In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de gemeente Kennemerland Zuid, die de waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2023 had vastgesteld op € 1.282.000. Na een nieuw waarderapport, waarin de waarde werd verlaagd naar € 1.228.000, was alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geschil. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning niet meer ter discussie stond en dat het beroep gegrond was.
De rechtbank hanteerde een wegingsfactor van 0,5 voor de proceskostenvergoeding, omdat zij de WOZ-zaak als minder complex beschouwde dan gemiddelde bestuursrechtelijke zaken. Eiser had aanvankelijk verzocht om een hogere wegingsfactor, maar de rechtbank volgde de argumentatie van verweerder, die een lagere wegingsfactor van 0,25 had voorgesteld. Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.185, en werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over deze kosten en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd aan partijen verzonden.