ECLI:NL:RBNHO:2024:3696

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/15/344315 / HA ZA 23-528
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorhaling hypotheekrecht vanwege afbetaalde lening

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de doorhaling van een hypotheekrecht. De zaak draait om een lening die in 2005 is verstrekt door de overleden heer [betrokkene 1] aan [eiser 1], waarvoor een hypotheekrecht op de woning van de eisers is gevestigd. Eisers stellen dat de lening in 2008 volledig is afgelost, maar dat de hypothecaire inschrijving niet is doorgehaald. Gedaagde, de weduwe van [betrokkene 1], weigert medewerking te verlenen aan de doorhaling en betwist dat de lening is afgelost, waarbij zij een beroep doet op dwaling en misbruik van omstandigheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde gehouden is om haar medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheek. De rechtbank oordeelt dat voldoende bewijs is geleverd dat de lening in het verleden is afgelost. De vordering van gedaagde tot betaling van een bedrag van € 50.000,- wordt afgewezen, en de vorderingen van eisers worden grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot het ondertekenen van de volmacht voor de opzegging van de hypotheek en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval zij hier niet aan voldoet. Daarnaast zijn de proceskosten en buitengerechtelijke kosten aan eisers toegewezen.

De uitspraak is gedaan op 17 april 2024, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de hypothecaire inschrijving waardeloos is in de zin van artikel 3:29 BW, maar deze vordering is afgewezen omdat eisers onvoldoende belang hebben bij deze verklaring. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/344315 / HA ZA 23-528
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [plaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 1],
eisende partijen in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna afzonderlijk: [eiser 1] en [eiser 2] en samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. M.F. Meijer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. K.G.O. Afriyieh te Haarlem.
De zaak in het kort
De heer [betrokkene 1], de overleden man van [gedaagde], en [eiser 1] hebben in 2005 samen een onderneming opgericht. [eiser 1] heeft in dat kader geld van [betrokkene 1] geleend. [eiser 1] heeft [betrokkene 1] in ruil hiervoor een hypotheekrecht gegeven op de woning van [eisers] stellen dat de lening in 2008 volledig is afgelost, maar destijds per abuis de hypothecaire inschrijving niet is doorgehaald. In weerwil van een eerder door haar ondertekende volmacht, weigert [gedaagde] echter medewerking te verlenen aan het doorhalen van de hypotheek. Zij betwist dat zij wist waarvoor zij tekende en doet een beroep op dwaling respectievelijk misbruik van omstandigheden. Zij betwist bovendien dat er op de lening is afgelost en stelt dat [eiser 1] in totaal nog € 50.000,- plus rente verschuldigd is. Zij vordert in reconventie betaling van dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] gehouden is om haar medewerking te verlenen aan de doorhaling van de hypotheek. Naar het oordeel van de rechtbank is bovendien voldoende gebleken dat de lening in het verleden reeds is afgelost. De vordering tot terugbetaling van [gedaagde] wordt daarom afgewezen en de vorderingen van [eisers] worden grotendeels toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024
- de mondelinge behandeling van 4 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de weduwe van de inmiddels overleden heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [betrokkene 1] heeft samen met [eiser 1], die goed bevriend met elkaar waren, in 2005 een onderneming opgericht genaamd [bedrijf] B.V. van waaruit schoonmaak- en wasserettediensten werden aangeboden.
2.2.
Op 8 december 2005 zijn [betrokkene 1] en [eiser 1] een overeenkomst tot vestiging van hypotheek en pand aangegaan tot zekerheid van een geldlening tot een bedrag van € 50.000,- tegen een rente van 0,75% per maand. In de notariële akte is vastgelegd dat [eiser 1] reeds een bedrag van € 30.790,55 van [betrokkene 1] heeft ontvangen. Verder is bepaald dat de lening een looptijd heeft tot 1 maart 2014 en dat maandelijks een bedrag van € 500,- dient te worden afgelost op de hoofdsom. Voorts is vastgelegd dat door [betrokkene 1] iedere drie maanden een betalingsoverzicht van de aflossingen wordt opgemaakt. In diezelfde notariële akte is een hypotheekrecht gevestigd op de woning van [eisers] aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning) ten behoeve van [betrokkene 1].
2.3.
[eiser 1] en [betrokkene 1] hebben in 2007 een belang genomen in Dek©Holding B.V. (hierna: Dek©). [eiser 1] heeft zich eind 2008 uit deze onderneming teruggetrokken, nadat [eiser 1] constateerde dat de toekomstvisies van Dek© niet aansloten bij de zijne.
2.4.
Op 13 februari 2008 heeft de notaris van [betrokkene 1] en [eiser 1] een e-mail aan hen gestuurd waarin zij onder meer schrijft:

Beste [betrokkene 2] en [eiser 1],
Gisteren sprak ik telefonisch met [eiser 1] over de inkoop van zijn aandelen in Dekc Holding BV. Hij vertelde mij tevens dat er nog iets geregeld moest worden voor de overdracht van zijn vordering op Dekc Holding BV. aan [betrokkene 2].
2.5.
In vervolg op de bovenstaande e-mail heeft de notaris op 18 februari 2008 nog een e-mail gestuurd waarin zij onder meer schrijft:

Beste [betrokkene 2] en [eiser 1],
Vandaag heb ik telefonisch van [betrokkene 2] begrepen dat de vorderingen waarover [eiser 1] het heeft gehad in het hieronder bedoelde telefoongesprek niet meer bestaan (deze zouden zijn afgeboekt). Ik ga er dan ook vanuit dat hieromtrent niets meer geregeld hoeft te worden.
Verder heb ik begrepen dat [betrokkene 2] in het bezit is van een brief van de bank waarin de bankgarantie op [eiser 1] zou komen te vervallen. Deze brief zal ondertekend worden bij het tekenen van de akte van inkoop van aandelen.
2.6.
[bedrijf] B.V. is in januari 2015 ontbonden en de inschrijving van de vennootschap bij de Kamer van Koophandel is per 28 januari 2015 doorgehaald.
2.7.
Op 3 augustus 2018 heeft notaris Schalm, in opdracht van [eisers], een verzoek gedaan aan de heer [betrokkene 1] om medewerking te verlenen aan doorhaling van de hypothecaire inschrijving op de woning. Omdat [betrokkene 1] bleek te zijn overleden heeft de notaris dit verzoek aan zijn echtgenote, [gedaagde], op 16 juli 2019 herhaald. [gedaagde] heeft hier niet op gereageerd. Ook daarna hebben [eisers] meermaals aan [gedaagde] verzocht om mee te werken aan doorhaling van het hypotheekrecht.
2.8.
Bij brief van 8 augustus 2022 heeft de advocaat van [eisers] [gedaagde] nogmaals verzocht de inschrijving te laten royeren, bij gebreke waarvan de doorhaling van de hypotheek in een gerechtelijke procedure zou worden gevorderd. Op 12 september 2022 is deze brief met een herinnering nogmaals aan [gedaagde] verzonden. Omdat [gedaagde] ook hier niet op reageerde hebben [eisers] op 6 april 2023 een dagvaarding aan [gedaagde] laten betekenen. In reactie hierop heeft de dochter van [gedaagde] contact opgenomen met [eisers] omdat [gedaagde] op dat moment in het ziekenhuis lag.
2.9.
Op 21 april 2023 heeft [gedaagde], naar aanleiding van de contacten tussen haar dochter en [eisers], de volmacht voor opzegging van de hypotheek getekend en aan [eisers] verzonden. Dit heeft [eisers] ertoe doen besluiten de uitgebrachte dagvaarding niet aan te brengen bij de rechtbank.
2.10.
Omdat de handtekening van [gedaagde] niet gelegaliseerd was, diende de volmacht opnieuw, ditmaal in het bijzijn van een notaris, getekend te worden alvorens het hypotheekrecht kon worden doorgehaald. De dochter van [gedaagde] hiertoe contact opgenomen met een notaris en om een nieuw te ondertekenen document gevraagd. [gedaagde] heeft echter aangegeven hier verder geen medewerking (meer) aan te willen verlenen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eisers] vorderen - samengevat – dat de rechtbank:
I. [gedaagde] veroordeelt om mee te werken aan het ondertekenen van de volmacht voor opzegging van de hypotheek op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
II. Voor recht verklaart dat de hypothecaire inschrijving op de woning waardeloos is in de zin van artikel 3:29 BW;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van € 130,48;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten; en
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat met het ondertekenen van de volmacht tussen partijen wilsovereenstemming is bereikt over het doorhalen van de hypotheek en [gedaagde] hieraan gebonden is. Bovendien is de hypothecaire schuld volledig afbetaald, waarmee de hypotheek teniet is gegaan. Als [gedaagde] niet de verklaring tot doorhaling van de hypotheek afgeeft, dient de inschrijving door de rechtbank waardeloos te worden verklaard. [eiser 1] c.s vorderen voorts betaling van de kosten die zij hebben gemaakt in verband met de betekening van de eerste dagvaarding, alsmede vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] en hen te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert -samengevat- dat de rechtbank:
- Primair: [eisers] veroordeelt tot betaling van € 72.500,-;
- Subsidiair: [eisers] veroordeelt tot betaling van 53.883,46;
- Meer Subsidiair: [eisers] veroordeelt tot betaling van een bedrag dat de Rechtbank in goede justitie verschuldigd acht;
- Te vermeerderen met wettelijke rente
- Veroordeling van [eisers] in de proceskosten
4.2.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat uit de hypotheekakte blijkt dat de totale vordering op [eiser 1] (inclusief rente) € 72.500,- bedraagt. Volgens [gedaagde] zijn er geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat enige aflossing is gedaan. Zij vordert daarom (primair) betaling van voornoemd bedrag.
4.3.
[eisers] voeren verweer. [eisers] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] en haar te veroordelen in de proceskosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of de ten behoeve van [betrokkene 1] op het woonhuis van [eisers] gevestigde hypothecaire inschrijving dient te worden doorgehaald. [eisers] stellen zich op het standpunt dat het ondertekenen van de volmacht bevestigt dat hierover wilsovereenstemming is bereikt. [gedaagde] betwist echter dat zij gebonden is aan de inhoud van de door haar ondertekende akte. Zij voert aan dat zij destijds niet goed wist waar voor zij tekende en haar wil niet overeenstemde met haar verklaring. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3.
Vast staat dat [gedaagde] sinds 2019 bij herhaling is aangeschreven in verband met de doorhaling van de hypotheek. Daarbij is uitgebreid toegelicht dat (en hoe) de lening, tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht aan [betrokkene 1] was verleend, jaren terug al was afgelost en [gedaagde] daarom werd verzocht de hypothecaire inschrijving te laten royeren. De rechtbank volgt [gedaagde] dan ook niet in haar betoog dat zij niet zou hebben geweten waar de volmacht betrekking op had. De stellingname dat zij prematuur reageerde door de volmacht te ondertekenen, gaat gelet op het vorenstaande evenmin op. Dat [gedaagde] op het moment van tekenen in het ziekenhuis verbleef, maakt dit niet anders. Vast staat dat de advocaat van [eisers] nog navraag heeft gedaan of zij wel in staat was de documenten te ondertekenen. Daarop is bevestigend gereageerd door de dochter van [gedaagde], zodat moet worden aangenomen dat [gedaagde] wist waarvoor zij tekende. Ook overigens blijkt nergens uit dat zij niet in staat zou zijn geweest haar wil te bepalen in verband met een (tijdelijke) storing van haar geestesvermogen.
5.4.
Gelet op het vorenstaande gaat het beroep van [gedaagde] op dwaling respectievelijk misbruik van omstandigheden niet op. Van een onjuiste voorstelling van zaken of misbruik van de zwakke positie van [gedaagde], is niet gebleken. De rechtbank volgt [gedaagde] evenmin in haar betoog dat het gevolg is dat een hypotheek die niet is afgelost ineens wordt doorgehaald. [eisers] hebben gemotiveerd en met stukken onderbouwd toegelicht dat de lening reeds in 2008 is afgelost. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [eiser 1] destijds in totaal € 30.790,55 heeft geleend van [betrokkene 1] om een investering te kunnen doen in de gezamenlijke onderneming waar [eiser 1] op dat moment geen geld voor had. Tussen [eiser 1] en [betrokkene 1] is afgesproken dat de lening snel zou worden terugbetaald uit gelden van [bedrijf] Alleen [betrokkene 1] had een bankpas van [bedrijf] en heeft hogere bedragen aan zichzelf uitbetaald en pinopnames gedaan als terugbetalingen op de geldlening. Hierbij gold dat de helft van de opnames en het verschil in salaris werd beschouwd als aflossing op de lening. Dat sprake was van pinopnames door [betrokkene 1] vanaf de rekening van [bedrijf] B.V. is door [gedaagde] ter zitting bevestigd. Uit de door [eisers] overgelegde bankafschriften blijkt ook dat er geregeld cashopnames werden gedaan op vaste plekken in Amsterdam en Purmerend (de woonplaats van [betrokkene 1]). Bovendien is door [gedaagde] niet betwist dat [betrokkene 1] als enige toegang had tot de bankpas van [bedrijf] B.V. Ook blijkt uit de bankafschriften dat [betrokkene 1] doorgaans een hoger salaris uitgekeerd kreeg dan [eiser 1], zonder dat hiervoor een verklaring is, anders dan dat dit verschil een aflossing op de lening betreft.
Volgens [eisers] ontving [eiser 1] bij iedere opname een bankafschrift van [betrokkene 1] om bij te houden hoe ver de lening was afgelost. [eisers] hebben een uitgebreid overzicht (alsmede meerdere bankafschriften van de periode januari 2006 tot en met juli 2006, september 2006 en januari 2007) overgelegd van de aflossingen op de lening. Uit dit overzicht blijkt dat eind 2007 nog een totaaldrag van € 22.964,85 open stond, hetgeen volgens [eisers] in februari 2008 is voldaan met de overdracht van een vordering van [eiser 1] op Dek© aan [betrokkene 1] en de kosteloze overdracht van zijn aandelen. In de e-mails van de notaris aan [betrokkene 1] en [eiser 1] van 13 en 18 februari 2008 wordt hiernaar verwezen. Met [eisers] is de rechtbank van oordeel dat hier uit voldoende aannemelijk is gemaakt dat de lening is afgelost.
5.5.
Dat nooit op de lening is afgelost, zoals [gedaagde] stelt, is ook overigens onwaarschijnlijk. De enkele omstandigheid dat dit nooit zo ter sprake is gekomen tussen [gedaagde] en [betrokkene 1] toen hij nog leefde, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Op zitting heeft [gedaagde] verklaard dat haar man alles op eigen houtje deed binnen het bedrijf en zij nergens vanaf wist, behalve dat hij wel eens geld van de zakelijke rekening afhaalde in contanten. Het is derhalve zeer goed mogelijk dat er afspraken zijn gemaakt tussen [betrokkene 1] en [eiser 1] in het kader van hun onderneming en de lening, waarvan [gedaagde] niet op de hoogte is geweest.
Bovendien staat vast dat de samenwerking tussen [betrokkene 1] en [eiser 1] al in 2007 is beëindigd, zonder dat [betrokkene 1] nadien ooit aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de lening. Ook niet nadat de leningsovereenkomst op 1 maart 2014 was geëindigd en de vennootschap omstreeks januari 2015 is opgeheven. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat de lening kennelijk al vóór 2014 was afgelost.
5.6.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] gehouden is mee te werken aan de doorhaling van de inschrijving van het hypotheekrecht in de daartoe bestemde registers. De daarop betrekking hebbende vordering van [eisers] zal daarom worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen zoals gevorderd.
De overige vorderingen van [eisers]
5.8.
[eisers] vorderen verder dat de rechtbank voor recht verklaart dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [betrokkene 1] waardeloos is in de zin van artikel 3:29 BW. Deze vordering wordt afgewezen, omdat [eisers] hierbij, naast bovengenoemde veroordeling, onvoldoende belang hebben.
5.9.
[eisers] vordert voorts vergoeding van de gemaakte deurwaarderskosten voor het laten betekenen van de eerste dagvaarding á € 130,48. Volgens [eisers] heeft [gedaagde] hen er onder valse voorwendselen van overtuigd dat zij tot een minnelijke regeling zouden komen, op grond waarvan de dagvaarding niet is aangebracht bij de rechtbank. [gedaagde] betwist dat zij schadeplichtig is omdat [eisers] ook hadden kunnen wachten met het uitbrengen van de dagvaarding. Ook betwist [gedaagde] het causaal verband tussen de schade en het handelen van [gedaagde].
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] onvoldoende hebben onderbouwd op basis waarvan [gedaagde] schadeplichtig zou zijn. Het is de keuze geweest van [eisers] om de dagvaarding in te trekken nog voordat het geschil definitief was afgewikkeld. De rechtbank wijst deze vordering daarom af.
5.11.
[eisers] maakt verder aanspraak op een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten. Die vordering is toewijsbaar. [eisers] hebben voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, aangezien er meerdere keren is gecorrespondeerd. [eisers] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden ten bedrage van € 925,- (excl. btw), in lijn met het Rapport BGK-integraal 2013, pagina 29, aangezien het gaat om een zaak van onbepaalde waarde.
5.12.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,86
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.949,86
en in reconventie op € 307,- (0,5 punt x liquidatietarief van € 614).
5.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

In conventie
De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] medewerking te verlenen aan het ondertekenen van de volmacht voor opzegging van de hypotheek binnen zeven dagen na betekening van het onderhavige vonnis,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 6.1. voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten van € 925,- vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de datum van dagvaarding,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.949,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen de kosten van betekening á € 92,- als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6.
wijst het anders of meer gevorderde af,
In reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 307,- te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.9.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
In conventie en in reconventie
6.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.