In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van een bewind dat in 2015 was ingesteld over de goederen van verzoeker, geboren in 1932. Verzoeker, die zich in staat acht om zelfstandig zijn financiën te beheren, heeft het verzoek ingediend omdat hij het bewind als een gevangenschap ervaart. De drie zonen van verzoeker steunen het verzoek, mits zij toegang krijgen tot de bankrekeningen van hun vader. De huidige bewindvoerder, Argalo B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de opheffing van het bewind en stelt dat verzoeker niet in staat is om zijn financiën zelf te beheren, gezien zijn gevoeligheid voor financiële aanbiedingen en zijn eerdere ervaringen met oplichting.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2024 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De zonen van verzoeker hebben aangegeven dat zij hun vader willen begeleiden naar financiële zelfredzaamheid, terwijl Argalo zich zorgen maakt over de goedgelovigheid van verzoeker en het risico op financieel misbruik. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de redenen voor het voortzetten van het bewind nog steeds aanwezig zijn, maar heeft ook erkend dat het huidige bewind door Argalo veel stress voor verzoeker met zich meebrengt.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten het verzoek tot opheffing van het bewind af te wijzen, maar heeft hij wel de oudste zoon van verzoeker benoemd tot nieuwe bewindvoerder, in plaats van een professionele bewindvoerder. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beloning van de ontslagen bewindvoerder vastgesteld op € 233,00 (exclusief btw). Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.