ECLI:NL:RBNHO:2024:3611

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
15.119026.23 en 13.326429-22 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en bedreiging, veroordeling tot jeugddetentie en schadevergoeding

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan straatroof. De verdachte heeft samen met anderen de benadeelde op 21 april 2022 in Purmerend overvallen, waarbij onder bedreiging een Rolex horloge en een Cartier bril zijn weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte medepleger was van de diefstal, die voorafging aan geweld en bedreiging met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een taakstraf van 150 uren opgelegd, subsidiair 75 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft ook een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 13.100,40, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel aan de Staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de zaak is behandeld met gesloten deuren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 15.119026.23 en 13.326429-22 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 11 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]..
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Visser, advocaat te Heemstede, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Purmerend, op of aan de openbare weg te weten Antwerpenhaven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bril (van het merk Cartier) en/of een horloge (van het merk Rolex), in elk geval enig goed, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde], heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde] in zijn auto te duwen/ te drijven en/of (vervolgens)
- die [benadeelde] bij zijn keel te grijpen en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, op die [benadeelde] te richten en/of (vervolgens)
- aan het horloge van die [benadeelde] te trekken en/of (vervolgens)
- de bril van het hoofd van die [benadeelde] te trekken en/of (vervolgens)
- tegen die [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, te zeggen: ‘Ik schiet je’ en/of (vervolgens)
- voornoemd(e) voorwerp(en) tegen het hoofd van die [benadeelde] te zetten
en/of
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Purmerend, op of aan de openbare weg te weten Antwerpenhaven, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een bril (van het merk Cartier) en/of een horloge (van het merk Rolex), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, door
- die [benadeelde] in zijn auto te duwen/ te drijven en/of (vervolgens)
- die [benadeelde] bij zijn keel te grijpen en/of
- een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp en/of een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, op die [benadeelde] te richten en/of (vervolgens)
- aan het horloge van die [benadeelde] te trekken en/of (vervolgens)
- de bril van het hoofd van die [benadeelde] te trekken en/of (vervolgens)
- tegen die [benadeelde] meerdere malen, althans eenmaal, te zeggen: ‘Ik schiet je’ en/of (vervolgens)
- voornoemd(e) voorwerp(en) tegen het hoofd van die [benadeelde] te zetten.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in die zin dat sprake is van medeplegen van diefstal van de bril en medeplegen van afpersing van het horloge, steeds door geweld en bedreiging met geweld.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte van tevoren de intentie had om iets te gaan stelen bij de aangever. Hij heeft zich laten meeslepen door anderen en heeft de aangever onder dreiging van een neptaser zijn horloge afgeperst. Er was volgens de raadsman geen sprake van het gezamenlijk voorbereiden en plannen van de overval. Het medeplegen van de diefstal van de bril kan niet worden bewezen, nu de medeverdachte hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden en er bij het wegnemen van die bril geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Ook kan niet bewezen worden dat de verdachte een wapen op het hoofd van de aangever heeft gezet en dat hij heeft gezegd dat hij “hem zou schieten”.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een grotendeels bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] van 21 april 2022 (dossierpagina 37-39);
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte bij de politie op 9 mei 2023 (dossierpagina 22-30)
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpagina 49).
3.3.3
Nadere bewijsoverweging medeplegen
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van de raadsman dat niet alle handelingen aan de verdachte zijn toe te schrijven. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaring van de verdachte kan worden geconcludeerd dat er een plan was om de aangever te beroven en dat de verdachte van tevoren wist dat hij de feitelijke beroving samen met een ander zou doen.
De verdachte en zijn medeverdachte zijn door de derde medeverdachte afgezet op de plaats van het delict en hebben even gewacht totdat de aangever zijn kantoor uit kwam. Toen dat gebeurde en de aangever naar zijn auto liep, hebben de verdachte en zijn medeverdachte de aangever beroofd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door mee te doen aan de geplande beroving van een Rolex horloge, waarbij de verdachte zelf een
(nep-)taser bij zich had, hij willens en wetens het risico nam dat door de medeverdachte meer geweld zou worden gepleegd en dat er ook andere goederen zouden worden weggenomen. De rechtbank gaat dan ook uit van medeplegen van de verdachte voor alle handelingen die hebben plaatsgevonden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 21 april 2022 te Purmerend, aan de openbare weg te weten Antwerpenhaven, tezamen en in vereniging met anderen, een bril (van het merk Cartier) en een horloge (van het merk Rolex), die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- die [benadeelde] in zijn auto te duwen en
- die [benadeelde] bij zijn keel te grijpen en
- een taser op die [benadeelde] te richten en
- aan het horloge van die [benadeelde] te trekken en
- de bril van het hoofd van die [benadeelde] te trekken en
- tegen die [benadeelde] meerdere malen te zeggen: ‘Ik schiet je’.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Uit het verhandelde op de terechtzitting blijkt dat de verdachte daardoor niet geschaad is in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 145 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om aan de verdachte een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie op te leggen.
De vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, nu de voorwaardelijke straf waar deze tenuitvoerlegging op ziet, is opgelegd na het plegen van de onderhavige feiten.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij het bepalen van de straf rekening te houden met de ouderdom van het feit. Ook moet meewegen dat de verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, naast schorsende voorwaarden, gedurende bijna 9 maanden een enkelband heeft gehad.
Ook moet in het voordeel van de verdachte meewegen zijn meewerkende proceshouding, het goed nakomen van de schorsingsvoorwaarden en dat zijn leven een positieve wending heeft genomen. Tot slot wijst de raadsman erop dat de verdachte meerdere malen zijn spijt heeft betuigd aan het slachtoffer.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman zich achter het standpunt van de officier van justitie geschaard.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten:
De verdachte heeft op 21 april 2022 in Purmerend, samen met anderen, de aangever op de openbare weg beroofd van zijn Rolex horloge en Cartier bril. De verdachte is door zijn medeverdachte, door de verdachte de “driver” genoemd, naar de plaats van het misdrijf gereden. Onderweg is in Purmerend nog een medeverdachte opgehaald. In de auto kregen zij van de “driver” instructies over de te plegen beroving en werd hen beiden een beloning van
€ 5.000,- in het vooruitzicht gesteld. De verdachte heeft vervolgens met de andere medeverdachte de aangever bij zijn bedrijf opgewacht. Op het moment dat de aangever naar buiten kwam hebben zij hem in zijn auto geduwd om hem onder controle te brengen. De aangever werd bij zijn nek gegrepen en kreeg een wapen op zich gericht, waarbij werd gedreigd dat hij zou worden beschoten. Na de overval zijn de verdachte en de medeverdachte weer opgehaald door de “driver” met zijn auto. In de auto werd het buitgemaakte Rolex horloge aan de “driver” gegeven, die het horloge vervolgens heeft overgedragen aan een vierde persoon die naar de auto van de “driver” kwam rennen.
Voor de aangever moet deze overval een angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest. Zoals blijkt uit zijn op de zitting afgelegde slachtofferverklaring heeft hij nog geruime tijd nadelige (psychische) gevolgen ondervonden. De verdachte en zijn mededaders zijn kennelijk alleen uit geweest op eigen gewin en hebben zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van hun handelen voor de aangever. Bovendien wakkert een dergelijk feit, gepleegd op de openbare weg en waarvan meerdere personen getuige waren, gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers aan.
Persoon van de verdachte:
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 23 februari 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor diefstal, vernieling, bedreiging en belediging.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het advies van de Raad van de Kinderbescherming van 24 maart 2024, waarin het volgende wordt geconcludeerd en geadviseerd:
Het Algemeen Recidive Risico komt uit op 'hoog'. Hiermee wordt de kans op herhaling ingeschat op basis van vaststaande gegevens, zoals leeftijd, sekse en eerdere politiecontacten.Het Dynamisch Risico Profiel komt uit op 'heel laag'. Dit betekent dat er vooral beschermende factoren worden gezien die de kans op herhaling zouden kunnen verkleinen.Uit het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad komt naar voren dat de verdachte tijdens zijn schorsing goed heeft meegewerkt en zich prima aan de afspraken heeft gehouden. . Inmiddels werkt hij fulltime bij de bloemenveiling en is hij samen met zijn IFA-coach op zoek naar een passende opleiding waarmee hij volgend schooljaar wil starten. Zijn reclasseringsbegeleider (Leger des Heils) heeft in november 2023 een verdiepingsdiagnostiek aangevraagd, omdat het onduidelijk was waar de impulsiviteit van de verdachte vandaan kwam. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat bij de verdachte sprake is van een disharmornisch intelligentieprofiel en dat zijn impulsiviteit mogelijk voortkomt uit sociaal opzicht (erbij willen horen). De verdachte zal langer de tijd nodig hebben om in termen als oorzaak-gevolg te kunnen denken. De verdachte is inmiddels aangemeld voor een cognitieve vaardigheidstraining waarbij de focus vooral ligt op het maken van keuzes op de korte en lange termijn. De verdachte is namelijk geneigd om voor het snelle resultaat en/of de makkelijke weg te kiezen.Kijkend naar de ernst van het feit, vindt de Raad dat de verdachte de gevolgen van zijn gedrag/keuzes moet ervaren. De Raad vindt voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf de meest passende strafrechtelijke consequentie. Omdat hij is aangemeld voor een cognitieve vaardigheidstraining, wordt een leerstraf niet geadviseerd. Reclasseringstoezicht is wel geïndiceerd, omdat wordt gezien dat de verdachte hulp kan gebruiken bij het maken van de juiste keuzes.
Advies:De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie en een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat hij:• Zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;en onder de bijzondere voorwaarden dat hij• naar school/stage gaat volgens het rooster,• meewerkt aan de cognitieve vaardigheidstraining,• meewerkt aan de hulpverlening vanuit IFA of een soortgelijke instelling,• zich blijft houden aan het contactverbod met de aangever en de medeverdachten,waarbij aan de reclasseringsinstelling te weten Leger des Heils te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de inmiddels meerderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De verdachte is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van 120 dagen moet worden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal bepalen dat daarvan 85 dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd met een proeftijd van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf de door de Raad voor de Kinderbescherming genoemde voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank merkt daarbij op dat het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis zodat de verdachte niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat daarnaast een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie moet worden opgelegd.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan is gevorderd door de officier van justitie omdat de rechtbank bij het bepalen van straf zich richt op de uitgangspunten voor straatroof, zoals geformuleerd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS-jeugd).

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.400,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- horloge: € 10.450,-
- bril € 1.150,40
De immateriële schade bedraagt € 3.000,-
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van zijn vordering de aankoopfacturen van het horloge van het merk Rolex Oyster Perpetual Sea-Dweller en de weggenomen bril van het merk Cartier overgelegd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 14.600,40, zijnde de gevorderde schade voor de op 21 april 2022 weggenomen Rolex horloge en Cartier bril en de gevorderde immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering met betrekking tot de schade voor het horloge omdat deze schade niet eenvoudig is vast te stellen en de behandeling hiervan een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
De vordering ten aanzien van de bril moet primair worden afgewezen, omdat de verdachte niet verantwoordelijk is voor deze schade. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat niet duidelijk is of deze schade door een verzekeringsmaatschappij is vergoed en dat nadere onderbouwing hiervan een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman primair bepleit dat de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze schade niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 11.600,40 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Ook komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en wat ter terechtzitting is besproken. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, hiermee rekening wordt gehouden.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: straatroof] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, omdat de voorwaardelijke straf waar de vordering op ziet is opgelegd na het plegen van het onderhavige feit.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
120 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
85 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door Leger des Heils te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- naar school/stage gaat volgens het rooster;
- meewerkt aan de cognitieve vaardigheidstraining;
- meewerkt aan de hulpverlening vanuit IFA of een soortgelijke instelling;
- zich blijft houden aan het contactverbod met het slachtoffer [benadeelde] en met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zolang de reclassering dit, in overleg met de officier van justitie, nodig acht en maximaal gedurende de proeftijd.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het onvoorwaardelijk deel van de vrijheidsstraf gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
Wijst deels toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 13.100,40 (dertienduizend éénhonderd euro en veertig cent), bestaande uit € 11.600,40 als vergoeding voor de materiële en € 1.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.100,40 (dertienduizend éénhonderd euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
0 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.326429.22.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 april 2024.