Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.[eiser 1],
2.
[eiser 2],
1.De procedure
2.De feiten
Beste [betrokkene 2] en [eiser 1],
”
Beste [betrokkene 2] en [eiser 1],
Rechtbank Noord-Holland
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de doorhaling van een hypotheekrecht. De zaak draait om een lening die in 2005 is verstrekt door de overleden heer [betrokkene 1] aan [eiser 1], waarvoor een hypotheekrecht op de woning van de eisers is gevestigd. Eisers stellen dat de lening in 2008 volledig is afgelost, maar dat de hypothecaire inschrijving niet is doorgehaald. Gedaagde, de weduwe van [betrokkene 1], weigert medewerking te verlenen aan de doorhaling en betwist dat de lening is afgelost, waarbij zij een beroep doet op dwaling en misbruik van omstandigheden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde gehouden is om haar medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheek. De rechtbank oordeelt dat voldoende bewijs is geleverd dat de lening in het verleden is afgelost. De vordering van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 50.000,- wordt afgewezen, en de vorderingen van eisers worden grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot het ondertekenen van de volmacht voor de opzegging van de hypotheek en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hier niet aan voldoet. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan eisers toegewezen.
De uitspraak is gedaan op 17 april 2024, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de hypothecaire inschrijving waardeloos is in de zin van artikel 3:29 BW, maar deze vordering is afgewezen omdat eisers onvoldoende belang hebben bij deze verklaring. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.