In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de wijziging van de partnerbijdrage na hun echtscheiding. De man verzocht om de partnerbijdrage op nihil te stellen, terwijl de vrouw een verhoging van de partnerbijdrage vroeg. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij de totstandkoming van de oorspronkelijke partnerbijdrage, maar dat er wel sprake was van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank wees het verzoek van de man tot nihilstelling van de partnerbijdrage af en stelde de partnerbijdrage vast op € 4.909,-- bruto per maand, ingaande op 18 september 2023. De vrouw werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de man te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag op de spaarrekening van hun minderjarige dochter. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet in haar verzoek kon worden ontvangen, omdat zij geen machtiging van de kantonrechter had.