ECLI:NL:RBNHO:2024:3738

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
HAA 23/5491
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de gemeente Kennemerland Zuid, die de waarde van zijn woning voor het kalenderjaar 2023 had vastgesteld op € 1.282.000. Na een nieuw waarderapport, waarin de waarde werd verlaagd naar € 1.228.000, was alleen de hoogte van de proceskostenvergoeding nog in geschil. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning niet meer ter discussie stond en dat het beroep gegrond was.

De rechtbank hanteerde een wegingsfactor van 0,5 voor de proceskostenvergoeding, omdat zij de WOZ-zaak als minder complex beschouwde dan gemiddelde bestuursrechtelijke zaken. Eiser had aanvankelijk verzocht om een hogere wegingsfactor, maar de rechtbank volgde de argumentatie van verweerder, die een lagere wegingsfactor van 0,25 had voorgesteld. Uiteindelijk werd de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.185, en werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over deze kosten en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd aan partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/5491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: G. Gieben),
en

het hoofd Gemeentebelastingen Kennemerland Zuid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 23 februari 2023 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak [object] in [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 1.282.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelastingen 2023 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen op 23 augustus 2023 beroep ingesteld.
Op 18 maart 2024 2024 heeft de taxateur van verweerder een nieuw waarderapport van de woning opgesteld. De waarde van de woning voor het kalenderjaar 2023 is in dit rapport verlaagd naar € 1.228.000.
Bij brief van 4 april 2024 heeft eiser bevestigd dat er een compromis is bereikt en dat enkel het verzoek kostenvergoeding in geschil is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2024 te Haarlem. Eiser is vertegenwoordigd door mr. [naam 1] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3] (taxateur).

Overwegingen

Geschil
1. De waarde van de woning is tussen partijen niet meer in geschil. In geschil is uitsluitend nog de hoogte van de proceskostenvergoeding.
Beoordeling van het geschil
2. De rechtbank sluit zich aan bij de inmiddels gelijkluidende standpunten van partijen dat de waarde van de woning moet worden verminderd tot € 1.228.000. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft in zijn brief van 20 maart 2024 gesteld aanleiding te zien tot vergoeding van de proceskosten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij uitgaat van een afwijkende wegingsfactor van 0,25 (‘zeer licht’). Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiser louter formele punten heeft aandragen, dat de zaak niet bewerkelijk is geweest en dat daarom een ‘zeer lichte’ wegingsfactor op zijn plaats is.
4. Bij brief van 4 april 2024 heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser de rechtbank verzocht in deze procedure geen toepassing te geven aan het nieuwe artikel 30a Wet WOZ en/of de ‘Wet herwaardering proceskosten Wet WOZ en bpm’, omdat dit strijd met het gelijkheidsbeginsel oplevert. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser afstand genomen van de inhoud van deze brief en heeft hij verzocht de wegingsfactor van de proceskostenvergoeding op 1 (‘gemiddeld’) te bepalen.
5. Anders dan partijen betogen, hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,5 (‘licht’) omdat de waardering van woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie ‘licht’ behoort. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor bezwaar en beroep in deze procedure op grond van het Bpb dan ook vast op € 1.185 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 310,-, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- met een wegingsfactor 0,5.).
6. Op grond van artikel 30, vierde lid, van de Wet WOZ moeten de vergoedingen worden betaald op een bankrekening op naam van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 1.228.000;
  • vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 1.228.000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor bezwaar en beroep tot een bedrag van € 1.185;
  • gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden en
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening. Hierbij wordt opgemerkt dat deze termijn niet eerder aanvangt dan vier weken nadat eiser zijn bankgegevens bekend heeft gemaakt bij verweerder.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van N.E. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.