ECLI:NL:RBNHO:2024:3512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
10283243 \ CV EXPL 23-378
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van luchtvaartmaatschappij door niet-buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen Singapore Airlines Ltd vanwege vertraging van hun vlucht op 25 april 2022 van Amsterdam naar Phuket via Singapore. De passagiers, vertegenwoordigd door Yource B.V., vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij annulering of langdurige vertraging van vluchten. De luchtvaartmaatschappij betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een chaotische situatie op Schiphol door een vertraagde securitycheck. De kantonrechter oordeelde echter dat de luchtvaartmaatschappij niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming waren aangekomen, waardoor de vervoerder in beginsel verplicht was tot compensatie. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 2.835,60 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van proceskosten. De vordering tot afgifte van een certificaat voor internationale tenuitvoerlegging werd afgewezen, omdat de vervoerder niet in een EU-lidstaat is gevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10283243 \ CV EXPL 23-378
Uitspraakdatum: 27 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],2. [eiser 2],

3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: de heer [gemachtigde] (Yource B.V.)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
Singapore Airlines Ltd
gevestigd te Singapore
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. J.J. Croon (Croon Aviation Lawyers)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 30 december 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 25 april 2022 diende te vervoeren van Amsterdam, via Singapore naar Phuket (Thailand), met vluchtcombinatie SQ323 en SQ726.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Singapore, met vluchtnummer SQ323 (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht en zijn met een vertraging van meer dan drie uur aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
Yource B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 453,73 dan wel € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Daarnaast vorderen de passagiers afgifte van het certificaat voor internationale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 53 van de herziene EEX-verordening (1215/2012) middels het formulier van bijlage I van die verordening.
3.3.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vertraging van de vlucht het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die thans voorligt is of de vervoerder met de door hem overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de langdurige vertraging van de passagiers op de eindbestemming het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die hij niet had kunnen vermijden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat op 25 april 2022 op Schiphol een enorme chaos was ontstaan als gevolg van het niet goed verlopen van de afhandeling van de vertrekkende passagiers. De securitycheck op Schiphol was niet in staat om de vele vertrekkende passagiers naar behoren en tijdig te verwerken. Dit had tot gevolg dat de luchtverkeersleiding meerdere malen een Calculated Take Off Time (hierna: CTOT) aan de vlucht heeft afgegeven. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder onder meer de Slot Allocation Message (hierna: SAM) en de Slot Revision Messages (hierna: SRM) overgelegd. Uit de SAM en SRM volgt dat de vlucht vertraagd is uitgevoerd vanwege vertragingscode OE81 en CE81. Deze vertragingscodes staat volgens vervoerder voor “
ATC enroute demand capacity”, waarbij de vervoerder verwijst naar de eveneens door hem overgelegde IATA REGCAUSE codes.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. In beginsel is het juist dat door de luchtverkeersleiding opgelegde slotrestricties, in verband met vertragingscode 81, een buitengewone omstandigheid kunnen vormen. Door de vervoerder is echter nagelaten te onderbouwen tot welke vertragingsduur deze slotrestricties hebben geleid. Het had op de weg van de vervoerder gelegen om dit te onderbouwen, nu hij een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Dit verweer houdt dan ook geen stand.
5.6.
De vervoerder voert daarnaast aan dat de securitycheck op de luchthaven van Schiphol ervoor heeft gezorgd dat grote aantallen passagiers niet tijdig bij de gates waren. Voor de vlucht in kwestie hield dit in dat 50 passagiers misten op het moment dat de vlucht gepland stond te vertrekken. De passagiers stellen dat de vervoerder met de SRM van ‘250916’ om 11:16 uur lokale tijd had mogen vertrekken, maar vrijwillig heeft besloten om geen gebruik te maken van dit slot. Volgens de passagiers volgt dit uit de SRM van 12:00 uur lokale tijd, waarin staat: “
COMMENT SUSPENDED BY DEPARTURE AIRPORT, PLEASE SEND DLA/CHG OR UPDATE TOBT OF THE FLIGHT”.
5.7.
De kantonrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vervoerder heeft niet betwist dat hij met de SRM van 250916 om 11:16 lokale tijd had mogen vertrekken. De vervoerder voert in dat kader aan dat hij in het belang van al zijn passagiers heeft besloten om te wachten en daarmee te trachten zoveel mogelijk passagiers zo snel mogelijk op hun eindbestemming te krijgen. Hoewel dit onder de gegeven omstandigheden een begrijpelijke keuze van de vervoerder is geweest, maakt deze omstandigheid het oordeel van de kantonrechter niet anders.
5.8.
Nu geen sprake is van een buitengewone omstandigheid, komt de kantonrechter niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken eveneens toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. De passagiers vorderen subsidiair € 435,60 aan buitengerechtelijke incassokosten. Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.
5.11.
De gevorderde afgifte van het certificaat ex artikel 53 EEX-Vo 1215/2012 wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Een dergelijk certificaat is bedoeld voor de tenuitvoerlegging van beslissingen in een EU-lidstaat en de vervoerder is niet in een lidstaat gevestigd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.835,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.400,00 vanaf 26 april 2022, en over € 435,60 vanaf 30 december 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 476,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 119,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter