ECLI:NL:RBNHO:2024:3783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/15/332128 / FA RK 22-4411
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en geslachtsnaamswijziging in internationaal privaatrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap en wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarig kind. De moeder, die in 2015 zonder de man naar Nederland kwam en asiel heeft aangevraagd, verzocht de rechtbank om te verklaren dat de man niet de biologische vader van het kind is. De man, die onvindbaar is, heeft geen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft ook beoordeeld welk recht van toepassing is op het verzoek, en kwam tot de conclusie dat Nederlands recht van toepassing is, gezien de verblijfstitel van de moeder en de onbekende nationaliteit van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap niet tijdig heeft ingediend, maar dat het verzoek van de bijzondere curator namens het kind wel ontvankelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is dat de man niet de biologische vader van het kind kan zijn, en heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. Wat betreft de geslachtsnaamswijziging heeft de rechtbank geoordeeld dat het kind geen geslachtsnaam kan krijgen, omdat de moeder een namenreeks heeft en het kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat. De rechtbank heeft het verzoek tot geslachtsnaamswijziging afgewezen en verklaarde de ontkenning van het vaderschap gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/332128 / FA RK 22-4411
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 17 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Biskanter, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[de man],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 19 september 2022;
- de F9-formulieren, met bijlagen, van de advocaat van de moeder van 17 oktober 2022, 17 november 2022 en 21 november 2022;
- de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 7 december 2022, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige;
- het verslag, tevens zelfstandig verzoek, van de bijzondere curator van 10 januari 2023, ingekomen op dezelfde datum;
- het F9-formulier van de bijzondere curator van 19 september 2023;
- de oproep van de man in de Staatscourant van 26 januari 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2023 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. S. Biskanter, en de bijzondere curator. Met de vrouw is meegekomen [vertrouwenspersoon] , vertrouwenspersoon van Stichting Vluchtelingenwerk. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [plaats] , Eritrea, gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 11 januari 2022.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van het kind dat door het huwelijk van de moeder met de man is ontstaan.
3.2.
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de man niet de biologische vader van het kind is. De moeder is in 2015 zonder de man naar Nederland gekomen en heeft asiel gevraagd en gekregen. Er is sinds haar aankomst in Nederland geen contact met de man geweest. De moeder acht het in het belang van het kind dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid.
3.3.
De moeder heeft voorts verzocht te bepalen dat het kind de geslachtsnaam zal hebben van de moeder en dan zal heten [volledige naam] .

4.Verweer

4.1.
Door of namens de man is geen verweer gevoerd, noch is hij ter zitting verschenen, hoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen.

5.Verslag tevens zelfstandig verzoek van de bijzondere curator.

5.1.
Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt onder meer het volgende.
5.2.
De bijzondere curator heeft met de moeder gesproken, in het bijzijn van een medewerker van Vluchtelingenwerk. Gelet op het feit dat de man onvindbaar is heeft de bijzondere curator niet met hem kunnen spreken.
5.3.
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator onder meer het volgende verklaard, samengevat weergegeven.
De man heeft Eritrea verlaten zonder de moeder daarvan op de hoogte te hebben gesteld. De moeder is gebleken dat de man naar Israël is gegaan. Er was nog telefonisch contact tussen partijen en de moeder zou naar Israël gaan, maar dat bleek uiteindelijk niet mogelijk. De moeder is later zelf vertrokken en in Nederland terecht gekomen. De moeder heeft in Nederland asiel gekregen. Nadat de moeder onvrijwillig seks heeft gehad met de biologische vader van het kind is zij in verwachting geraakt. Zij heeft de man op de hoogte gesteld van de geboorte van het kind. De man heeft daarop alle contact verbroken en afgezien van gezinshereniging. De man is sindsdien onvindbaar voor de moeder. De biologische vader van het kind woont in Nederland. Het kind weet wie zijn biologische vader is en de moeder geeft ruimte voor contact tussen hen. De moeder wil niet, gelet op de wijze waarop de zwangerschap tot stand is gekomen, dat de biologische vader de juridische vader wordt van het kind.
5.4.
De bijzondere curator heeft geconcludeerd dat de moeder haar verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot het kind, niet tijdig heeft ingediend. De bijzondere curator acht het in het belang van het kind dat het vaderschap wordt ontkend, nu duidelijk is dat de man niet de biologische vader van het kind kan zijn. Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de bijzondere curator namens het kind verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot het kind gegrond te verklaren.

6.Beoordeling

rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
De moeder heeft de Eritrese nationaliteit. Het kind heeft blijkens het uittreksel uit de basisregistratie Personen (hierna: brp) en zijn verblijfsdocument een onbekende nationaliteit. De man is onvindbaar en verblijft niet in Nederland. In deze zaak is derhalve sprake van internationaal privaatrechtelijke aspecten. De rechtbank dient dan ook eerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
6.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hieruit volgt dat de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
6.3.
In artikel 10:92 BW is bepaald dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Bepalend hierbij is het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.4.
Uit de stukken blijkt dat de moeder ten tijde van de geboorte van het kind een verblijfstitel “asiel voor bepaalde tijd” had, die zij thans nog steeds heeft, zodat krachtens artikel 10:17 BW op de persoonlijke staat van de moeder ten tijde van de geboorte van het kind het recht van haar verblijfplaats, zijnde Nederlands recht, van toepassing was. De man heeft in ieder geval niet de Nederlandse nationaliteit en is nooit in Nederland geweest, noch heeft hij hier blijkens de overgelegde stukken ooit ingeschreven gestaan. De moeder en de man hadden op het moment van de geboorte van het kind dan ook geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats. Van toepassing is daarom het recht van de gewone verblijfplaats van het kind, te weten Nederlands recht.
Ontkenning vaderschap
6.5.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren. De man is derhalve de juridische vader van het kind. Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend.
6.6.
Het verzoek van de moeder is echter niet binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
6.7.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW kan het in artikel 1:199, onder a en b BW bedoelde vaderschap ook worden ontkend door het kind zelf. De rechtbank dient derhalve het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator namens het kind tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot het kind te beoordelen.
Voor dit verzoek geldt op grond van artikel 1:200 lid 6 BW een termijn van drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Nu het kind pas zes jaar oud is, is het verzoek van de bijzondere curator namens het kind binnen deze termijn ingediend. De rechtbank overweegt dat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, zodat de stelling dat de man niet de biologische vader is van het kind moet worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook wanneer de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de man niet de biologische vader kan zijn van het kind. De moeder heeft gesteld dat zij de man in ieder geval sinds 2015 niet meer heeft gezien. Zij hebben al lange tijd geheel geen contact meer met elkaar. De man heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan, terwijl de moeder hier vanaf 2015 woont. De bijzondere curator heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het verhaal van de moeder. De rechtbank acht het in het belang van het kind dat de feitelijke en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming worden gebracht en zal het verzoek van de bijzondere curator namens het kind als onweersproken toewijzen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.
geslachtsnaamswijziging
6.9.
De moeder heeft verzocht te bepalen dat de geslachtsnaam van het kind [geslachtsnaam] zal zijn, zodat de volledige naam van het kind zal luiden: [volledige naam] .
rechtsmacht en toepasselijk recht
6.10.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 Rv bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel 10:19 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een vreemdeling bepaald door het recht van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft. Zoals gezegd onder 6.1. heeft het kind blijkens de brp en zijn verblijfsdocument (‘regulier bepaalde tijd’) een onbekende nationaliteit. In artikel 10:16 BW is bepaald dat, indien het nationale recht van een natuurlijke persoon van toepassing is en de betrokken persoon staatloos is of zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld, als zijn nationale recht het recht van de staat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft geldt, in dit geval Nederlands recht.
Op grond van artikel 1:5 lid 1, eerste zin BW heeft een kind dat alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, haar geslachtsnaam. Uit de stukken blijkt echter dat de moeder een namenreeks heeft. Dat betekent dat zij, zolang zij niet de Nederlandse nationaliteit heeft, geen geslachtsnaam heeft zoals dat naar het Nederlandse systeem gebruikelijk is. Het kind zal dan ook, nu het alleen een moeder heeft, ook geen geslachtsnaam verkrijgen. Nu op de naam van het kind Nederlands recht van toepassing is, zal in navolging van de Officiële mededeling nr. 2/2011 inzake gedeeltelijke wijziging van de Officiële Mededeling 2/2002 inzake naamsvermelding en naamskeuze van de Commissie van Advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit inzake naamsvermelding en naamskeuze, het kind geen geslachtsnaam in de geboorteakte krijgen, maar zal daar als vermelding krijgen het zogeheten streepje: ‘-’. De rechtbank kan op grond van het voorgaande geen geslachtsnaam vaststellen en zal het verzoek van de moeder daartoe afwijzen.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] , met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
7.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
7.3.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld-de Kwant, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.