ECLI:NL:RBNHO:2024:3874

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/15/349662 KG RK 24-131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in strafzaak

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. M. Rigter, de politierechter in een aanhangige strafzaak. Verzoeker had op 29 februari 2024 ter zitting de wraking verzocht, omdat hij meende dat de rechter zijn verhaal niet serieus nam en er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Echter, de wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig heeft gehandeld en dat verzoeker geen zwaarwegende redenen heeft aangedragen die objectieve twijfel aan de onpartijdigheid rechtvaardigen. De wrakingskamer baseerde haar oordeel op het proces-verbaal van de zitting van 29 februari 2024, waaruit bleek dat de rechter verzoeker voldoende ruimte had geboden om zijn standpunt toe te lichten. De rechtbank concludeerde dat de rechter niet verplicht was om in te gaan op de voorgeschiedenis van de zaak, aangezien dit buiten het bereik van de tenlastelegging viel. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
Zaaknummer: C/15/349662 KG RK 24-131
Beslissing van 16 april 2024
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. Rigter,politierechter,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 29 februari 2024 ter zitting de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Straf, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als parketnummers 15/312093-23, 15/257712-21 (tul) en 15/115037-21 (tul), hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer van 15 april 2024. Verzoeker, de rechter (met voorafgaand bericht) en de officier van justitie zijn niet verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
2.2
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter zijn verhaal niet serieus neemt en er sprake is van een gerechtelijke dwaling aangezien zij niet een eerdere zaak wil bekijken. Gelet hierop is volgens verzoeker sprake van vooringenomenheid.
2.3
De wrakingskamer gaat uit van het proces-verbaal van de zitting van 29 februari 2024. Daaruit blijkt dat verzoeker was gedagvaard om die dag te verschijnen voor de politierechter. Bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten heeft de rechter verzoeker gevraagd of hij samen met aangeefster een dochter heeft. Verzoeker heeft vervolgens, kort gezegd, een toelichting gegeven over de situatie tussen hem en aangeefster vanaf 2010, de problemen rond het gezag over hun kind en zijn gebrek aan rechtsbijstand daarbij. Op de vraag of het klopt dat verzoeker weer berichten naar aangeefster heeft gestuurd, heeft hij geantwoord dat dat klopt; hij heeft dit gedaan om in contact te komen met een rechter. De rechter heeft benoemd dat ze politierechter is en enkel over het strafrecht gaat en - na de reactie van verzoeker dat het gaat om ontvoering en dat hij vindt dat er stappen moeten worden ondernomen - aan verzoeker gevraagd of hij aangeefster heeft bedreigd en teksten heeft gestuurd.
2.4
De wrakingskamer stelt voorop dat het de taak van de strafrechter is om de vragen die zijn opgenomen in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden op basis van wat aan een verdachte is ten laste gelegd. Het gaat onder meer om de vragen of de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zo ja, of dit feit en de verdachte strafbaar zijn en welke straf moet worden opgelegd. Het is niet de taak van de strafrechter om nader onderzoek te doen naar wat er in het verleden (in dit geval in 2009 of 2011) is voorgevallen als dit buiten het bereik van die vragen en de tenlastelegging valt, hoewel de wrakingskamer ziet dat de rechter verzoeker nog enige ruimte heeft willen bieden om hierover het een en ander te vertellen. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan geen vooringenomenheid blijken uit het feit dat de rechter niet (nader) is ingegaan op de door verzoeker uiteengezette voorgeschiedenis, maar heeft gevraagd naar de proceshouding van verzoeker en heeft benoemd wat haar taak is. Dat verzoeker mogelijk een andere verwachting had van de zitting en wat de rechter voor hem zou kunnen betekenen, maakt niet dat zij door hieraan niet te voldoen vooringenomen heeft gehandeld, dan wel dat de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Gelet hierop bestaat geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank
3.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
3.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
3.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. I.H. Lips en mr. N.M.L. Rogmans, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Sinnige, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.