ECLI:NL:RBNHO:2024:3819

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
C/15/341705 / HA ZA 23-381
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en meerwerk door onderaannemer aan aannemer in het kader van aannemingsovereenkomsten

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen Haastere B.V. en Vesting Bouw B.V. De onderaannemer, Haastere, vorderde betaling van zijn laatste termijnfactuur en diverse meerwerkposten van de aannemer, Vesting Bouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat Haastere recht heeft op een deel van de gevorderde bedragen, waarbij de rechtbank de tegenvorderingen van Vesting Bouw heeft afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Haastere een bedrag van € 79.812,85 vorderde, maar heeft uiteindelijk € 25.274,52 toegewezen, bestaande uit verschillende posten die verband hielden met de projecten Zaandam en Heemstede. De rechtbank heeft ook de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan Haastere. Vesting Bouw is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen onder de aannemingsovereenkomst en de voorwaarden voor het toewijzen van meerwerk.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/341705 / HA ZA 23-381
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAASTERE B.V.,
die is gevestigd in Watergang, gemeente Waterland,
de eisende partij in conventie,
de verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Haastere,
advocaat: mr. A. Glijnis, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VESTING BOUW B.V.,
die is gevestigd in Hoorn NH,
de gedaagde partij in conventie,
de eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Vesting Bouw,
advocaat: mr. J. de Wrede, kantoorhoudende te Amersfoort.
De zaak in het kort
In deze zaak hebben een onderaannemer en een aannemer aannemingsovereenkomsten met elkaar gesloten. De onderaannemer wil van de aannemer onder andere zijn laatste termijnfactuur en meerdere meerwerkposten betaald krijgen. De rechtbank wijst in dit vonnis (grofweg) de helft van de door de onderaannemer gevorderde posten toe. De tegenvorderingen van de aannemer wijst de rechtbank af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juli 2022 met bijlagen 1 tot en met 52,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met bijlagen 53 tot en met 69,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties met bijlagen 70 tot en met 84,
- het tussenvonnis van 10 januari 2024, waarin de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen. Deze zitting heeft op 11 maart 2024 plaatsgevonden. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaten hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij hebben overgelegd.
1.2.
Ter zitting zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
- de akte van eiswijziging van Haastere met bijlage 85,
- de akte na eiswijziging van Vesting Bouw tevens akte wijziging eis door Haastere.
1.3.
Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat in deze zaak vandaag een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Haastere is een aannemingsbedrijf gespecialiseerd in het uitvoeren van sloop- en grondwerken en bodemsanering. Haastere wordt bestuurd door de heer [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ).
2.2.
De heer [bestuurder gedaagde] (hierna: [bestuurder gedaagde] ) is via zijn holdingvennootschap bestuurder en enig aandeelhouder van Vesting Bouw. Vesting Bouw is een aannemer.
2.3.
Op 5 mei 2020 hebben Haastere en Vesting Bouw een aannemingsovereenkomst met elkaar gesloten. Vesting Bouw heeft Haastere opgedragen om als onderaannemer werkzaamheden te verrichten op een project van Vesting Bouw in Zaandam (hierna: project Zaandam) voor een aanneemsom van € 424.000,- exclusief btw. Onderdeel van de aannemingsovereenkomst is de offerte van Haastere van 8 april 2020.
2.4.
De werkzaamheden die Haastere voor het project Zaandam diende uit te voeren, zijn na het sluiten van de aannemingsovereenkomst op bepaalde punten gewijzigd. De wijzigingen werden door Haastere in een kostenopstelling opgenomen, die Haastere op onder meer 22 oktober 2021 en 17 december 2021 naar Vesting Bouw heeft gestuurd. In de begeleidende e-mail bij de kostenopstelling van 17 december 2021 heeft Haastere aan Vesting Bouw bericht dat de nieuwe aanneemsom € 405.180,- exclusief btw bedraagt.
2.5.
Daarnaast heeft Vesting Bouw Haastere als onderaannemer ingeschakeld voor het uitvoeren van grond- en sloopwerkzaamheden voor een project van Vesting Bouw in Heemstede (hierna: project Heemstede). Haastere en Vesting Bouw hebben daartoe op 4 april 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten.
2.6.
Haastere heeft op 3 maart 2022 voor het project Zaandam termijn 23 van € 21.000,- aan Vesting Bouw gefactureerd. Over deze factuur is vervolgens discussie ontstaan.
2.7.
Op 18 juli 2022 heeft Haastere ‘de eindafrekening’ van het project Zaandam aan Vesting Bouw gemaild. Volgens deze eindafrekening zou Vesting Bouw nog ruim € 70.000,- aan Haastere moeten voldoen. Vesting Bouw heeft Haastere op 29 juli 2022 laten weten dit bedrag niet aan Haastere te zullen betalen.
2.8.
Haastere heeft haar werkzaamheden voor het project Heemstede niet afgemaakt. Vanaf de zomer van 2022 heeft Haastere geen werkzaamheden meer verricht. Op 24 oktober 2022 heeft Haastere aan Vesting Bouw een factuur voor dit project gestuurd van € 5.003,03. Vesting Bouw heeft deze factuur niet betaald.

3.Het geschil

De vorderingen van Haastere
3.1.
Haastere vordert, samengevat en na eisvermeerdering, dat de rechtbank Vesting Bouw veroordeelt om € 79.812,85 aan Haastere te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en dat de rechtbank de prijs voor de posten ‘vervuilde grond’ en ‘vloer villa’ met € 22.098,40 verhoogt als de rechtbank het met betrekking tot deze posten gedane beroep op artikel 7:753 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afwijst. Daarnaast vordert Haastere dat Vesting Bouw wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.903,49 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Haastere legt aan haar vordering van € 79.812,85 ten grondslag dat Vesting Bouw dit bedrag nog aan Haastere is verschuldigd voor de projecten Zaandam en Heemstede. Het gevorderde bedrag bestaat uit onder andere de termijnfactuur 23, die volgens Haastere nog niet volledig is betaald, en diverse meerwerkposten.
De tegenvorderingen van Vesting Bouw
3.3.
Vesting Bouw vordert, samengevat en na eisvermeerdering, dat de rechtbank Haastere veroordeelt om € 2.930,25 aan Vesting Bouw te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van Haastere in de volledige proceskosten van Vesting Bouw.
3.4.
Vesting Bouw legt aan haar tegenvordering van € 2.930,25 ten grondslag dat zij voor het project Zaandam € 2.930,25 zonder rechtsgrond aan Haastere heeft betaald en dat Haastere dit bedrag daarom aan haar moet terugbetalen.
3.5.
Haastere en Vesting Bouw vinden over en weer dat de vorderingen van de ander moeten worden afgewezen.
3.6.
De rechtbank zal ingaan op de stellingen van partijen als dat voor de beoordeling van de vorderingen nodig is.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Haastere vordert een bedrag van € 79.812,85, waarvan € 74.809,82 te maken heeft met het project Zaandam. Omdat de tegenvorderingen van Vesting Bouw ook betrekking hebben op het project Zaandam, zal de rechtbank de geldvordering van Haastere van € 74.809,82 en de tegenvorderingen van Vesting Bouw gezamenlijk (en als eerste) behandelen.
Project Zaandam
4.2.
Het bedrag van € 74.809,82 dat Haastere voor het project Zaandam vordert, bestaat uit de volgende posten:
winstopslag € 3.983,-;
termijn 23 na verrekening € 13.658,75;
vervuilde grond € 19.698,40;
stilstand start project € 6.600,-;
BUS-melding € 462,-;
bemaling € 1.644,76;
bedrijfsplaten € 2.880,-;
beschoeiing € 1.705,65;
vloer villa € 2.400,-;
korrelbaan € 1.132,56;
asbest € 4.700,-;
hekwerk en groenvoorziening € 11.944,70;
rijbaan € 4.000,-.
4.3.
De tegenvorderingen van Vesting Bouw hebben te maken met de posten ‘bemaling’ en ‘bedrijfsplaten’ en zullen bij de bespreking van die posten aan de orde komen.
(1) winstopslag
4.4.
Na het sluiten van de aannemingsovereenkomst voor het project Zaandam heeft Vesting Bouw aangegeven dat Haastere de afgesproken werkzaamheden met betrekking tot de fietsenstalling, de fietsenrekken en de steiger/vlonder niet meer hoefde te verrichten. Deze werkzaamheden waren in de aannemingsovereenkomst opgenomen voor € 39.830,-. Haastere stelt dat Vesting Bouw hiermee de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk heeft opgezegd en dat Vesting Bouw daarom op grond van artikel 7:764 lid 2 BW de door Haastere misgelopen winstopslag van € 3.983,- (10% van € 39.830,-) is verschuldigd.
4.5.
De rechtbank zal deze post afwijzen, omdat Haastere onvoldoende heeft gemotiveerd dat Vesting Bouw de aannemingsovereenkomst gedeeltelijk heeft opgezegd. De betreffende werkzaamheden zijn op verzoek van Vesting Bouw en na instemming van Haastere uit de aannemingsovereenkomst gehaald. Anders dan Haastere heeft betoogd, heeft Vesting Bouw de aannemingsovereenkomst hiermee niet gedeeltelijk opgezegd. De vervallen werkzaamheden zijn als minderwerk aan te merken, zoals ook Haastere aanvankelijk (onweersproken) heeft gedaan.
(2) termijn 23
4.6.
Termijn 23 is de laatste termijnfactuur van € 21.000,- gebaseerd op de aangepaste aanneemsom van € 405.180,-. De vraag is of er nog een bedrag van deze factuur openstaat, en zo ja, hoeveel.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat de betaling van € 3.141,24, die Vesting Bouw op 15 juni 2023 heeft gedaan, in mindering strekt op termijn 23. Verder is niet in geschil dat de posten ‘traptreden nabij vlonder’ van € 3.750,- en ‘verhardingen appartementen’ voor € 450,- als minderwerk verrekend dienen te worden met termijn 23. Daarmee zou van termijn 23 nog een bedrag van € 13.658,75 openstaan. Dit is ook het bedrag dat Haastere van Vesting Bouw vordert.
4.8.
Vesting Bouw stelt dat zij nog meer vorderingen heeft die zij met termijn 23 kan verrekenen. Volgens Vesting Bouw heeft zij namelijk betaald voor werkzaamheden die niet door Haastere zijn uitgevoerd. Wat zij onverschuldigd aan minderwerk aan Haastere heeft betaald en Haastere daarom dient terug te betalen, wil Vesting Bouw met termijn 23 verrekenen. Volgens Vesting Bouw gaat het om de posten 800030 ‘berekeningen & tekening riolering’ en 800040 ‘terreintekeningen inrichten maaiveld verhardingen’. Over deze posten oordeelt de rechtbank als volgt.
800030 ‘berekeningen & tekening riolering’
4.9.
Post 800030 ‘berekeningen & tekeningen riolering’ is voor € 3.575,- in de aannemingsovereenkomst opgenomen en op 26 juni 2020 als onderdeel van termijn 15 bij Vesting Bouw in rekening gebracht. Op de zitting is duidelijk geworden dat Vesting Bouw deze post volledig heeft betaald en dat Haastere 10% opslag heeft gerekend.
4.10.
Vesting Bouw stelt dat Haastere slechts de berekeningen voor de riolering heeft gemaakt en niet de betreffende tekeningen heeft vervaardigd. Vesting Bouw zou deze tekeningen in ieder geval niet van Haastere hebben gekregen. De helft van deze post (€ 1.787,50) geldt volgens Vesting Bouw daarom als minderwerk.
4.11.
Het enige dat Haastere hiertegen heeft ingebracht is dat zij, voor zichzelf, interne tekeningen heeft gemaakt. De rechtbank vindt dat Haastere hiermee het door Vesting Bouw gestelde minderwerk onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank dient er daarom van uit te gaan dat Vesting Bouw € 1.787,50 ten onrechte aan Haastere heeft betaald. Ook moet volgens de onweersproken stellingen van Vesting Bouw rekening worden gehouden met de gerekende, en naar de rechtbank begrijpt betaalde, opslag van € 178,75 (10% van € 1.787,50). Dit betekent dat Vesting Bouw € 1.966,25 met termijn 23 kan verrekenen, zodat van termijn 23 nog € 11.692,50 openstaat.
800040 ‘terreintekeningen inrichten maaiveld verhardingen’
4.12.
Post 800040 ‘terreintekeningen inrichten maaiveld verhardingen’ is voor € 6.625,- opgenomen in de aannemingsovereenkomst. Niet in geschil is dat Haastere deze post bij Vesting Bouw in rekening heeft gebracht, terwijl de terreintekeningen niet door Haastere zijn vervaardigd maar door de architect die Vesting Bouw had ingeschakeld. De rechtbank is het daarom met Vesting Bouw eens dat deze post is aan te merken als minderwerk en dat Haastere het bedrag van € 6.625,- met termijn 23 kan verrekenen. Dit leidt ertoe dat van termijn 23 nog € 5.067,50 openstaat (€ 11.692,50 -/- € 6.625,-).
(3) vervuilde grond
4.13.
Haastere en Vesting Bouw gingen er bij de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst van uit dat de grond die Haastere diende af te voeren licht verontreinigd en herbruikbaar was. De grond bleek echter zwaarder verontreinigd te zijn (en niet herbruikbaar) met als gevolg dat Haastere een hoger verwerkingstarief aan het afvalverwerkingsbedrijf moest betalen. Niet in geschil is dat de kosten voor de post ‘vervuilde grond’ € 34.698,40 hoger uitvielen. Ook staat vast dat Vesting Bouw en Haastere (vertegenwoordigd door de heer [naam] ) hierover medio oktober 2020 een gesprek hebben gehad en dat er over de kosten een afspraak is gemaakt. Partijen zijn het echter niet met elkaar eens over wat is afgesproken.
4.14.
Haastere stelt dat is afgesproken dat Vesting Bouw alvast de helft van deze kosten (dus grofweg € 17.500,-) aan Haastere zou vergoeden en dat de andere helft zou volgen als Vesting Bouw de extra kosten voor de vervuilde grond op haar opdrachtgever had proberen te verhalen. Haastere wil met het door haar gevorderde bedrag van € 19.698,40 de volledige extra kosten van Vesting Bouw vergoed krijgen.
4.15.
Volgens Vesting Bouw heeft zij in het betreffende gesprek met [naam] besproken dat Vesting Bouw bereid was € 15.000,- aan Haastere te vergoeden. Hierop zou de heer [naam] te kennen hebben gegeven dat Haastere ( [bestuurder] ) hier niet mee instemde omdat Haastere een bedrag van € 17.500,- vergoed wilde krijgen. De rechtbank gaat er op grond van de eigen stellingen van Vesting Bouw van uit dat het standpunt van Vesting Bouw niet langer is dat zij slechts € 15.000,- diende bij te dragen, maar dat zij instemde met een vergoeding van € 17.500,- onder meer omdat Vesting Bouw ter zitting heeft verklaard dat de gemaakte afspraak was dat zij de helft van de extra kosten (dus € 17.500,-) aan Haastere zou vergoeden.
4.16.
Dat Vesting Bouw slechts de helft van de extra kosten voor de vervuilde grond zou betalen, blijkt volgens Vesting Bouw uit de betalingen die zij heeft gedaan en uit de eigen kostenopstelling van Haastere van 17 december 2021. De rechtbank geeft Vesting Bouw daarin gelijk. Vesting Bouw heeft € 17.500,- van de extra kosten aan Haastere vergoed. Een bedrag van € 7.500,- heeft Vesting Bouw volgens haar onweersproken stellingen namelijk aan Haastere voldaan door € 7.500,- minder in rekening te brengen voor werkzaamheden die zij heeft verricht voor de heer [naam] in privé en het resterende bedrag van € 10.000,- is onderdeel van de betaalde aanneemsom. Uit de kostenopstelling van Haastere van 17 december 2021 volgt dat de resterende vergoeding van € 10.000,- is verdisconteerd in de aanneemsom van € 405.180,- en dat is afgesproken dat Vesting Bouw in totaal € 17.500,- zou bijdragen. In de begeleidende e-mail van 17 december 2021 van Haastere aan Vesting Bouw wordt immers als wijziging vermeld: “Restant afgesproken bedrag in staat “opstelling verschillen terreininrichting Westzijde Zaandam” verwerkt (€ 10.000,--) (…) Nieuwe aanneemsom € 405.180,-- (…)”. En in de betreffende meegestuurde kostenopstelling is een bedrag van € 10.000,- opgenomen met als omschrijving “Restant overeenkomst grond € 17,500,-- -/- € 7,500,--”.
4.17.
In het licht van het voorgaande heeft Haastere onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij met Vesting Bouw heeft afgesproken dat Vesting Bouw de volledige extra kosten voor de vervuilde grond zou betalen. Omdat Haastere daar onvoldoende voor bewijs vatbare feiten voor heeft gesteld, gaat de rechtbank voorbij aan het aanbod van Haastere ter zitting om de heer [naam] als getuige te horen.
4.18.
Omdat Vesting Bouw de afgesproken extra vergoeding voor de vervuilde grond aan Haastere dus heeft voldaan, is deze door Haastere gevorderde post niet toewijsbaar, ook niet op grond van de artikelen 7:752 BW en 7:753 BW.
(4) stilstand start project
4.19.
Na de start van het project Zaandam heeft Haastere op verzoek van Vesting Bouw gedurende enkele weken (vanaf week 17 tot en met week 22) geen werkzaamheden verricht omdat er onvoldoende woningen waren verkocht. Haastere stelt dat dit in strijd was met de volgens haar gemaakte afspraak dat zij haar werkzaamheden in één fase en op basis van volle dagproductie zou uitvoeren, waartoe zij verwijst naar haar offerte van 10 februari 2020. De schade die zij daardoor stelt te hebben geleden, wil Haastere voor een bedrag van € 6.600,- vergoed krijgen. Als de rechtbank Haastere daarin niet volgt, dan vordert Haastere deze post als meerwerk op grond van artikel 7:755 BW.
4.20.
De rechtbank zal deze post afwijzen. De tijdelijke stillegging van de werkzaamheden levert geen wanprestatie op van Vesting Bouw. Haastere miskent namelijk, zoals Vesting Bouw onweersproken heeft aangevoerd, dat de offerte waarnaar Haastere verwijst (die van 10 februari 2020) niet de offerte is op basis waarvan de aannemingsovereenkomst is gesloten. Dat is de door Vesting Bouw geaccepteerde offerte van 8 april 2020. Volgens Vesting Bouw is in deze offerte niet opgenomen dat Haastere haar werkzaamheden in één fase en op basis van volle dagproductie uitvoert. Omdat Haastere dit niet heeft weersproken, dient de rechtbank daar van uit te gaan.
4.21.
De rechtbank vindt deze post ook niet toewijsbaar als meerwerk. Artikel 7:755 BW regelt het recht van de aannemer op prijsverhoging als gevolg van door de opdrachtgever gewenste (door hemzelf of van de aannemer afkomstige) toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk. Vesting Bouw heeft betwist dat het werk is gewijzigd door de tijdelijke stillegging van de werkzaamheden. Haastere had daarom moeten uitleggen dat en waarom de tijdelijke stillegging van haar werkzaamheden wel als zodanig is aan te merken en onder de reikwijdte van artikel 7:755 BW valt. Omdat Haastere dit niet heeft gedaan, kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat artikel 7:755 BW hier van toepassing is.
(5) BUS-melding
4.22.
Over deze post kan de rechtbank kort zijn. De rechtbank zal het voor de BUS-melding gevorderde bedrag van € 462,- afwijzen omdat de rechtbank vindt, net als Vesting Bouw, dat de BUS-melding onder de aannemingsovereenkomst valt en dat Haastere de kosten daarvan dus niet als meerwerk kan vorderen. Vesting Bouw heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat Haastere op grond van de aannemingsovereenkomst gehouden was de saneringswerkzaamheden uit te voeren conform BRL SIKB 7000 protocol 7001 en dat volgens dit protocol een BUS-melding verplicht kan zijn. Bovendien is een BUS-melding bij saneringswerkzaamheden volgens de onweersproken stellingen van Vesting Bouw niet ongebruikelijk, waarmee Haastere als professionele grondwerker bekend verondersteld kan worden. De met de BUS-melding gepaard gaande kosten vallen daarom onder de geoffreerde saneringswerkzaamheden.
(6) bemaling
4.23.
Deze post van € 1.644,76 ziet op kosten voor het drooghouden van de sleuven waarin de nutsbedrijven de kabels en leidingen konden aanleggen. Vesting Bouw heeft Haastere gevraagd om voor bemaling van de sleuven zorg te dragen omdat deze een tijdje openstonden. Volgens Haastere vallen bemalingswerkzaamheden niet onder de aannemingsovereenkomst en gaat het daarom om meerwerk. Dat de bemaling als meerwerk aangemerkt dient te worden, blijkt volgens Haastere ook uit het feit dat Vesting Bouw een andere meerwerkfactuur voor bemalingswerkzaamheden (van € 1.350,25) wel heeft betaald.
4.24.
Vesting Bouw bestrijdt dat de bemaling meerwerk is. Vesting Bouw voert aan dat het drooghouden van de sleuven onder de aannemingsovereenkomst valt, meer specifiek onder de volgende in de aannemingsovereenkomst omschreven werkzaamheden: “verwijderen verharding, terugplaatsen en werkzaamheden ten behoeve van de nutsbedrijven”. Met de vraag van Vesting Bouw of Haastere voor de bemaling zorg wilde dragen, heeft Vesting Bouw Haastere slechts willen wijzen op haar contractuele verplichting, aldus Vesting Bouw. Volgens Vesting Bouw heeft zij de andere meerwerkfactuur voor de bemaling van € 1.350,25 per ongeluk betaald. Dit bedrag vordert Vesting Bouw als onverschuldigd betaald terug, waartoe Vesting Bouw een tegenvordering heeft ingesteld.
4.25.
De rechtbank zal de vordering van Haastere voor een bedrag van € 1.354,76 toewijzen en de tegenvordering van Vesting Bouw van € 1.350,25 afwijzen. De rechtbank is het namelijk met Haastere eens dat in de aannemingsovereenkomst niet valt te lezen dat Haastere ook voor de bemaling moet zorgen. Vesting Bouw heeft ook geen nadere feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het wel de bedoeling van partijen was om de bemaling onder de aannemingsovereenkomst te laten vallen. Bovendien staat vast dat Vesting Bouw Haastere pas na het sluiten van de aannemingsovereenkomst heeft gevraagd om te gaan bemalen. De bemalingswerkzaamheden gelden daarom als meerwerk. Dit betekent ook dat de betaling van € 1.350,25 die Vesting Bouw heeft gedaan niet onverschuldigd was. De rechtbank wijst niet de volledige vordering van Haastere (€ 1.644,76) toe omdat Vesting Bouw de hoogte van de bemalingskosten in haar conclusie van antwoord voor een bedrag van € 290,- gemotiveerd heeft betwist. Haastere heeft in reactie hierop niet duidelijk gemaakt waar dit bedrag van € 290,- op ziet. Ook toen Haastere hier ter zitting naar werd gevraagd, is dit onduidelijk gebleven.
(7) bedrijfsplaten
4.26.
Deze post gaat over de bedrijfsplaten die Haastere heeft neergelegd ter ondersteuning van de steigers. In de aannemingsovereenkomst zijn de bedrijfsplaten opgenomen bij post 700040 voor € 5.000,- met de omschrijving “Ondersteuning t.b.v. steigers. Lev. Aanbrengen bedrijfsplaten / terugkoop ca. 100 st.”. Haastere stelt dat zij slechts 28 van de 100 bedrijfsplaten retour heeft ontvangen en dat Vesting Bouw tekort is geschoten in haar verplichting om de resterende 72 bedrijfsplaten terug te geven. De schade die Haastere daardoor stelt te hebben geleden begroot Haastere op € 2.880,- (72 bedrijfsplaten × € 40,- per bedrijfsplaat). Haastere vordert dit bedrag van Vesting Bouw op grond van wanprestatie.
4.27.
Vesting Bouw voert als (bevrijdend) verweer dat zij met Haastere naderhand heeft afgesproken dat de bedrijfsplaten mochten blijven liggen en dat zij de vergoeding die zij op grond van deze afspraak aan Haastere diende te betalen, heeft betaald. Dit blijkt volgens Vesting Bouw uit de door haar als bijlage 59 overgelegde meerwerkfactuur van € 5.830,99. Volgens Vesting Bouw heeft Haastere met deze meerwerkfactuur bewust teveel voor grondwerk in rekening gebracht als compensatie voor de achtergebleven bedrijfsplaten.
4.28.
Haastere heeft dit gemotiveerd betwist. Daarbij heeft Haastere gemotiveerd en onweersproken toegelicht dat de betreffende meerwerkfactuur ziet op werkzaamheden die daadwerkelijk door haar zijn verricht. De rechtbank geeft Haastere bovendien gelijk dat de door Vesting Bouw gestelde afspraak over de bedrijfsplaten niet blijkt uit de meerwerkfactuur. Vesting Bouw heeft geen andere feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit deze afspraak wel zou kunnen worden afgeleid. De rechtbank kan Vesting Bouw daarom niet in haar verweer volgen dat de bedrijfsplaten mochten blijven liggen en dat zij de hiervoor afgesproken vergoeding al aan Haastere heeft betaald.
Vesting Bouw heeft daarnaast onvoldoende betwist dat er 72 bedrijfsplaten niet retour zijn gegaan. Dat in de vlonder slechts 34,5 bedrijfsplaten zijn verwerkt is daartoe onvoldoende. Omdat Vesting Bouw de hoogte van de door Haastere gestelde schade verder niet heeft betwist, zal de rechtbank het door Haastere gevorderde bedrag van € 2.880,- toewijzen.
4.29.
Dit oordeel van de rechtbank over de bedrijfsplaten betekent dat de tegenvordering van Vesting Bouw van € 1.580,- zal worden afgewezen. Deze vordering is namelijk gebaseerd op de stelling dat Vesting Bouw met Haastere heeft afgesproken dat de bedrijfsplaten mochten blijven liggen, waarin de rechtbank Vesting Bouw niet volgt.
(8) beschoeiing
4.30.
De post ‘beschoeiing’ is in de kostenopstellingen van 22 oktober 2021 en 17 december 2021 opgenomen voor € 1.800,-. Dit bedrag hebben partijen gebaseerd op de offerte die Haastere eerder op verzoek van Vesting Bouw bij Loonbedrijf Jan van der Lee had opgevraagd voor het aanleggen van een vlonder en het aanbrengen van de beschoeiing (een houten damwand). Vesting Bouw heeft de vlonder vervolgens zelf laten aanleggen, maar zij heeft Haastere wel verzocht om de houten damwand te laten plaatsen. Partijen zijn voor de houten damwand aanvankelijk uitgegaan van het bedrag dat in de offerte van het loonbedrijf voor de houten damwand was opgenomen (€ 1.800,-). Het loonbedrijf heeft voor deze werkzaamheden vervolgens echter € 3.405,65 bij Haastere in rekening gebracht. Volgens Haastere zijn de kosten hoger uitgevallen omdat het loonbedrijf de geoffreerde werkzaamheden op slechts één onderdeel minder efficiënt kon uitvoeren en er bovendien één meter beschoeiing op verzoek van Vesting Bouw is bijgekomen (vijf meter in plaats van de geoffreerde vier meter). Haastere vordert het verschil tussen € 3.405,65 en € 1.800,- als meerwerk, wat met een opslag van 10% volgens Haastere ten minste neerkomt op € 1.705,65.
4.31.
De rechtbank volgt Vesting Bouw in haar verweer dat partijen voor de beschoeiing een meerwerkprijs hebben afgesproken en dat Haastere daarom geen aanspraak kan maken op een hoger bedrag dan € 1.800,-. Dit bedrag is echter gebaseerd, zoals Haastere onweersproken heeft gesteld, op vier meter beschoeiing en niet op vijf meter waar Vesting Bouw later om heeft verzocht. Deze meter extra beschoeiing is meerwerk dat Vesting Bouw aan Haastere dient te vergoeden. Bij gebreke van andere aanknopingspunten begroot de rechtbank dit meerwerk op basis van het bedrag van € 1.800,- voor vier meter op € 495,- (€ 450,- + 10% opslag).
(9) vloer villa
4.32.
Niet in geschil is dat Haastere op grond van de aannemingsovereenkomst in de vloer van het voormalig bankgebouw (door partijen aangeduid als de villa) gaten moest maken ten behoeve van de heipalen. Haastere heeft met de door haar als bijlage 41 overgelegde foto’s duidelijk gemaakt dat zij zich tijdens de uitvoering van haar sloopwerkzaamheden geconfronteerd zag met een kelder onder de vloer van de villa die vol zat met kolengruis. Haastere heeft gemotiveerd toegelicht dat zij vervolgens met (de uitvoerder van) Vesting Bouw heeft afgesproken dat Haastere, om heiproblemen te voorkomen, de gehele vloer zou slopen en het kolengruis zou verwijderen. Dat sprake is van meerwerk, heeft Haastere hiermee voldoende gemotiveerd gesteld terwijl Vesting Bouw het gestelde meerwerk niet gemotiveerd heeft betwist. Haastere heeft de omvang en de hoogte van het gevorderde meerwerk voldoende toegelicht. De rechtbank zal het gevorderde meerwerk van € 2.400,- dan ook toewijzen.
(10) korrelbaan
4.33.
Haastere vordert een bedrag van € 1.132,56 als meerwerk voor het opknappen van de korrelbaan (een bouwweg). Haastere had deze korrelbaan op grond van de aannemingsovereenkomst gerealiseerd. In december 2020 en in januari 2021 verslechterde de staat van de korrelbaan als gevolg van hevige regenval. Vesting Bouw heeft Haastere toen gevraagd om de korrelbaan op te knappen. Haastere heeft deze werkzaamheden vervolgens uitgevoerd en de werkzaamheden op 19 februari 2021 bij Vesting Bouw als meerwerk in rekening gebracht.
4.34.
Vesting Bouw betwist dat Haastere de werkzaamheden als meerwerk heeft uitgevoerd. Volgens Vesting Bouw was de korrelbaan namelijk ondeugdelijk en ging het om herstelwerkzaamheden. Vesting Bouw heeft deze stelling niet gemotiveerd, daargelaten dat Vesting Bouw niet heeft weersproken dat de korrelbaan moest worden opgeknapt vanwege de hevige regenval. De rechtbank laat de gestelde ondeugdelijkheid van de korrelbaan daarom verder buiten beschouwing. Dit betekent dat de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.132,56 als meerwerk zal toewijzen.
(11) asbest
4.35.
Deze post van € 4.700,- ziet op het verschil tussen het bedrag dat voor de asbestsanering is opgenomen in de aannemingsovereenkomst (€ 43.100,-) en de volgens Haastere voor deze werkzaamheden daadwerkelijk gemaakte kosten (€ 47.800,-). Haastere baseert deze vordering op artikel 7:752 BW. Volgens Haastere geldt het bedrag van € 47.800,- hier als redelijke prijs.
4.36.
De rechtbank volgt Haastere daarin niet. Vesting Bouw heeft gemotiveerd toegelicht dat het bedrag van € 43.100,- in de aannemingsovereenkomst is opgenomen nadat partijen meerdere offertes voor de asbestsanering hadden opgevraagd. Volgens Vesting Bouw waren er offertes die hoger en lager uitvielen dan het bedrag van € 43.100,- dat uiteindelijk na onderhandelingen tussen partijen in de aannemingsovereenkomst terecht is gekomen. Een van de offertes kwam uit op € 43.100,- en partijen besloten dit als vaste prijs te nemen voor de asbestsanering, aldus Vesting Bouw. De rechtbank constateert dat Haastere dit alles niet heeft weersproken, zodat de rechtbank ervan uit dient te gaan dat partijen hebben afgesproken dat Haastere de saneringswerkzaamheden voor € 43.100,- zou verrichten. Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen grond. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 4.700,- daarom afwijzen.
(12) hekwerk en groenvoorziening
4.37.
De rechtbank zal deze post van € 11.944,70 toewijzen.
4.38.
Het gevorderde bedrag van € 11.944,70 bestaat uit meerwerk van € 4.915,35 voor een hekwerk dat Haastere op verzoek van Vesting Bouw heeft aangebracht. Dat het hekwerk als meerwerk is aan te merken, heeft Vesting Bouw niet betwist. Omdat Vesting Bouw ook de hoogte van het voor het hekwerk gevorderde bedrag onweersproken heeft gelaten, vindt de rechtbank het bedrag van € 4.915,35 toewijsbaar.
4.39.
Het resterende bedrag van € 7.029,25 heeft te maken met de groenvoorzieningen die Haastere heeft aangelegd. Vaststaat dat in de aannemingsovereenkomst een stelpost is opgenomen van € 35.000,- voor het aanleggen van de groenvoorzieningen conform tekening en omschrijving. Haastere heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat de daadwerkelijk gemaakte kosten voor de groenvoorzieningen € 7.029,25 hoger uitvielen (inclusief 10% opslag). Door Vesting Bouw is dit ook niet gemotiveerd betwist, zodat Vesting Bouw ook dit bedrag aan Haastere dient te betalen.
(13) rijbaan
4.40.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de bespreking van de laatste post van het project Zaandam.
4.41.
Haastere stelt dat zij extra kosten heeft gemaakt om de rijbaan aan te passen aangezien de maatvoering niet klopte op de terreintekeningen die de architect van Vesting Bouw had aangeleverd. Het betreffende bedrag van € 4.000,- vordert Haastere als meerwerk. Haastere heeft correspondentie overgelegd waaruit onweersproken blijkt dat Haastere Vesting Bouw heeft gewaarschuwd dat als de maatvoering aangehouden wordt voertuigen elkaar niet kunnen passeren en dat Vesting Bouw Haastere daarop heeft verzocht om de rijbaan aan te passen. Vesting Bouw heeft daartegen echter ingebracht dat uit de overgelegde correspondentie is af te leiden dat Haastere op dat moment echter nog geen werkzaamheden aan de rijbaan had verricht die zij door de aanpassing van de rijbaan nog een keer moest verrichten. Volgens Vesting Bouw gaat het dus niet om extra door Haastere verrichte werkzaamheden. Haastere is hier niet op ingegaan. Haastere had echter, gelet op deze betwisting van Vesting Bouw, duidelijk had moeten maken dat de aanpassing van de rijbaan voor haar tot meer kosten heeft geleid. Dat de aanpassing van de rijbaan voor meerwerk zorgde, heeft Haastere dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld. De rechtbank zal de vordering van € 4.000,- daarom afwijzen.
Project Heemstede
4.42.
Voor het project Heemstede vordert Haastere een bedrag van € 5.003,03. Haastere stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht die voor een bedrag van € 5.003,03 nog niet door Vesting Bouw zijn betaald. Voor deze niet nader genoemde werkzaamheden heeft Haastere op 24 oktober 2022 een factuur gestuurd van € 5.003,03 die onbetaald is gebleven.
4.43.
Vesting Bouw bestrijdt deze vordering. Volgens Vesting Bouw blijkt uit de door Haastere overgelegde e-mail van 12 oktober 2020 dat Haastere aan Vesting Bouw heeft gevraagd om akkoord te gaan met een meerwerkbedrag van totaal € 5.003,03 en dat Haastere daarna, toen Vesting Bouw hier niet mee akkoord ging, de factuur van € 5.003,03 stuurde.
4.44.
Haastere is niet ingegaan op de stelling van Vesting Bouw dat het hier om niet geaccordeerd meerwerk gaat. Haastere stelt, gelet op de betwisting van Vesting Bouw, te weinig om te kunnen concluderen dat Haastere werkzaamheden voor Vesting Bouw heeft verricht die Haastere nog dient te betalen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 5.003,03 daarom afwijzen.
Wat wijst de rechtbank toe?
4.45.
De conclusie is dat de rechtbank in totaal € 25.274,52 van de vorderingen van Haastere zal toewijzen, bestaande uit de volgende posten:
- termijn 23 € 5.067,50 (zie 4.12);
- bemaling € 1.354,76 (zie 4.25);
- bedrijfsplaten € 2.880,- (zie 4.28);
- beschoeiing € 495,- (zie 4.31);
- vloer villa € 2.400,- (zie 4.32);
- korrelbaan € 1.132,56 (zie 4.34);
- hekwerk en groenvoorzieningen € 11.944,70 (zie 4.37).
4.46.
Haastere maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente vanaf 29 juli 2022.
4.47.
De rechtbank zal de wettelijke handelsrente toewijzen over een bedrag van € 22.394,52 en de (gewone) wettelijke rente over € 2.880,-. Het bedrag van € 2.880,- wordt namelijk toegewezen als schadevergoeding en een verplichting tot vergoeding van schade kan niet worden aangemerkt als een betalingsverplichting die (primair) voortvloeit uit een handelsovereenkomst.
4.48.
Vesting Bouw heeft aangevoerd dat de rente slechts toewijsbaar is vanaf de datum van de dagvaarding omdat Haastere Vesting Bouw pas een jaar na de aansprakelijkheidstelling heeft laten dagvaarden, waarmee Haastere haar schadebeperkingsplicht zou hebben geschonden. De rechtbank verwerpt dit betoog. De rente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf 29 juli 2022.
Buitenrechtelijke incassokosten
4.49.
Haastere vordert nog een vergoeding voor gestelde buitengerechtelijke kosten. De rechtbank zal € 1.027,75 aan buitengerechtelijke kosten toewijzen, gebaseerd op het tarief dat is bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijk incassokosten.
Proceskosten
4.50.
Vesting Bouw is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en de tegenvorderingen van Vesting Bouw zullen worden afgewezen. Vesting Bouw moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en in reconventie betalen.
4.51.
De rechtbank begroot de proceskosten van Haastere in conventie en in reconventie op:
- kosten dagvaarding € 112,04
- griffierecht € 2.837,-
- salaris advocaat in conventie € 1.572,- (2 punten × € 786,-)
- salaris advocaat in reconventie € 521,- (2 punten × € 521,- × factor 0,5)
- nakosten € 278,- (plus de verhoging zoals vermeld
in de beslissing)
totaal € 5.320,04.
4.52.
De over de buitengerechtelijke kosten en proceskosten gevorderde wettelijke rente zal de rechtbank toewijzen zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt Vesting Bouw om aan Haastere te betalen een bedrag van € 22.394,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Vesting Bouw om aan Haastere te betalen een bedrag van € 2.880,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Vesting Bouw om aan Haastere te betalen een bedrag van € 1.027,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.4.
veroordeelt Vesting Bouw in de proceskosten van € 5.320,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,- plus de kosten van betekening als Vesting Bouw niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt Vesting Bouw tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
NBI/SA