ECLI:NL:RBNHO:2024:3502

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
15/183493-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de aangever met een hamer op zijn hoofd had geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen niet voldoende waren om de beschuldiging te onderbouwen. De verdachte had de aangever in haar woning vastgehouden door de voordeur op slot te doen en de sleutels onder zich te houden. Dit feit werd wel bewezen, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand. De rechtbank heeft ook bepaald dat de hamer, die als wapen was gebruikt, verbeurd werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/183493-23
Uitspraakdatum: 9 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Giuseppini en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. M.R. Ploeger,
advocaat te Schagen, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
zij op of omstreeks 22 juli 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met een hamer, althans een hard voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
zij op of omstreeks 22 juli 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een hamer een bovenlicht, althans een raam, heeft ingeslagen, terwijl die [benadeelde] onder dat bovenlicht of dat raam stond waardoor het (stuk geslagen) glas van dat bovenlicht of dat raam op het hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde] is terechtgekomen en/of met een hamer, althans een hard voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 22 juli 2023 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door met een hamer een bovenlicht, althans een raam, in te slaan, terwijl die [benadeelde] onder dat bovenlicht of dat raam stond waardoor het (stuk geslagen) glas van dat bovenlicht of dat raam op het hoofd en/of het bovenlichaam van die [benadeelde] is terechtgekomen en/of door die [benadeelde] met een hamer, althans een hard voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd te slaan.
Feit 2
zij op of omstreeks 22 juli 2023 te Alkmaar opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, in haar, verdachtes woning, gelegen aan de [adres 2], door de voordeur van de woning middels het slot af te sluiten en/of de sleutels onder zich te houden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling) en 2 (wederrechtelijke vrijheidsberoving) ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen doordat zij met de hamer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting heeft ontkend dat zij het raam boven de deur van de badkamer met een hamer heeft ingeslagen. Ook ontkent zij dat zij met een hamer op het hoofd van de aangever heeft geslagen. Daarnaast wordt de verklaring van de aangever niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat indien de rechtbank van oordeel is dat kan worden bewezen dat de verdachte de aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen, dit handelen van de verdachte hooguit gekwalificeerd kan worden als een poging zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken. De verdachte had immers geen opzet op de vrijheidsberoving.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De verdachte wordt onder 1 subsidiair verweten dat zij zich op 22 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling door de aangever te slaan met een hamer op zijn hoofd. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In het dossier bevindt zich de aangifte van [benadeelde] waarin hij heeft verklaard dat de verdachte hem op 22 juli 2023 in de badkamer van haar woning heeft geslagen met een hamer. De aangever had zich uit angst voor de verdachte opgesloten in de badkamer omdat hij de woning van de verdachte niet mocht verlaten. De verdachte had de voordeur van de woning op slot gedaan. Na de klap voelde de aangever een stekende pijn in zijn hoofd. Ter plaatse hebben de agenten geconstateerd dat de aangever een verwonding aan zijn hoofd had en dat er bloed op zijn gezicht en kleding zat. De zoon van de aangever, getuige [getuige], heeft blijkens het proces-verbaal bevindingen van 23 juli 2023 (dossierpagina 24 ev.) op 22 juli 2023 tegen de politie gezegd dat hij van zijn vader had gehoord dat de wond op het hoofd van zijn vader komt omdat de verdachte het raam van de badkamer had ingeslagen, waarna het glas op het hoofd van de aangever is gevallen. Blijkens een los bijgevoegd aanvullend proces-verbaal van 22 januari 2024 heeft de politie nogmaals contact gezocht met de getuige [getuige] en gerelateerd dat deze getuige aangeeft dat hij van zijn vader had gehoord dat de verdachte hem met een hamer op zijn hoofd had geslagen.
Aangezien de getuige [getuige] er niet zelf bij was maar van zijn vader, de aangever, heeft gehoord wat er gebeurd is, zijn er aldus twee versies van de aangever over wat er gebeurd zou zijn. Aanvullend bewijs voor de versie van de aangever dat de verdachte hem op zijn hoofd heeft geslagen met een hamer ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. De rechtbank betrekt hierbij dat het geconstateerde letsel aan het hoofd van de aangever, te weten een oppervlakkige hoofdwond, niet overeenkomt met het scenario dat de verdachte de aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen. Het aantreffen van bloed en zwart haar op de hamer kan niet tot bewijs dienen, omdat onderzoek aan de hamer en naar de herkomst van dat bloed en dat haar ontbreekt.
De verdachte zelf heeft wisselend verklaard over wat zich in de woning heeft afgespeeld. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij de aangever niet heeft geslagen met een hamer op zijn hoofd.
Dat betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de aangever met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen.
3.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair het volgende.
De verdachte wordt onder 1 meer subsidiair verweten dat zij zich op 22 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van de aangever doordat zij het raam boven de deur van de badkamer met een hamer heeft ingeslagen waarna het glas op de aangever is terechtgekomen. De verdachte ontkent het feit. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij het raam boven de deur van de badkamer niet heeft ingeslagen.
In het dossier bevindt zich een aangifte van [benadeelde] waarin hij heeft verklaard dat de verdachte op 22 juli 2023 het raam boven de deur van de badkamer met een hamer heeft ingeslagen. De aangever stond op dat moment onder het raam in de badkamer. In zijn aanvullende verklaring van 23 juli 2023 heeft hij verklaard dat hij merkte dat de verdachte naar binnen wilde en dat hij de deur van de badkamer daarom tegenhield. Hij hoorde toen glas boven zich kapot gaan en voelde ineens een hevige pijn op zijn hoofd. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde letsel van de aangever, te weten een oppervlakkige hoofdwond die had gebloed, passend is bij het scenario dat de aangever glas op zijn hoofd heeft gekregen. Dit wordt tevens ondersteund door de bevindingen van de agenten. De agenten hebben de verdachte ter plaatse aangetroffen met een hamer in haar hand. Ook hebben zij vastgesteld dat het raam boven de deur van de badkamer kapot was en dat er glas op de vloer van de badkamer lag. De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat de verdachte het raam boven de deur van de badkamer met een hamer heeft ingeslagen, als gevolg waarvan de aangever letsel heeft bekomen. Door zo te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever letsel zou oplopen.
Dat betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de aangever heeft mishandeld.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Meer subsidiair
zij op 22 juli 2023 te Alkmaar [benadeelde] heeft mishandeld door met een hamer een raam in te slaan, terwijl die [benadeelde] onder dat raam stond waardoor het stuk geslagen glas van dat raam op het hoofd van die [benadeelde] is terechtgekomen.
Feit 2
zij op 22 juli 2023 te Alkmaar opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, in haar woning, gelegen aan de [adres 2], door de voordeur van de woning middels het slot af te sluiten en de sleutels onder zich te houden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 meer subsidiair:
mishandeling.
Feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 37 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft daarom verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving en een mishandeling van haar zwager met wie zij al een aantal jaar een relatie had. Op het moment dat het slachtoffer de woning van de verdachte wilde verlaten heeft de verdachte de voordeur afgesloten en de sleutels onder zich gehouden. De verdachte heeft dit gedaan omdat zij niet wilde dat het slachtoffer de woning zou verlaten. Het slachtoffer heeft zich uit angst voor de verdachte in de badkamer van de woning opgesloten. De verdachte heeft een hamer gepakt en het raam boven de deur van de badkamer ingeslagen. Omdat de verdachte zich onder het raam in de badkamer bevond is het glas op zijn hoofd terechtgekomen als gevolg waarvan hij een verwonding aan zijn hoofd heeft opgelopen.
Hoewel de vrijheidsberoving van beperkte duur is geweest, en de verwonding is meegevallen, zijn dit ernstige feiten die hebben plaatsgevonden in de woning van de verdachte. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 6 december 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 6 november 2023 van psychiater [psychiater]. De deskundige concludeert dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De psychiater beschrijft dat de ten laste gelegde feiten sterk gerelateerd zijn aan de psychotische stoornis van de verdachte, waardoor zij achterdochtig was naar anderen. De verdachte was door deze achterdocht niet in staat haar gedrag te controleren. Gelet op het voorgaande heeft de psychiater geconcludeerd dat de stoornis van de verdachte aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten en geadviseerd de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) in ieder geval in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie van dit rapport dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Daarnaast beschrijft de psychiater dat het risico op recidive van een geweldsdelict matig tot hoog is en het risico op recidive van acuut dreigend geweld of met ernstig lichamelijk letsel laag tot matig is. De psychiater beschrijft dat de onderliggende psychotische stoornis van de verdachte een belangrijke risicofactor is. Indien de verdachte wel (adequaat) wordt behandeld voor deze psychose, bijvoorbeeld met antipsychotische medicatie, wordt het risico op recidive laag ingeschat.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 9 januari 2024 van Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling;
  • meewerken aan dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Ook heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf betrokken dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank ziet noch in het rapport van de reclassering, noch in het rapport van de psychiater aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank overweegt daarbij dat de reclassering het recidive risico niet heeft kunnen vaststellen, dat de verdachte geen hulpvraag heeft en dat de gebeurtenissen in de woning op 22 juli 2023 zo situatiegebonden waren dat hieruit niet volgt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel is aangewezen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden moet worden opgelegd.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een hamer, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 [twee] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK hamer, omschrijving: PL1100-2023157868-1509256.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.J. Straathof, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2023.