ECLI:NL:RBNHO:2024:3653

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
10878049 \ CV EXPL 24-116
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis inzake ontbinding huurovereenkomst en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 11 april 2024 een verstekvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen de Stichting Intermaris als eisende partij en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van een huurachterstand van € 7.925,21, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. De gedaagde partij had echter vóór de eerste roldatum al een bedrag van € 8.296,76 aan deelbetalingen voldaan, wat leidde tot de conclusie dat de vordering volledig was voldaan. De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van de huurovereenkomst getoetst en enkele bedingen als oneerlijk beoordeeld, maar dit had geen invloed op de proceskostenveroordeling. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eisende partij afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10898577 CV EXPL 24-208
Uitspraakdatum: 11 april 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de stichting
Stichting Intermaris
te Hoorn
de eisende partij
gemachtigde: L.V. Snijder en H.J. Boswinkel
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is
verstek verleend.
1.2.
Bij akte van 1 februari 2024 heeft de eisende partij haar vordering verminderd.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van de huurachterstand en servicekosten tot en met januari 2024 (€ 7.925,21), vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten (€ 175,90 inclusief btw), de verschenen rente tot 17 januari 2024 (€ 145,37), de wettelijke rente over het restant aan hoofdsom vanaf 11 januari 2024, een gebruiksvergoeding van € 998,92 voor iedere maand dat het gehuurde in gebruik blijft en de proceskosten. Hierop strekt in mindering door de gedaagde gedane deelbetalingen van € 4.796,76 voor het uitbrengen van de dagvaarding en € 3.500,00 na het uitbrengen de dagvaarding)
2.2.
De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst, welke tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van:De huurovereenkomst en de Algemene Huurvoorwaarden zelfstandige woonruimte september 2022
3.1.
Voordat de kantonrechter een eindoordeel over de vordering kan geven, moet de kantonrechter eerst ambtshalve beoordelen of op de overeenkomst met de gedaagde partij algemene voorwaarden van toepassing zijn en zo ja, of daarin geen bedingen zijn opgenomen die oneerlijk zijn ten opzichte van een consument, in de zin van artikel 3 van de
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), omdat dit gevolgen kan hebben voor (de hoogte van) de vordering. Dit artikel is in het Nederlandse recht tot uitdrukking gebracht in artikel 6:233 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin kort gezegd is bepaald dat een beding dat onredelijk bezwarend is, vernietigbaar is.
3.2.
De kantonrechter moet in dit verband beoordelen of bedingen, waaraan een consument gebonden is zonder dat daarover afzonderlijk is onderhandeld, in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren. In dat geval moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden, met de bedoeling dat de consument erop kan vertrouwen dat de ‘kleine lettertjes’ niet oneerlijk voor hem uitpakken – en dat hij wordt beschermd als hij zijn handtekening heeft gezet onder een overeenkomst waarin oneerlijke bedingen blijken te zijn opgenomen.
3.3.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [1] Dat geldt voor de gevorderde hoofdsom, maar ook voor bijkomende vorderingen, zoals de gevorderde vergoedingen voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten of rente.
3.4.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
Huurprijswijzigingsbeding
3.5.
Artikel 4.2 van de algemene voorwaarden betreft een huurprijswijzigingsbeding. Ook in de huurovereenkomst staat een huurprijswijzigingsbeding. Omdat beide beding verwijzen naar de wettelijke regels omtrent het wijzigen van de huurprijs, is de kantonrechter van oordeel dat deze bedingen als niet oneerlijk kunnen worden beschouwd.
Servicekostenbeding
3.6.
Artikel 5 van de algemene voorwaarden betreft een servicekostenbeding. Ook in de huurovereenkomst staat een servicekostenbeding. Omdat de eisende partij op grond van deze bedingen slechts de werkelijke servicekosten in rekening kan brengen, is de kantonrechter van oordeel dat deze bedingen als niet oneerlijk kunnen worden beschouwd.
Buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten
3.7.
In de algemene voorwaarden zijn verder onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 7.3: ‘
Als huurder, te laat of zelfs helemaal niet betaald heeft, is hij zonder ingebrekestelling vanaf de vervaldag wettelijke rente verschuldigd. Tevens is verhuurder gerechtigd zijn invorderingskosten aan huurder in rekening te brengen, met een minimum van € 25,- (exclusief BTW) per gebeurtenis.
Artikel 16.1: ‘
Wanneer de huurder zijn verplichtingen op grond van de wet en/of de huurovereenkomst niet nakomt, als gevolg waarvan de verhuurder genoodzaakt is gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen te treffen, komen de kosten van deze maatregelen voor rekening van huurder. Met betrekking tot de gerechtelijke kosten gaat het om de werkelijk door verhuurder gemaakte kosten in verband met het inschakelen van bijvoorbeeld een deurwaarder, een advocaat, een andere rechtshulpverlener of een andere deskundige. De gerechtelijke kosten zijn dus niet beperkt tot het bedrag dat op grond van het zogenaamde liquidatietarief door de rechter wordt bepaald.
Artikel 16.2: ‘
Indien een van beide partijen enige bepaling uit deze Algemene Huurvoorwaarden overtreedt, is die partij verplicht ten behoeve van de andere partij een onmiddellijke opeisbare boete te betalen van € 25,- (niveau november 2013, geïndexeerd volgens de CBS Consumentenprijsindex, Alle Huishoudens) per kalenderdag met een maximum van € 15.000,-, onverminderd de verplichting van die partij om alsnog overeenkomstig deze Algemene Huurvoorwaarden te handelen en onverminderd de rechten op schadevergoeding. Deze boete zal, zonder rechterlijke tussenkomst voor elke dag waarin de overtreding voortduurt, verschuldigd zijn.
3.8.
Het rentebeding in artikel 7.3., eerste zin, is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 BW. Dit beding is op zichzelf daarom voor wat betreft de verschuldigdheid van rente niet oneerlijk.
3.9.
In combinatie met het boetebeding in artikel 16.2 is het rentebeding wel oneerlijk. Het boetebeding wijkt immers ten nadele van de consument aanzienlijk af van de aanvullend rechtelijke bepalingen in artikel 6:92 BW. In artikel 16.2 is namelijk opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,00 per dag verschuldigd is en deze is niet gemaximeerd. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de gedaagde partij verstoord.
3.10.
De incassobedingen in artikel 7.3., tweede zin, en artikel 16.1 zijn op zichzelf, maar ook in combinatie met artikel 16.2, oneerlijk. De eisende partij heeft op grond van deze bedingen de vrije hand in het ongelimiteerd in rekening brengen van een bedrag aan incassokosten. De bedongen (invorderings)kosten in het beding zijn niet gespecificeerd. De eisende partij kan op grond van deze bedingen een door haar zelf te bepalen bedrag aan incassokosten op de consument verhalen als er als gevolg van een niet nakomen door de consument maatregelen moeten worden genomen. Bovendien zouden de bedingen tot gevolg kunnen hebben dat de consument belast wordt met hoge kosten, die normaal gesproken niet ten laste van de consument behoren te komen. De consument is op grond van de wettelijke regeling immers uitsluitend buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, indien is voldaan aan artikel 6:96 lid 6 BW, waarbij de aanmaning ook moet voldoen aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) gestelde eisen. Met het beding wordt het contractuele evenwicht tussen partijen dan ook onevenredig verstoord, ten nadele van de consument. Ook geldt dat de cumulatie met het boetebeding in artikel 16.2, zoals hiervoor ook al is overwogen, de oneerlijkheid van de bedingen alleen nog maar versterkt.
3.11.
Artikel 16.1 ziet ook op de proceskosten. Voor zover de eisende partij op grond van dit beding aanspraak kan maken op gerechtelijke kosten die boven het liquidatietarief uitkomen, is dit beding oneerlijk.
Gevolgen van deze toetsing
3.12.
De eisende partij heeft zich in de dagvaarding op het standpunt gesteld dat de overeenkomst en de algemene voorwaarden geen onredelijk bezwarende bedingen bevatten. De kantonrechter gaat er daarom vanuit de eisende partij geen behoefte heeft om zich daar verder nog over uit te laten. De kantonrechter volgt de eisende partij niet in haar standpunt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en vernietigt de artikelen 7.3 en 16.1 van de algemene voorwaarden. Dat betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente worden afgewezen.
3.13.
Alhoewel het proceskostenbeding oneerlijk is, heeft dit geen gevolg voor de proceskostenveroordeling in deze procedure, omdat de (kanton)rechter op grond van artikel 237 in samenhang met artikel 242 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ertoe gehouden is om de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten niet lager mogen worden vastgesteld dan het liquidatietarief.
De vorderingen
3.14.
De gedaagde partij heeft vóór de eerste roldatum in totaal reeds een bedrag van € 8.296,76 aan deelbetalingen aan de eisende partij voldaan. Deze deelbetalingen strekken, gelet op het bepaalde in artikel 6:44 BW en wat hiervoor is overwogen, in mindering op de toewijsbare hoofdsom (€ 7.925,21). De kantonrechter concludeert hieruit dat de gedaagde partij de vordering geheel heeft voldaan. Daarom wijst de kantonrechter de vordering tot betaling van de huurachterstand af. Nu de betalingen zijn gedaan vóór de datum waartegen de dagvaarding was aangebracht, is geen sprake (meer) van een tekortkoming als gevolg van een huurachterstand en daarmee is er ook geen grond voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
Conclusie
3.15.
De vordering van de eisende partij wordt afgewezen.
3.16.
Gelet op de uitkomst van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Dat volgt uit arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) en 8 december 2022 (ECLI:EU:C:2022:971).