In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de aangever met een hamer op zijn hoofd had geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen niet voldoende waren om de beschuldiging te onderbouwen. De verdachte had de aangever in haar woning vastgehouden door de voordeur op slot te doen en de sleutels onder zich te houden. Dit feit werd wel bewezen, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand. De rechtbank heeft ook bepaald dat de hamer, die als wapen was gebruikt, verbeurd werd verklaard.