ECLI:NL:RBNHO:2024:3780

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/15/344476 / FA RK 23-4658
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige met ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2024 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders van een minderjarige, die ernstige ontwikkelingsproblemen vertoont. De ouders, die niet in staat zijn gebleken om adequaat voor hun kind te zorgen, hebben moeite met de Nederlandse taal en zijn langere tijd in het buitenland geweest zonder de gezinsvoogd op de hoogte te stellen. De minderjarige is onder toezicht gesteld en verblijft sinds mei 2021 in een pleeggezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling, de Jeugd- & Gezinsbeschermers, als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat er duidelijkheid komt over zijn opvoedperspectief en dat de GI als voogd wordt benoemd. De ouders hebben aangegeven dat zij het niet eens zijn met de beëindiging van hun gezag en willen dat de minderjarige bij hen of bij familie in Sri Lanka opgroeit. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minderjarige in het pleeggezin de zorg en stabiliteit ontvangt die hij nodig heeft, en dat het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan het belang van de ouders bij behoud van hun gezag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/344476 / FA RK 23-4658
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.M. Neervoort, kantoorhoudende te Den Helder,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. J.M. Neervoort, kantoorhoudende te Den Helder ,
de gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de GI, gevestigd in Alkmaar,
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 25 september 2023;
  • de bereidverklaring voogdij van de GI, ingekomen op 21 februari 2024
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
20 februari 2024, nadat op de eerdere zitting van 23 januari 2024 geen tolk Tamil voor de ouders aanwezig was. Verschenen en gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. J.M. Neervoort;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
Ten behoeve van de ouders was ter zitting aanwezig [tolk] , tolk Tamil
De pleegouders zijn, hoewel zij daartoe behoorlijk waren opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Sri Lankaanse nationaliteit.
Het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is op 1 mei 2011 in werking getreden. Nu [de minderjarige] na 1 mei 2011 is geboren en altijd in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft gehad, wordt de gezagsverhouding ingevolge artikel 16 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 beheerst door Nederlands recht.
[de minderjarige] is uit het huwelijk van de ouders geboren, zodat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hem hebben.
2.2.
Bij beschikking van 28 februari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld.
Deze maatregel is door de kinderrechter in deze rechtbank voor het laatst verlengd tot
28 februari 2024.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 maart 2021 een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is door de kinderrechter in deze rechtbank voor het laatst verlengd tot 28 februari 2024.
2.4.
[de minderjarige] verblijft op grond van genoemde machtiging sinds mei 2021 in het gezin van de pleegouders.
2.5.
De GI heeft zich ter zitting bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden en op 21 februari 2024 de bereidverklaring nagezonden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd over [de minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
[de minderjarige] is in februari 2021 met een forse ontwikkelingsachterstand uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. [de minderjarige] was ondergestimuleerd, zat veelal voor de televisie, sprak amper en heeft zich nooit op een veilige manier aan de moeder kunnen hechten. Beide ouders bleken niet leerbaar en de moeder is belast met psychiatrische problematiek. Vader zag (en ziet) de ernst van de situatie niet in. Ook ontbreken bij de ouders de opvoedvaardigheden en wordt de aangeboden hulp afgeslagen. De taalbarrière van de ouders staat een goed onderling contact met [de minderjarige] , maar ook met de hulpverlening, in de weg. De vader spreekt slechts oppervlakkig Nederlands en dit werkt ook belemmerend in het bijbrengen van cultuur en geloof bij [de minderjarige] , iets wat de ouders erg belangrijk vinden. Ook de onvoorspelbaarheid van de ouders bij de omgang geeft onrust en onzekerheid. De ouders zijn, sinds [de minderjarige] in het pleeggezin verblijft, twee keer naar Sri Lanka gegaan, terwijl niemand wist voor hoe lang. Wanneer de ouders in het buitenland en onbereikbaar zijn kunnen er geen gezagsbeslissingen worden genomen. De ouders zien niet in dat zij voorafgaand aan vertrek met de gezinsvoogd moeten bespreken hoe lang zij in het buitenland verblijven en hoe zij te bereiken zijn. Ook heeft hierdoor de omgang tussen de ouders en [de minderjarige] een periode stilgelegen. Met de moeder is fysieke omgang gedurende een jaar uitgebleven.
3.3.
Met [de minderjarige] gaat het (redelijk) goed. Hij is lief, zindelijk, praat en fietst. Wel heeft hij moeite met zijn zelfredzaamheid, is hij snel overvraagd en heeft hij de behoefte om (niet leeftijdspassend) verzorgd te worden. Eens per vier weken vindt er omgang plaats tussen de ouders en [de minderjarige] . Er is weinig wederzijdse affectie, maar er is wel contact, met name tussen de vader en [de minderjarige] . De vader doet zijn best om er een leuk uur van te maken. [de minderjarige] heeft goed contact met zijn oudere meerderjarige broer [meerderjarige broer] , ook al zien zij elkaar niet vaak. [meerderjarige broer] woont op kamers, maar heeft ook contact met de ouders. De verstandhouding tussen de vader en de pleegmoeder is niet goed, de vader meent dat zij [de minderjarige] van hen wil verwijderen. Er is hierover tussen hen echter geen communicatie.
De ouders vinden dat [de minderjarige] bij hen of bij familie hoort te wonen, maar het perspectief van [de minderjarige] ligt bij de pleegouders. De rechter heeft dit bekrachtigd. De aanvaardbare termijn om onzekerheid over zijn perspectief te verdragen is inmiddels ruimschoots verstreken.
Deze wens van de ouders, en de verstoorde verhouding met de pleegmoeder, maakt dat de omgang en de besluiten die genomen moeten worden voor [de minderjarige] lastig zijn. De ouders sluiten niet aan bij [de minderjarige] , zijn wantrouwend en geven geen toestemming voor het inzetten van hulpverlening. Het is voor een kwetsbare jongen als [de minderjarige] belangrijk dat hij zekerheid heeft over het verblijf in het pleeggezin. De Raad is van mening dat de GI de voogdij over [de minderjarige] moet krijgen, omdat zij als onafhankelijke professionele derde [de minderjarige] , de ouders en de pleegouders kan ondersteunen. Deze rol is volgens de Raad op dit moment niet weggelegd voor de pleegouders omdat er vanuit de ouders geen draagvlak is voor het wonen van [de minderjarige] bij de pleegouders.
3.4.
De Raad heeft in aanvulling hierop ter zitting meegedeeld dat de voogdij in de toekomst wellicht door de pleegouders zou kunnen worden uitgeoefend als de verstandhouding tussen de ouders en de pleegouders verbetert. De Raad begrijpt dat geloof en cultuur belangrijk is voor de ouders, maar is van mening dat het voor [de minderjarige] belangrijker is dat zijn opvoeders bij hem aansluiten. Ook de taal speelt hierin een belemmerend gegeven, nu [de minderjarige] geen Tamil spreekt en de ouders geen of gebrekkig Nederlands. De ouders weten onvoldoende wat [de minderjarige] op zijn leeftijd nodig heeft waardoor het nemen van beslissingen lastig is. Het is wel belangrijk dat [de minderjarige] contact blijft houden met de ouders zodat hij ziet waar hij vandaan komt, op wie hij lijkt en zodat hij de band met hen kan onderhouden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de ouders is ter zitting – samengevat – het volgende meegedeeld. De ouders zijn het niet eens met het verzoek. Zij zijn van mening dat zij [de minderjarige] nu wel een goed opvoedklimaat kunnen bieden. Zij weten wat fout is gegaan en kunnen het nu beter. Als [de minderjarige] echt niet bij hen kan worden teruggeplaatst dan willen zij dat hij bij familieleden van hen in Sri Lanka opgroeit, zodat hij in ieder geval de normen en waarden uit hun cultuur en geloof mee krijgt. De ouders hebben er moeite mee dat de pleegouders niet gelovig zijn. Het zou al veel uitmaken als zij in ieder geval een geloof aanhingen. De ouders vinden het een groot gemis dat [de minderjarige] samenkomsten in de tempel en het vieren van feestdagen mist. In de tempel worden ook schrijflessen aan kinderen gegeven en als [de minderjarige] het Tamil zou beheersen dan zou hij makkelijker kunnen communiceren met zijn ouders. De ouders hebben meerdere malen aangegeven dat zij vaker zouden willen videobellen met [de minderjarige] , maar dit komt niet van de grond. Het heeft de ouders verdriet gedaan dat zij [de minderjarige] op zijn verjaardag hebben gebeld, maar dat er niet werd opgenomen. De ouders willen graag het gezag over [de minderjarige] houden. Zij begrijpen niet waarom er sprake zou zijn geweest van een gezagsvacuüm. De moeder was langere tijd in Sri Lanka vanwege psychische problematiek. De vader ging op enig moment naar haar toe, maar was altijd goed in contact met de GI. Toen de vader besloot om langer dan gepland in Sri Lanka te blijven heeft hij dat doorgegeven aan zijn oudste zoon. De ouders hebben één keer geen toestemming gegeven voor hulpverlening voor [de minderjarige] , omdat het voor de vader niet duidelijk was om wat voor hulp het ging. De ouders hebben verder overal aan meegewerkt en zijn dit in de toekomst ook van plan. De ouders hebben het beste voor met [de minderjarige] . Zij zijn bang dat er in het pleeggezin onvoldoende aandacht is voor zijn schoolresultaten. De ouders voelen zich machteloos en hebben het gevoel dat er al een beslissing is genomen.
4.2.
De GI heeft – samengevat – het volgende meegedeeld. Het is begrijpelijk dat het moeilijk en pijnlijk is voor de ouders om hun kind te zien opgroeien in een Nederlands pleeggezin. [de minderjarige] is echter een beschadigd jongetje dat speciale zorg nodig heeft. Er zijn zorgen over zijn sociaal emotionele ontwikkeling. [de minderjarige] heeft een achterstand in zijn ontwikkeling. Hij heeft moeite met het verrichten van dagelijkse handelingen. Dit is het gevolg van zijn traumatische verleden. Op cognitief vlak ontwikkelt [de minderjarige] zich intussen juist goed en er zijn geen zorgen over zijn schoolgang. Voor het geloof van de ouders is ruimte en zij kunnen hier tijdens de omgangsmomenten aandacht aan besteden, zoals eerder met het bezoek naar de tempel is gedaan. De pleegouders willen net als de ouders dat [de minderjarige] gezond opgroeit en zich goed ontwikkelt. De omgangsmomenten zijn waarschijnlijk lastig voor [de minderjarige] omdat hij het goed wil doen voor de ouders en de pleegouders. Het is daarom belangrijk dat de ouders en de pleegouders uitstralen dat zij het samen willen doen zodat er een samenwerking ontstaat. Als de ouders ergens tegenaan lopen, zoals op de verjaardag van [de minderjarige] dan kunnen zij de GI bellen om te bemiddelen. De GI zal echter wel altijd het belang van [de minderjarige] voorop stellen. Om deze reden zal niet altijd gehoor kunnen worden gegeven aan de wens van de ouders.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. [de minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. [de minderjarige] is een beschadigd jongetje dat veel heeft meegemaakt. In de thuissituatie werd [de minderjarige] ondergestimuleerd en heeft hij zich niet op een veilige manier aan zijn moeder kunnen hechten. Zijn ouders bleken niet leerbaar en de moeder is belast met psychiatrische problematiek. Vanwege het trauma dat [de minderjarige] in de thuissituatie heeft opgelopen zijn er zorgen over zijn sociaal emotionele ontwikkeling en heeft hij moeite met het (zelfstandig) verrichten van alledaagse taken. Het perspectief van [de minderjarige] ligt intussen niet meer bij de ouders. Na een opvoedbesluit door de GI is dit in februari 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank bevestigd.
De ouders (h)erkennen de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] onvoldoende en stellen dat zij zelf of hun familie in Sri Lanka [de minderjarige] beter kunnen opvoeden en begeleiden, zonder dat zij getuigen van zicht op de bijzondere zorg die [de minderjarige] vanwege het verleden nodig blijkt te hebben. Daarmee acht de rechtbank de ouders niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen aanvaardbare termijn te dragen.
5.3.
Uit het vorenstaande volgt dat voldaan is aan de voorwaarden voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW. Dit artikel laat echter een zekere ruimte (‘kan het gezag van een ouder beëindigen’) om toch het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag af te wijzen. Volgens de maatstaf die in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) is ontwikkeld, moet het gezag van een ouder pas worden beëindigd als voortzetting van de familieband schadelijk is voor de minderjarige. De ouders hebben betoogd dat de beëindiging van het ouderlijk gezag gelet op hun coöperatieve houding niet noodzakelijk is.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die ertoe moeten leiden dat de ouders het gezag over [de minderjarige] behouden. [de minderjarige] verblijft inmiddels bijna drie jaar in het huidige pleeggezin waar hij de zorg, stabiliteit en veiligheid ontvangt die hij nodig heeft. [de minderjarige] ontwikkelt zich binnen het pleeggezin goed en de rechtbank acht het niet in zijn belang dat er onduidelijkheid blijft bestaan over zijn (opvoed)perspectief. Dit blijft wel het geval als het ouderlijk gezag in stand blijft, nu de ouders ter zitting hebben aangegeven dat zij willen dat [de minderjarige] bij hen wordt teruggeplaatst of in ieder geval bij familie in Sri Lanka wordt geplaatst. Hierdoor volstaat een lichtere maatregel, in de vorm van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, niet. Met een gezagsbeëindigende maatregel komt er een eind aan de onzekerheid van [de minderjarige] over zijn perspectief en zal hem de spanning van toekomstige rechtszaken worden bespaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van [de minderjarige] bij continuïteit en duidelijkheid over zijn opvoedsituatie en perspectief zwaarder moet wegen dan het belang van de ouders bij behoud van hun gezag. Daar komt bij dat de ouders tweemaal voor een langere tijd in Sri Lanka zijn vertrokken, waardoor er een gezagsvacuüm was in die periode en het voor de GI (en [de minderjarige] ) niet duidelijk was wanneer ze zou zouden terugkeren. Ook hebben de ouders geen toestemming gegeven voor hulpverlening voor [de minderjarige] omdat zij niet begrepen waar de hulp precies voor was bedoeld. Het vormt een belemmering dat de ouders de Nederlandse taal niet goed machtig zijn waardoor de communicatie tussen de GI en de ouders moeizaam verloopt en beslissingen niet voortvarend kunnen worden genomen. Vanwege het traumatische verleden en de ontwikkelingsachterstand van [de minderjarige] is te verwachten dat er nog vaker hulpverlening zal moeten worden ingezet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in stand blijven van het gezag van de ouders schadelijk is voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] . Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot beëindiging van het gezag zal worden toegewezen.
5.5.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, moet de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. De pleegouders hebben tegenover de Raad aangegeven het fijn te vinden als de GI als onafhankelijke partij de voogdij zal uitoefenen, omdat de communicatie tussen ouders en pleegouders tot nu toe niet goed loopt. De Raad heeft dan ook geadviseerd om de voogdij bij de GI te beleggen. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij, temeer daar de GI in het kader van de ondertoezichtstelling al sinds 2020 bij [de minderjarige] betrokken is en in het belang van [de minderjarige] ook een brug kan vormen tussen de pleegouders en de ouders.
5.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de ouders als betrokken en liefdevolle ouders een belangrijke rol spelen in het leven van [de minderjarige] . Een wijziging in het gezag maakt dit niet anders. De rechtbank acht het van groot belang dat het contact tussen de ouders en [de minderjarige] in stand blijft, zodat [de minderjarige] zich blijvend een goed beeld van zijn ouders en hun cultuur kan vormen en zij een waardevolle rol in het leven van [de minderjarige] kunnen vervullen. Ter zitting is duidelijk geworden dat dit ook de intentie van de GI is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] (Sri Lanka) en [de moeder] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] (Sri Lanka) over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
6.2.
benoemt tot voogd over de hiervoor genoemde minderjarige, Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 door mr. E.G. van Roest, voorzitter, mr. F.A. Egter van Wissekerke, mr. G.A.M. van Dijk, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en op schrift gesteld op 12 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.