ECLI:NL:RBNHO:2024:3676

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/15/334405 / FA RK 22-5664
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring ontkenning vaderschap met betrekking tot minderjarige kinderen in het kader van familierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F. Mesri, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot hun minderjarige kind, [de minderjarige 2]. De man, die geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De moeder heeft gesteld dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige 2] en dat de verwekker [naam] is. De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) geraadpleegd, waaronder artikel 1:199 en artikel 1:200, en geconcludeerd dat de ontkenning van het vaderschap gegrond is. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder ondersteund, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige 2] is dat de juridische werkelijkheid overeenkomt met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft de ontkenning van het vaderschap gegrond verklaard en de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/334405 / FA RK 22-5664
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 april 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Mesri, kantoorhoudende te Amsterdam,
--tegen--
[de man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier in Nederland of daarbuiten,
hierna mede te noemen: de man.
Het minderjarige kind [de minderjarige 2] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 11 november 2022;
- de ambtshalve beschikking van 4 april 2023, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator voor het minderjarige kind;
- het verslag, tevens zelfstandig verzoek, van de bijzondere curator van 26 mei 2023, ingekomen op 30 mei 2023;
- het bericht van de advocaat van de moeder van 23 januari 2024;
- de openbare oproep van de man in de Staatscourant van 26 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. F. Mesri, en [bijzondere curator] , bijzondere curator. Voor de moeder is voorts verschenen [tolk] , tolk in de taal Tigrinya. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] te [plaats] , Eritrea, gehuwd, welk huwelijk op
[datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 11 mei 2022.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren de minderjarige kinderen:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna mede te noemen: [de minderjarige 1] );
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] (hierna mede te noemen: [de minderjarige 2] ).
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 mei 2022 is de ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige [de minderjarige 1] gegrond verklaard.

3.Verzoek

3.1.
Het verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot [de minderjarige 2] dat door het huwelijk van de moeder met de man is ontstaan.
3.2.
De moeder heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld dat zij al lange tijd geen contact meer heeft gehad met de man. In juni 2011 is de man vanuit Eritrea gevlucht naar Ethiopië en later naar Israël. Zijn huidige verblijfplaats is onbekend voor de moeder. De moeder verblijft sinds 2015 in Nederland. De verwekker van [de minderjarige 2] is volgens de moeder [naam] . De man kan dan ook niet de biologische vader van [de minderjarige 2] zijn en hij heeft ook niet ingestemd met de verwekking.

4.Beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en [de minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hieruit volgt dat de vraag of familierechtelijke betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning vaderschap kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge artikel 10:92 BW op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
4.3.
In artikel 10:92 BW is bepaald dat de vraag of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekkingen komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de moeder en de man elk hun gewone verblijfplaats hebben, of indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Bepalend hierbij is het tijdstip van de geboorte van het kind.
4.4.
De moeder heeft voorafgaand aan de geboorte van [de minderjarige 2] de Nederlandse nationaliteit verkregen. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit de nationaliteit van de man blijkt, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de man een onbekende nationaliteit heeft. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen of de moeder en de man ten tijde van de geboorte van het kind een gezamenlijke nationaliteit hadden. Zij hadden op het moment van de geboorte van het kind ook geen gemeenschappelijke gewone verblijfplaats. Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen blijkt immers dat de moeder ten tijde van de geboorte van het kind was ingeschreven in Nederland, terwijl de man hier nooit ingeschreven heeft gestaan. Van toepassing is daarom het recht van de gewone verblijfplaats van het kind, te weten Nederlands recht.
Ontkenning vaderschap
4.5.
In artikel 1:199 BW is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd met de vrouw uit wie het kind is geboren. De man is derhalve de juridische vader van [de minderjarige 2] . Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige 2] is, door de moeder worden ontkend.
4.6.
Het verzoek van de moeder is binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek.
4.7.
De bijzondere curator heeft geadviseerd het verzoek van de moeder toe te wijzen. [de minderjarige 2] heeft niets van haar juridische vader te verwachten. De moeder heeft verklaard dat niet de man, maar [naam] de biologische vader is van [de minderjarige 2] . Hij speelt een rol in het leven van [de minderjarige 2] en wil de band die hij met haar heeft juridisch bevestigen door middel van erkenning zodra dat mogelijk is. De bijzondere curator acht het in het belang van [de minderjarige 2] dat de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond wordt verklaard.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het bij een ontkenning van het vaderschap gaat om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat, zodat de stelling dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige 2] moet worden toegelicht met feiten en omstandigheden, ook wanneer de ontkenning van het vaderschap niet wordt betwist.
De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de man niet de biologische vader kan zijn van het kind. De moeder heeft gesteld dat zij de man sinds 2011 niet meer heeft gezien. Zij hebben al lange tijd geheel geen contact meer met elkaar. De man heeft nooit in Nederland ingeschreven gestaan, terwijl de moeder hier vanaf 2015 woont. Bovendien hebben de moeder en [naam] verklaard dat voor hen vaststaat dat [naam] de biologische vader is van [de minderjarige 2] en dat hij ook als juridisch vader van [de minderjarige 2] wil worden aangemerkt. De bijzondere curator heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het verhaal van de moeder. De rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige 2] dat de feitelijke en juridische werkelijkheid met elkaar in overeenstemming worden gebracht en zal het verzoek van de bijzondere curator namens het kind als onweersproken toewijzen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
5.2.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20e lid 1 BW – op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld-de Kwant, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.