ECLI:NL:RBNHO:2024:3722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
C/15/337583 / FA RK 23-1116
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging zorgregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige dochter, [de minderjarige 1]. De moeder verzocht om een wijziging van de zorgregeling, omdat zij van mening was dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van het hof waren veranderd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sinds de beschikking van het hof van 1 november 2022 geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in de wijze waarop de ouders hun ouderschap invullen. De communicatie tussen de ouders blijft moeizaam en de rechtbank concludeert dat de door de moeder aangehaalde voorbeelden van verbeterde samenwerking onvoldoende zijn om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige, die binnenkort naar de middelbare school gaat, geen behoefte heeft aan een uitbreiding van de zorgregeling en dat het in haar belang is dat de rechtszaken tussen de ouders stoppen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling afgewezen en ook het verzoek van de vader om de moeder in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de stem van de minderjarige en de noodzaak voor de ouders om rekening te houden met haar wensen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zorgregeling
zaak-/rekestnr.: C/15/337583 / FA RK 23-1116
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J. Robbers, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.R.M. Linders, kantoorhoudende te Eindhoven,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 8 maart 2023;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 21 februari 2024;
- het bericht, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 6 maart 2024;
- het bericht, met bijlagen, van de vader, ingekomen op 8 maart 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. A.J. Robbers, en de vader, bijgestaan door mr. D.R.M. Linders. Namens de Raad voor de Kinderbescherming was wegens ziekte en gebrek aan vervanging geen informant aanwezig.
1.3.
De minderjarige [de minderjarige 1] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige is op 14 maart 2024 door de kinderrechter gehoord. De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige 1] heeft verteld
.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente] , thans gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 27 december 2013.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ).
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige 1] .
2.3.
[de minderjarige 1] is per 29 november 2013 onder toezicht gesteld van De Jeugd- & Gezinsbeschermers en uit huis geplaatst. De uithuisplaatsing is geëindigd op 14 april 2014. De ondertoezichtstelling heeft voortgeduurd tot 20 juli 2017.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 november 2016 is bepaald dat [de minderjarige 1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
2.5.
De vader heeft met zijn huidige partner nog drie minderjarige kinderen te weten:
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
- [de minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
2.6.
Partijen hebben onderling afspraken gemaakt over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). Deze afspraken zijn vervat in een overeenkomst, door beide partijen en de toenmalige gezinsvoogd ondertekend op 19 juni 2017 respectievelijk 25 juli 2017. Aanvankelijk is gestart met een begeleide zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige 1] . Nadien is de zorgregeling als volgt in onderling overleg uitgebreid:
- [de minderjarige 1] verblijft in de even weekenden van vrijdagmiddag uit school vanaf 14.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de moeder, of – indien zij de volgende dag niet naar school hoeft – tot 19.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige 1] telkens zal ophalen en wegbrengen;
- [de minderjarige 1] verblijft in de oneven weekenden bij de vader;
- De feestdagen worden bij helfte verdeeld. Ten aanzien van de vakanties en bijzondere dagen is een gedetailleerde regeling tussen partijen afgesproken.
Naderhand hebben partijen de zorgregeling in onderling overleg uitgebreid in die zin dat [de minderjarige 1] in de even weekenden tot maandagochtend naar school bij de moeder blijft, in plaats van tot zondagavond.
2.7.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 december 2021 bepaald, ter aanvulling van de zorgregeling van één weekend in de twee weken, dat [de minderjarige 1] op de vrijdagen dat [de minderjarige 1] niet al bij de moeder verblijft conform de zorgregeling, na school telefonisch/beeldbel contact zal hebben met de moeder.
2.8.
Bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 1 november 2022 is voormelde beschikking van 17 december 2021 bekrachtigd.
2.9.
Bij beschikking van 13 juni 2023 van deze rechtbank is het verzoek van de moeder tot het treffen van voorlopige voorzieningen (223 Rv) afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt wijziging van de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals deze door partijen in onderling overleg is overeengekomen en bij de eerdergenoemde beschikking van 17 december 2021 is uitgebreid, op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Daarbij heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige 1] de ene week bij de vader verblijft en de daarop volgende week bij de moeder, waarbij de wisseldag op vrijdag uit school valt, of
II. een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] de ene week woensdag uit school tot vrijdag naar school en de andere week van woensdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft.
Subsidiair:
I. een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige 1] om de week van woensdag uit school tot maandag naar school bij de moeder verblijft, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling.
Meer subsidiair:
een bijzondere curator te benoemen die onderzoek doet naar de beste zorgregeling voor [de minderjarige 1] .
3.2.
De moeder betoogt -kort samengevat- dat de vader de moeder de ruimte heeft geboden om in oktober 2022 gedurende drie weken een langere periode achter elkaar voor [de minderjarige 1] te zorgen. Dit betrof een periode dat [de minderjarige 1] naar school ging en een periode van de herfstvakantie. Ook heeft de moeder voor [de minderjarige 1] gezorgd dat zij ziek was. Zowel [de minderjarige 1] als de moeder hebben erg veel baat gehad bij voornoemde contactmomenten. Ook is de moeder met [de minderjarige 1] op vakantie geweest naar Marokko. Het was voor de vader geen probleem om de toestemmingsformulieren te ondertekenen. Dit is ook nooit een probleem geweest tussen partijen. De moeder begrijpt de stelling van de vader dat hij haar nooit meer zou vertrouwen niet, nu hij geen probleem heeft met het verruimen van de zorgregeling en haar toestemming geeft om met [de minderjarige 1] op vakantie te gaan. De moeder merkt dat bij [de minderjarige 1] behoefte is aan meer contact met de moeder, maar dat zij hiervoor geen ruimte krijgt. De moeder vindt ook dat de vader haar niet voldoende informeert over [de minderjarige 1] . Via school weet de moeder dat [de minderjarige 1] zich druk maakt om de rechtszaak en dat de school hulpverlening adviseert voor [de minderjarige 1] in de vorm van een coach. [de minderjarige 1] heeft tegen haar gezegd dat zij zich juist druk maakt om de toetsen die zij moest maken op school. De moeder was er niet van op de hoogte dat [de minderjarige 1] gebruik zou maken van haar spreekrecht en meent dat dit erop duidt dat [de minderjarige 1] klem zit

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1.
De vader voert daartegen gemotiveerd verweer en verzoekt de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair meent de vader dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen en meer subsidiair meent de vader dat de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige 1] zo minimaal mogelijk moet worden uitgebreid.
4.2.
De vader voert daartoe aan -kort samengevat- dat [de minderjarige 1] op zeer jonge leeftijd (1,5 jaar) is mishandeld en met zwaar letsel in het ziekenhuis is opgenomen. Vanwege een strafrechtelijk onderzoek is [de minderjarige 1] , die indertijd bij de moeder woonde, na haar opnamen in het ziekenhuis niet naar de moeder teruggekeerd, maar in een pleeggezin geplaatst. Daar heeft zij vijf maanden gewoond en in die periode is het contact tussen [de minderjarige 1] en de vader hersteld. Vanaf april 2014 woont [de minderjarige 1] bij de vader. Hoewel [de minderjarige 1] geen actieve herinneringen heeft aan voornoemde situatie, is het mogelijk dat deze situatie voor een trauma heeft gezorgd bij [de minderjarige 1] . Dit heeft impact kunnen hebben op haar hechtingsstijl en kan haar nog steeds parten spelen bij haar ontwikkeling. Ook heeft deze situatie en het feit dat de moeder de vader in de aanloop naar de echtscheiding valselijk heeft beschuldigd van mishandeling (huiselijk geweld) een onherstelbare beschadiging opgeleverd in de samenwerking tussen partijen. Er is daardoor geen vruchtbare basis voor een constructieve samenwerking. Ook heeft [de minderjarige 1] veel last van de rechtszaken die tussen de ouders spelen. [de minderjarige 1] heeft in een vorig kindgesprek aangegeven dat zij behoefte heeft aan rust en dat zij wil dat haar ouders stoppen met ruziemaken. Ook wil zij niet dat op dit moment de zorgregeling wordt uitgebreid. De vader vindt het tijd dat wordt geluisterd naar [de minderjarige 1] en dat de procedures stoppen. Verder meent de vader dat deze procedure ertoe strekt een reeds verkregen bindende beslissing (1 november 2022) aan te tasten. Dat is niet mogelijk. Ook heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Volgens de vader zijn er twee objectieve omstandigheden. De woonafstand tussen partijen en de overdracht van [de minderjarige 1] . Deze twee omstandigheden zijn na de beschikking van het gerechtshof niet gewijzigd. De overige omstandigheden zijn subjectief en richten zich op de communicatie tussen partijen. De enige wijziging is dat er sinds de beschikking het gerechtshof een verloop van tijd heeft plaatsgevonden. Dit is geen relevante wijziging van omstandigheden. De vader verzet zich ook anderszins tegen de verzochte wijzigingen van de lopende zorgregeling. De vader verzet zich tot slot tegen het (meer subsidiaire) verzoek tot benoeming van een bijzondere curator, nu de noodzaak daartoe ontbreekt en dit ook onnodig belastend en stress verhogend zal zijn voor [de minderjarige 1] .
4.3.
De vader verzoekt de rechtbank om de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure. De moeder blijft namelijk procederen en heeft tijdens de vorige zitting aangekondigd te blijven vechten voor een ruimere zorgregeling.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:253a, vierde lid, van het BW, waarin artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van overeenkomstige toepassing is verklaard, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling (lees: zorgregeling) wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
De rechtbank constateert dat het verzoek van de moeder is gedaan slechts vier maanden nadat het gerechtshof te Amsterdam in zijn beschikking van 1 november 2022 de door deze rechtbank bij beschikking van 17 december 2021 vastgestelde zorgregeling had bekrachtigd. In zijn beschikking heeft het hof zijn oordeel dat een co-ouderschap tussen partijen niet haalbaar is, in overwegende mate gebaseerd op de zeer moeizame communicatie tussen partijen; tussen partijen is nauwelijks tot geen contact, persoonlijk contact of overleg is niet mogelijk, de communicatie verloopt per e-mail en is over en weer wantrouwend en verwijtend en de overdracht van [de minderjarige 1] gaat via school. Ook heeft het hof gewezen op de complicerende factor dat partijen 36 kilometer uit elkaar wonen.
5.3.
De moeder stelt dat partijen sinds de procedure bij het hof een invulling aan het ouderschap hebben gegeven die het mogelijk maakt alsnog een co-ouderschap dan wel uitbreiding van de zorgregeling te realiseren. Zij heeft daartoe onder andere aangevoerd dat de vader haar in oktober 2022 de ruimte heeft gegeven gedurende een langere periode (drie weken) voor [de minderjarige 1] te zorgen. Ook heeft de moeder van de vader de ruimte gekregen voor [de minderjarige 1] te zorgen toen [de minderjarige 1] ziek was en heeft zij van de vader toestemming gekregen om met [de minderjarige 1] met vakantie naar Marokko te gaan. De moeder concludeert hieruit dat co-ouderschap nu wel haalbaar is.
5.4.
De rechtbank deelt deze conclusie niet. Anders dan de moeder is de rechtbank van oordeel dat er sinds de beschikking van het hof niet wezenlijk iets is veranderd in de wijze waarop de ouders invulling geven aan hun ouderschap. De onderlinge communicatie verloopt nog altijd zeer moeizaam. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de redelijke recente mailwisseling tussen partijen over het oudergesprek op school. De door de moeder aangehaalde voorbeelden van situaties waarin partijen er wel met elkaar uit zijn gekomen (op zich positief) zijn onvoldoende om dit beeld te doen kantelen, nog daargelaten dat de vader heeft aangegeven dat die voorbeelden voortvloeien uit naleving van de lopende regeling. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die een aanpassing van de lopende zorgregeling in de door de moeder gewenste zin nodig of wenselijk zouden maken. De enige voor de zorgregeling relevante wijziging -weliswaar in de toekomst gelegen- is dat [de minderjarige 1] aankomend schooljaar naar de middelbare school gaat. Echter, gelet op de afstand tussen de woonplaatsen van partijen maakt dit gegeven een co-ouderschap juist (nog) minder voor de hand liggend. [de minderjarige 1] wordt ouder en zelfstandiger. Zij ontwikkelt haar eigen identiteit en gaat nadenken over wat zij belangrijk en interessant vindt. Juist in deze fase maken kinderen zich los van hun ouders. Zij fietsen met vriend(inn)en naar school en spreken uit school met elkaar af. Daar past niet bij dat [de minderjarige 1] gedurende een week per twee weken door haar moeder naar school moet worden gebracht en van school moet worden gehaald. Ook het gegeven dat de lesuren op een middelbare school regelmatig aan verandering onderhevig zijn en dat er onverwacht lesuren kunnen uitvallen, maakt het onwenselijk dat [de minderjarige 1] afhankelijk is van het brengen en halen door de moeder. Te noemen zijn verder de kans op vertraging door file en het daardoor te laat komen voor lessen of proefwerken, en de kwetsbaarheid die ontstaat door het in grote mate afhankelijk zijn van één persoon voor het vervoer. Kort gezegd acht de rechtbank het plan van de moeder om gedurende de helft van de schooldagen vanuit [plaats] het vervoer van [de minderjarige 1] naar en van haar middelbare school in [plaats] op zich te nemen, niet alleen onwenselijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige 1] maar ook buitengewoon onpraktisch. Ook voor het kleinere aantal dagen genoemd in het subsidiaire verzoek vindt de rechtbank dit geen optie.
Tot slot maar zeker niet het minst belangrijk is dat [de minderjarige 1] in deze procedure opnieuw aan de kinderrechter heeft verteld dat zij de zorgregeling goed vindt zoals die nu is en dat ze geen behoefte heeft aan uitbreiding van de tijd bij de moeder.
5.5.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om de bestaande zorgregeling te wijzigen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.6.
Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat [de minderjarige 1] niet alleen heeft aangegeven dat ze de lopende zorgregeling goed vindt, maar dat ze ook duidelijk heeft aangegeven dat ze wil dat de rechtszaken stoppen. Ze heeft daar last van. [de minderjarige 1] wordt steeds ouder en van belang is dat ook naar haar wordt geluisterd. Haar stem is belangrijk. De rechtbank vertrouwt erop dat partijen in de toekomst met deze uitdrukkelijke wens van [de minderjarige 1] rekening zullen houden en het niet lichtvaardig op een procedure bij de rechtbank zullen laten aankomen. Dit in het belang van [de minderjarige 1] , welk belang voorop moet staan. De rechtbank doet daartoe een klemmend beroep op de ouderlijke verantwoordelijkheid van partijen.
5.7.
De rechtbank acht het niet noodzakelijk in het belang van [de minderjarige 1] een bijzondere curator te benoemen en zal dit verzoek afwijzen.
5.8.
Voor een proceskostenveroordeling van de moeder, zoals door de vader is verzocht, ziet de rechtbank voor nu onvoldoende aanleiding. Het verzoek van de vader zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de verzoeken van de moeder af;
6.2.
wijst het verzoek van de vader tot een veroordeling van de moeder in de proceskosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Warmerdam, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van G.S. Doornbosch als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.