ECLI:NL:RBNHO:2024:3849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
HAA 24/441
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om schorsing omgevingsvergunning voor kinderdagverblijf in Haarlem

Op 12 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker uit Haarlem en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, met als derde-partij HaaKaa Holding B.V. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van een omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een kinderdagverblijf op het terrein van een basisschool. De vergunninghouder had de omgevingsvergunning op 14 december 2023 verkregen, waarna de verzoeker beroep heeft ingesteld en om een voorlopige voorziening heeft gevraagd. De voorzieningenrechter heeft op 5 maart 2024 de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat de vergunninghouder voor 15 maart 2024 gebruik wil maken van de kapvergunning voor 15 bomen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het belang van de vergunninghouder en verweerder zwaarder weegt dan dat van de verzoeker. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de kap van de bomen onomkeerbaar is, maar dat er een herplantplicht geldt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de maatschappelijke noodzaak voor de bouw van het kinderdagverblijf prevaleert boven de belangen van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/441

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Haarlem, verzoeker

(gemachtigde: mr. C.A. Gentile Martin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. van Gilst).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
HaaKaa Holding B.V.uit Haarlem, vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tot schorsing van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een nieuw gebouw voor een kinderdagverblijf op het terrein van de bestaande basisschool op het perceel [adres 1] in Haarlem.
1.1.
Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 14 december 2023 verleend aan vergunninghouder. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verzoeker; de gemachtigde van verweerder en [naam 1] ; en namens vergunninghouder [naam 2] en de architect [naam 3] .

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 21 december 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een nieuw gebouw voor een kinderdagverblijf op het terrein van de bestaande basisschool op het perceel [adres 1] in Haarlem (hierna: het perceel). Verzoeker woont tegenover het perceel op de [adres 2] in Haarlem.
2.2.
Met het besluit van 14 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ en ‘kappen’ [1] . Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo afgeweken van artikel 7.2, onder a, van het bestemmingsplan “Indischebuurt Noord” en met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 3.2.4 van het bestemmingsplan “Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018” afgeweken van de artikelen 3.2.1 en 3.2.3 van het laatstgenoemde bestemmingplan. Verweerder heeft voorschriften verbonden aan de verleende omgevingsvergunning.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is sprake van een ontvankelijk beroep?
3. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter hangende dat beroep verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Voordat toegekomen kan worden aan de beoordeling van het ingediende verzoek moet de voorzieningenrechter ambtshalve beoordelen of sprake is van een ontvankelijk beroep.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 31 januari 2024 een pro forma beroepschrift heeft ingediend. Bij brief van 2 februari 2024 heeft de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en is verzoeker in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroep uiterlijk binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief aan de rechtbank toe te sturen. Deze termijn eindigde op 1 maart 2024. De gronden van beroep zijn door de rechtbank digitaal ontvangen op 2 maart 2024. Omdat verzoeker niet heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
Ter zitting heeft verzoeker erop gewezen dat in de op 1 februari 2024 ingediende gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening onder punt 14 staat:
“De aangevoerde gronden van dit verzoek dienen in de beroepsprocedure ertoe te leiden dat het besluit wordt herzien.”Volgens verzoeker moeten de gronden van de voorlopige voorziening daarom ook gezien worden als de gronden van het beroep en zijn deze beroepsgronden bij brief van 2 maart 2024 aangevuld. De voorzieningenrechter kan verzoeker hierin volgen en komt daarom tot het voorlopige oordeel dat sprake is van een ontvankelijk beroep en dat daarmee ook sprake is van een ontvankelijk verzoek.
Beslist de voorzieningenrechter ook op het beroep?
4. Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in het beroep als na afloop van de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daags voor de zitting heeft verzoeker (aanvullende) beroepsgronden van 15 pagina’s ingediend en heeft verweerder een verweerschrift van 36 pagina’s ingediend. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in beroep nader onderzoek vergt, waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden.
Is er aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen?
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5.1.
Ter zitting is vast komen te staan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat de vergunninghouder desgevraagd heeft verklaard dat hij vóór 15 maart 2024 – de start van het broedseizoen – gebruik wil maken van de verleende kapvergunning. Ter zitting is ook vast komen te staan dat verzoeker niet betwist dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen beantwoord worden aan de hand van een belangenafweging. Daarbij weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoeker.
5.2.
Verzoeker heeft verzocht de gevolgen van het bestreden besluit te schorsen totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, omdat als eerder uitvoering wordt gegeven aan de kapvergunning het niet mogelijk is de kap van de 15 bomen te herstellen. Het belang is er volgens verzoeker ook in gelegen dat hij vanuit zijn huis zicht heeft op het bestaande schoolgebouw, de bomen boven het gebouw uitsteken en hij dus zicht heeft op het groen. Daarnaast vindt verzoeker het belangrijk dat er in de wijk zo veel mogelijk groen wordt behouden. Ook is er volgens verzoeker belang bij het opschorten van de gevolgen van het besluit, zodat het voorgenomen kappen van de bomen nader aan een onderzoek kan worden onderworpen en er uitsluitsel kan worden gegeven over de zorgen die verzoeker daarover heeft geuit in zijn zienswijze.
5.3.
Verweerder heeft ter zitting gewezen op het maatschappelijke belang. Verweerder wil zo snel mogelijk een kinderdagverblijf realiseren, omdat er gebrek aan kinderopvang is. Volgens vergunninghouder is het noodzakelijk dat de bomen voor het broedseizoen gekapt worden, zodat voor de bouwvak de grondwerkzaamheden afgerond kunnen worden en direct na de bouwvak met de opbouw van het pand gestart kan worden. Daarbij is volgens verweerder ook van belang dat, als pas na het broedseizoen gekapt mag gaan worden, de kans bestaat dat vogels in de tussentijd nieuwe nesten hebben gemaakt in de bomen en dat er dan een ontheffing moet worden gevraagd bij gedeputeerde staten.
5.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt aan het belang van verweerder en vergunninghouder een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft er begrip voor dat verzoeker zich inspant om een groene omgeving te behouden, maar acht het maatschappelijk belang van de spoedige bouw van een kinderopvang zwaarder wegen. Weliswaar is de kap van de 15 bomen onomkeerbaar, maar daar tegenover staat een herplantplicht op dezelfde locatie of in de nabijheid daarvan van 15 bomen in de plantmaat minimaal 18-20 cm en de soorten: 3 x Acer campestre; 4x Carpinus belutus; 3 x Corylus columa; 2x Tilia mongolica; en 3x Ulmus Frontier. Daarbij is ter zitting komen vast te staan dat niet het volledige uitzicht op het groen voor verzoeker verdwijnt. De grootste bomen blijven namelijk staan. Verder stelt verzoeker wel dat er nog nader onderzoek moet worden gedaan, maar heeft hij niet gespecificeerd welk onderzoek of wat voor soort onderzoek. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder voorafgaand aan zijn besluitvorming over de kapvergunning positieve adviezen heeft gekregen van de afdeling Omgevingsbeleid team Ruimtelijke Plannen Omgevingskwaliteit en de adviseur Beheer en Beleid Openbare Ruimte. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard dat een vertegenwoordiger van de Haarlemse Bomenwachters betrokken is geweest bij het opstellen van de nota van uitgangspunten en dat verweerder over de kap is geadviseerd door Platvorm Groen.
5.5.
Gelet op het voorgaande en alle belangen in aanmerking nemend is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het belang van verweerder en vergunninghouder bij het zo spoedig mogelijk doorgang kunnen laten vinden van de geplande bomenkap en de overige werkzaamheden, een zwaarder gewicht toekomt dan aan het belang van de verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
12 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo.