgeldig kan worden bekendgemaakt aan een rechtspersoon die als gevolg van een juridische fusie invoercertificaten van een verdwijnende vennootschap heeft verkregen. Een andere opvatting zou kunnen impliceren dat de zekerheid wordt verbeurd op het moment dat de vennootschap die de zekerheid stelt of voor wie de zekerheid is gesteld, door fusie ophoudt te bestaan.
41. Het logische gevolg van het uitgangspunt dat een verkrijgende rechtspersoon kan voldoen aan de verplichting om het certificaat van de verdwijnende rechtspersoon te benutten, de verkrijgende rechtspersoon ook wordt aangesproken voor betaling van de zekerheidstelling in geval van onderbenutting van een certificaat, en een besluit tot verbeurdverklaring rechtsgeldig bekend gemaakt kan worden aan de verkrijgende rechtspersoon, is dat deze rechtspersoon zich ook kan beroepen op overmacht in het geval een certificaat niet (volledig) wordt benut. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat artikel 66, eerste lid, van Verordening (EU) Nr. 1306/2013 niet specificeert wie een beroep op overmacht kan doen in het geval een certificaat niet benut kan worden, de rechten voortvloeiend uit certificaten wel overgedragen kunnen worden en verweerder een soepele overdrachtspraktijk van certificaten toestaat. Met overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste lid, van het DWU bestaat dan ook een recht op beroep (in de zin van artikel 44, tweede lid, aanhef en onder a, van het DWU) bij afwijzing van het beroep op overmacht.
42. De rechtbank concludeert dat [bedrijf 20] B.V., [bedrijf 19] B.V., [bedrijf 21] B.V., [bedrijf 22] B.V. en [bedrijf 23] B.V. kunnen worden ontvangen in hun beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen afwijzing van het beroep op overmacht ten aanzien van de tien invoercertificaten van de door hen overgenomen [bedrijf 14] B.V., [bedrijf 15] B.V., [bedrijf 16] B.V., [bedrijf 17] B.V. en [bedrijf 18] B.V.
43. Eiseressen hebben op 1 juli 2017, 1 oktober 2017 en 1 januari 2018 (door hen aangevraagde) invoercertificaten (binnen tariefcontingenten) voor gemarineerd pluimveevlees uit [land 1] verkregen. Eiseressen hebben deze certificaten aangevraagd op
1. april, 1 juli, respectievelijk 1 oktober 2017. Voor een overzicht van de nummers van de door eiseressen verkregen certificaten verwijst de rechtbank naar bijlage 1 bij de beslissing van verweerder op het verzoek om overmacht.
44. Een invoercertificaat brengt het recht en de verplichting mee om op grond van het certificaat de daarin vermelde hoeveelheid van het betrokken product binnen de geldigheidsduur van de certificaten in te voeren. De geldigheidsduur van alle certificaten loopt tot en met 30 juni 2018. Het is aan eiseressen als rechthebbenden en/of gebruikers van de invoercertificaten om alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen, teneinde de verplichting van de certificaten te kunnen nakomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde invoercertificaten niet (respectievelijk niet volledig) zijn benut. Hieruit volgt dat de gestelde zekerheid wordt verbeurd, tenzij komt vast te staan dat de invoer niet tijdens de geldigheidsduur van het certificaat kon plaatsvinden ten gevolge van een voorval dat als overmacht dient te worden gekwalificeerd.
45. In de Mededeling C(88) 1696 van de Europese Commissie met betrekking tot overmacht in het Europese landbouwrecht (PB 1988 nr. C 259) is aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie weergegeven hoe het begrip overmacht moet worden uitgelegd. Onder de term overmacht is niet slechts volstrekte onmogelijkheid te verstaan, maar ook abnormale, buiten toedoen van het bedrijf ingetreden omstandigheden, waarvan de gevolgen, alle diligentie ten spijt, slechts ten koste van onevenredig grote offers te vermijden waren geweest. Normale handelsrisico’s vallen niet onder het begrip overmacht en handelingen van contractspartners zijn niet vreemd aan het bedrijf, aangezien bedrijven geacht worden hun handelspartners zorgvuldig te kiezen en hen in overeenkomsten op voldoende dwingende wijze tot naleving van de contractuele bedingen te verplichten.
46. Naar het oordeel van de rechtbank is het sluiten van de [land 1] slachthuizen waar eiseressen gewoonlijk hun kippenvlees kochten (dan wel hen het recht ontnemen om gemarineerd kippenvlees naar de Europese Unie te exporteren) niet een overheidsmaatregel die voor eiseressen een situatie van overmacht oplevert. Het gaat dan om zowel de leveranciers die sinds september respectievelijk december 2017 niet meer door de [land 1] autoriteiten waren gerechtigd om te produceren voor de export naar de Europese Unie als om de leveranciers die op 15 mei 2018 door de Europese Unie zijn verwijderd uit de lijst van leveranciers die naar de Europese Unie mochten exporteren.
47. Blijkens de considerans van Verordening 2018/700 werd al vanaf maart 2017 in de Europese Unie een aanzienlijk aantal ernstige en herhaalde gevallen geconstateerd van
Niet-naleving door de aanwezigheid van Salmonella in vlees van pluimvee en bereidingen daarvan, afkomstig uit verschillende slachthuizen in [land 1] . De bevoegde autoriteiten van [land 1] werd toen verzocht de nodige corrigerende maatregelen te nemen. De betreffende slachthuizen zijn uiteindelijk in mei 2018 door de Europese Commissie van de lijst van toegestane leveranciers gehaald omdat zij niet voldoende garanties konden bieden dat zij voldeden aan de voorschriften van artikel 12, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 854/2004. Hierdoor is het feit dat het gemarineerde kippenvlees van de betrokken slachthuizen vanaf mei 2018 niet langer mocht worden ingevoerd in de Europese Unie het gevolg van het handelen (of nalaten) van de handelspartners van eiseressen, hetgeen geen overmacht vormt (zie overweging 45).
48. Zoals blijkt uit de brief van de NVWA van 9 februari 2024 mocht al sinds 2005 geen enkele vorm van Salmonella meer aanwezig zijn in bereide kipfilet. Door de in te voeren producten ook daadwerkelijk te controleren op vormen van Salmonella heeft verweerder niet onredelijk gebruik gemaakt van haar bevoegdheden, ook niet als verweerder in 2017 zou zijn begonnen met het controleren op alle vormen van Salmonella, na eerst alleen op bepaalde vormen te hebben gecontroleerd. Daar komt bij dat vanaf april 2017 containers van eiseressen werden geweigerd vanwege de aanwezigheid van Salmonella, zodat zij vanaf dat moment ook op grond daarvan op de hoogte was of kon zijn van de risico’s en gevolgen van Salmonellabesmettingen. Anders dan eiseressen stellen, nam de frequentie van de controles al halverwege 2016 toe. In het hiervoor onder 12 opgenomen overzicht is in september 2016 een duidelijke toename van het aantal controles te zien. Dat in 2017 in absolute zin nóg veel meer werd gecontroleerd neemt niet weg dat in september 2016 in relatieve zin al een grote stijging plaatsvond.
49. Bij de aanvragen op 1 oktober 2017 waren eiseressen nog de enige marktdeelnemers die certificaten hebben aangevraagd, zodat zij het gehele beschikbare contingent toegewezen kregen. Op dat moment was al één van de vaste leveranciers van eiseressen door de [land 1] autoriteiten geschorst voor uitvoer van gemarineerd kippenvlees naar de Europese Unie. Het in deze omstandigheid toch aanvragen van invoercertificaten is naar het oordeel van de rechtbank een welbewust genomen ondernemersrisico, hetgeen eiseressen ter zitting hebben bevestigd door te verklaren dat zij spekkoper waren geweest als zij de certificaten wel had kunnen vullen.
50. Het beroep van eiseressen op het redelijkheidsbeginsel slaagt niet.
De beoordelingsruimte die verweerder in de onderhavige zaken bij een beroep op overmacht heeft, is beperkt (zie overweging 45). Verweerder heeft niet onredelijk gebruik gemaakt van zijn beoordelingsruimte.
51. Eiseressen stellen dat verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Ter onderbouwing voeren zij aan dat er een gebrek is geweest aan adequaat beleid en dat een beroep op overmacht in een geval van Salmonellabesmetting voorheen wel werd gehonoreerd.
Ook bij het verbeuren van zekerheden moet aan het evenredigheidsbeginsel worden vastgehouden (vergelijk overweging 14 van de preambule van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014). De stelling dat er een gebrek is geweest aan adequaat beleid hebben eiseressen, na het gemotiveerde verweer van verweerder, echter niet aannemelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van eiseressen niet vergelijkbaar met de situatie die is omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) 2017/43, waarop eiseressen zich beroepen. In de situatie van de genoemde uitvoeringsverordening werden zekerheden vrijgegeven na het instellen van een algeheel verbod op de invoer van pluimvee en pluimveeproducten uit Oekraïne vanwege de uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza. In het geval van eiseressen is geen sprake van een algeheel verbod op de invoer van pluimvee en pluimveeproducten uit [land 1] , maar van een verbod op de invoer van bepaalde pluimveeproducten die afkomstig zijn van een aantal specifieke slachthuizen / leveranciers.