Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter ziet in de aangekondigde sluiting een voldoende spoedeisend belang zoals dat voor het treffen van een voorlopige voorziening is vereist. Nu verzoeker een spoedeisend belang heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening ook inhoudelijk.
3. Bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen, beoordeelt de voorzieningenrechter of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast kan de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de algemene belangen danwel de belangen waar verweerder voor staat, die pleiten tegen het treffen daarvan, in haar afweging betrekken. Ook dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek in dit geval toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten waar de voorzieningenrechter van uit gaat
5. Verzoeker is eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [plaats 2] .
6. Op 19 december 2023 ontving verweerder van de politie eenheid Noord-Nederland een bestuurlijke rapportage. Hieruit volgt dat de politie een onderzoek heeft gedaan naar een hennepkwekerij op de [adres 2] in [plaats 1] . Hier is op 21 augustus 2023 een doorzoeking gedaan waar een niet-inwerking-zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat verzoeker eigenaar is van het pand. Verzoeker werd daarop op 29 november 2023 aangehouden in zijn woning aan de [adres 1] . Na de aanhouding vond een doorzoeking van die woning plaats. Tijdens de doorzoeking heeft de politie in de trapkast twee gesealde zakken met daarin gedroogde henneptoppen aangetroffen met een gezamenlijk gewicht van 1478 gram. Tevens werden er weegschalen en sealapparaten aangetroffen. Op de tweede verdieping van de woning bevond zich volgens de politierapportage een hennepkwekerij in aanbouw. In deze afzonderlijke (geïsoleerde) ruimte van ongeveer 16m2 werden een koolstoffilter, led-assimilatielampen, bewateringsslangen, opticlimate, bakken met potgrond, tijd- en snelheidsmeters en een inwerking zijnde luchtafvoer aangetroffen. Buiten de kweekruimte werden volgens de politie nog diverse goederen aangetroffen die te relateren zijn aan het kweken van hennep, te weten isolatiemateriaal, cilinder met CO gas, led-assimilatielampen, een waterbak met dompelpomp en diverse groeimiddelen. In de opslagbox achter de woning en in de garagebox werden ook hennep gerelateerde goederen aangetroffen (kweektenten, een slakkenhuis, transformatoren, schakelborden, plantenvoeding, opticlimates, hygrometers, kachels/hotbox en gebruikte knipscharen). In de bestuurlijke rapportage is ook vermeld dat door een fraude-expert van Liander is geconstateerd dat er sprake was van diefstal van stroom. Daarop is de meterkast onklaar gemaakt en opnieuw verzegeld.
7. Op 21 februari 2024 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld voornemens te zijn de woning voor de duur van zes maanden te sluiten. Verzoeker is daarbij in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Dit heeft verzoeker bij e-mail van 29 februari 2024 gedaan.
8. Bij besluit van 6 maart 2024 heeft verweerder besloten de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van 3 maanden, ingaande op 12 maart 2024.
9. Bij e-mail van 12 maart 2024 heeft verweerder verzoeker laten weten dat de ingediende zienswijze geen aanleiding vormt om het besluit van 6 maart 2024 in te trekken of te herzien. Verweerder heeft in de e-mail ook vermeld dat de sluitingsdatum is verplaatst naar 21 maart 2024. Verder is vermeld dat er mogelijkheden zijn om, onder een aantal voorwaarden, de last onder bestuursdwang niet ten uitvoer te leggen ten aanzien van de garage, zodat deze beschikbaar kan blijven voor de bedrijfsvoering van verzoeker.
10. Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de burgemeester met het besluit van 6 maart 2024 invulling heeft gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt. De vondst van de drugs en de vastgestelde hoeveelheid worden door verzoeker niet betwist. Dat leidt ertoe dat de burgemeester in beginsel bevoegd moet worden geacht om toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet.
11. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot sluiting van de woning over te gaan. Zij neemt daarbij de vaste jurisprudentie en het beleid van verweerderin acht en beoordeelt de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenredigheid van de maatregel.
Geschiktheid en noodzakelijkheid
12. De voorzieningenrechter twijfelt niet aan de geschiktheid van de maatregel. Ook ziet de voorzieningenrechter de noodzaak van de woningsluiting in. Gelet op de handelshoeveelheid henneptoppen (bijna 1500 gram terwijl de maximale gebruikershoeveelheid 30 gram is) die in de woning is aangetroffen en een (in aanbouw zijnde) hennepkwekerij kan de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder volgen dat de woning een belangrijke functie vervulde ten behoeve van de bedrijfsmatige productie, bewerking, verwerking en verstrekking van hennep en de woning vermoedelijk onderdeel was van een grotere keten. In samenhang met de overige omstandigheden zoals het brandgevaar en de ligging in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan de voorzieningenrechter verweerder volgen in de motivering dat er voldoende noodzaak bestaat de woning te sluiten.
13. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid is het navolgende van belang.
14. Door verweerder zijn de nadelige gevolgen die hem in algemene zin bekend zijn, meegewogen bij de beoordeling. Daarbij stelt verweerder dat er geen bijzondere, persoonlijke omstandigheden kenbaar zijn op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het sluiten van de woning. Verweerder heeft ten slotte de belangen van verzoeker afgewogen tegen het algemeen belang. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat het belang van verzoeker niet opweegt tegen het zwaarwegende algemene belang van omwonenden, die gediend zijn met een duurzame beëindiging van de illegale activiteiten in de woning en de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
15. Verzoeker heeft aangevoerd dat sluiting van de woning ook een negatieve impact op het welzijn en gevoel van veiligheid van zijn kinderen zal hebben. Verzoeker is co-ouder van twee kinderen die beiden in hun examenjaar zitten en zij verblijven iedere maandag tot woensdag en om het weekend bij hem. De dochter van verzoeker is minderjarig en de zoon van verzoeker is in februari 2024 achttien geworden. De examenperiode van beide kinderen valt samen met de sluiting van de woning. De moeder van de kinderen woont op loopafstand vlakbij, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid en de behoefte aan structuur voor de kinderen. Verzoeker heeft er verder op gewezen dat zijn zoon een Autisme Spectrum Stoornis (meer specifiek Asperger) heeft. In verband daarmee gaat hij naar een school in Amsterdam, gespecialiseerd in ondersteuning op dit gebied en maakt daarvoor gebruik van leerlingenvervoer. De zoon van eiser is kwetsbaar en is gebaat bij een duidelijke (vaste) structuur en woonsituatie.
16. In de uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)onder meer geoordeeld dat de aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning op zichzelf geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan verweerder van de sluiting af moet zien. Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. Daarbij dient verweerder zich te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders zelf in staat zijn iets te regelen.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in het besluit van 6 maart 2024 onvoldoende rekening heeft gehouden met de woon- en leefsituatie van verzoeker. Vaststaat dat verweerder is uitgegaan van de onjuiste conclusie dat verzoeker de enige bewoner is van de woning. Dat uit de bestuurlijke rapportage niet is gebleken dat er kinderen in de woning verbleven, zoals door verweerder ter zitting aangevoerd, maakt dat niet anders. Zoals door verweerder toegelicht, is de informatievoorziening vanuit de politie naar verweerder vrij summier. Dat ontslaat verweerder er echter niet van zelf onderzoek te doen en alle belangen in kaart te brengen en kenbaar mee te wegen bij de besluitvorming. De zienswijze van verzoeker, waarin verzoeker de woon- en leefsituatie van hem en zijn kinderen in de woning uitlegt, is door verweerder niet meegewogen bij de totstandkoming van het besluit van 6 maart 2024. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze e-mail niet tijdig voorafgaand aan het besluit is gezien, omdat de e-mail bij verweerder in de spambox terecht was gekomen. Dat de zienswijze (alsnog) is meegenomen, zoals meegedeeld in de e-mail van 12 maart 2024, maar geen aanleiding vormt om het besluit in te trekken of te herzien, volstaat niet. Daaruit volgt niet dat bij de besluitvorming van 6 maart 2024 een kenbare afweging van alle belangen heeft plaatsgevonden. In zoverre kleeft er een motiveringsgebrek aan het besluit van 6 maart 2024. De stelling van verweerder dat dat in bezwaar kan worden hersteld, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter er vooralsnog niet van overtuigd dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt niet uit te sluiten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Belangenafweging
18. Mede gelet op de vergaande gevolgen die sluiting voor verzoeker en zijn kinderen heeft, weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoeker om de beslissing op bezwaar te kunnen afwachten voordat tot sluiting wordt overgegaan zwaarder dan het belang van de burgemeester om de woning onmiddellijk te kunnen sluiten.