ECLI:NL:RBNHO:2024:3486

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
15/162528.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling tot taakstraf voor mishandeling na incident op parkeerplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De verdachte had op 2 juli 2023 in Zaandam, na een evenement, een conflict gehad met onbekend gebleven personen op een parkeerplaats, waarbij geschoten werd met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en getuigen niet voldoende waren om de bedreiging te bewijzen. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangeefster, door haar meermalen met zijn vuist in het gezicht te stompen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, rekening houdend met de impact van de mishandeling op de aangeefster en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €370,00 toegewezen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/162528.23
Uitspraakdatum: 18 januari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1],
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres 2].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. van den Driest, en van wat de verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van Assendelft de Coningh, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op of omstreeks 2 juli 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meer onbekend gebleven personen, aanwezig op het parkeerterrein bij evenementenlocatie de Hemkade, opzettelijk van het leven te beroven,
verdachte met dat opzet, een of meer kogel(s) heeft afgevuurd (met een vuurwapen) op korte afstand van en/of gericht op, althans in de richting van deze één of meerdere onbekend gebleven personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiairhij op of omstreeks 2 juli 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één of meer onbekend gebleven personen, aanwezig op het parkeerterrein bij evenementenlocatie de Hemkade, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, verdachte met dat opzet een of meer kogel(s) heeft afgevuurd (met een vuurwapen) op korte afstand van en/of gericht op, althans in de richting van deze één of meerdere onbekend gebleven personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 2 juli 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, één of meerdere onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door en of meer kogel(s) af te vuren (met een vuurwapen) op korte afstand van en/of gericht op, althans in de richting van en/of een vuurwapen te richten op deze één of meerdere onbekend gebleven personen en/of in de directe nabijheid van die één of meerdere onbekend gebleven personen (meermalen), in de lucht te schieten.
Feit 2
hij op of omstreeks 2 juli 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde] heeft mishandeld door met zijn vuist(en) meermaals in en/of tegen het gezicht van die Hasselbaink te slaan en/of te stompen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Door de raadsman is geen verweer gevoerd ten aanzien van de vraag of het onder 2 ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder 1 primair (poging doodslag) en subsidiair (poging zware mishandeling) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht ook niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Duidelijk is dat de verdachte op 2 juli 2023 als bezoeker aanwezig was bij een evenement op de Hemkade in Zaandam. Nadat het evenement was geëindigd is de verdachte naar zijn auto gelopen op de parkeerplaats. Op de parkeerplaats heeft een incident plaatsgevonden tussen de verdachte en meerdere onbekend gebleven personen. Hierbij is meermalen geschoten met een vuurwapen.
De verdachte heeft verklaard dat hij vermoedt dat een paar jongens hem in zijn auto wilde overvallen, dat een van hen een wapen op zijn borst hield en dat het wapen afging in de auto toen de verdachte de hand van de jongen wegduwde. De verdachte heeft verklaard dat daarna buiten de auto een “struggle” (de rechtbank begrijpt: een worsteling) is ontstaan, waarbij de jongen het wapen op hem probeerde te richten. De verdachte heeft de handen van de jongen met het vuurwapen vastgepakt en in de lucht geduwd. Hierbij is het wapen volgens de verdachte afgegaan. Hij heeft de handen van de jongen omhooggehouden totdat er geen schoten meer uit het vuurwapen kwamen. De jongen met het vuurwapen is toen weggerend, waarna de verdachte weer in zijn auto is gestapt en er snel achteraan is gereden.
Getuige [getuige 1] was als fotograaf op het evenement aanwezig. Hij heeft verklaard dat hij, toen hij na afloop van het evenement naar zijn auto liep, een man zag staan bij een Volkswagen met het kenteken [kenteken]. Ook zag hij vier mannen bij een auto van het merk Alpha Romeo staan, op een paar meter afstand van de Volkswagen. Hij had de indruk dat de verdachte ruzie had met deze personen, omdat de verdachte wilde handgebaren maakte. Toen zag hij dat de verdachte zijn arm omhoog deed en dat hij een revolver vast had. Getuige [getuige 1] hoorde vijf knallen en is direct dekking gaan zoeken achter zijn auto waardoor hij het zicht op het incident is verloren. In een aanvullend verhoor heeft getuige [getuige 1] nog verklaard dat de verdachte recht omhoog de lucht in schoot en dat het niet op iemand was gericht. Hij had gezien dat de verdachte de trekker over haalde en dat er rook van het wapen afkwam. Getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij, toen hij na de schoten naar zijn auto liep, bij de Alpha Romeo een Glock op de grond zag liggen. Er stonden op dat moment nog twee jongens bij de auto en hij zag dat het werd afgedekt met een stuk stof en hoorde dat er gezegd werd dat het vuurwapen later die dag wel zou worden opgehaald.
De officier van justitie komt, nadat zij de verklaringen van de verdachte en de getuige [getuige 1] naast elkaar heeft gelegd en de betrouwbaarheid daarvan heeft gewogen, tot de conclusie dat de verdachte zelf een wapen bij zich had en heeft geschoten en er geen worsteling heeft plaatsgevonden. Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de ten late gelegde bedreiging. Zij vindt daarom dat de bedreiging met een vuurwapen wettig en overtuigend moet worden verklaard.
De rechtbank komt op basis van de stukken in het dossier tot een andere conclusie.
De verklaring van de verdachte vindt in zoverre bevestiging in de dossierstukken dat op het parkeerterrein zeven hulzen zijn aangetroffen, waarvan uit onderzoek is gebleken dat deze zijn verschoten met een (semi)automatisch werkend pistool van het merk Glock. Ook in de auto van de verdachte is een huls aangetroffen, die is verschoten met hetzelfde vuurwapen. Er is dus tenminste acht keer geschoten met een Glock.
Bij onderzoek naar de auto van de verdachte is voorts een schotbeschadiging aangetroffen in de kunststof kap links onder het stuur. Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat de schootsbaan van de verschoten kogel passend is, wanneer er van binnen in het voertuig geschoten is, met de loop in de richting van de voorzijde van het voertuig. Ook dit past bij de verklaring die de verdachte op dat punt heeft afgelegd, dat er voorafgaand aan het schieten in de lucht, een kogel in de auto van de verdachte is afgevuurd.
De (vier) mannen bij de Alpha Romeo zijn onbekend gebleven en hebben geen aangifte gedaan. Het wapen waarmee is geschoten is niet aangetroffen.
Voor de rechtbank blijft op basis van de stukken in het dossier en hetgeen is besproken ter zitting volstrekt onduidelijk wat er zich die vroege ochtend nu precies heeft plaatsgevonden op de parkeerplaats van de Hemkade. Onduidelijk is wat de aanleiding is geweest van de ruzie tussen de verdachte en de onbekend gebleven personen en wie welk wapen heeft meegenomen naar de parkeerplaats. De verklaring van de verdachte dat er in de auto is geschoten, lijkt ondersteund te worden door forensisch onderzoek, maar onduidelijk blijft wanneer, door wie en op welke wijze dit schot is gelost. Dat buiten de auto een worsteling heeft plaatsgevonden waarbij het vuurwapen is afgegaan, wordt weersproken door de getuige [getuige 1]. Hij verklaart immers dat de verdachte de trekker zou hebben overgehaald en dat de onbekend gebleven mannen toen op afstand stonden. Hij heeft echter de aanleiding niet gezien en heeft ook dekking gezocht achter een auto, waardoor hij het zicht op de situatie heeft verloren. Bovendien verklaart hij dat de verdachte een revolver had. Hij zegt nog heel expliciet dat hij het verschil kent tussen een Glock en een revolver. Later heeft hij bij de auto een Glock gezien, maar dit is (ook) niet aangetroffen door de politie.
Aangezien onduidelijk is wat er zich tussen de verdachte en de onbekend gebleven personen heeft afgespeeld, kan ook niet vastgesteld worden of er is geschoten om te bedreigen, om te verdedigen of om een andere reden (bijvoorbeeld om het wapen leeg te schieten en de dreiging van het vuurwapen teniet te doen). Het oogmerk is dus niet vast te stellen. De rechtbank is bij deze stand van zaken van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om bewezen te achten dat de verdachte onbekend gebleven personen heeft bedreigd door op korte afstand met een vuurwapen in de lucht te schieten, zoals hem meer subsidiair wordt verweten. De rechtbank kan dan ook niet anders dan de verdachte ook van dit feit vrijspreken.
3.3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 januari 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 3 juli 2023, pagina 49 e.v.; en
  • een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 3 juli 2023, pagina 53 e.v.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2
hij op 2 juli 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [benadeelde] heeft mishandeld door met zijn vuist meermaals in het gezicht van die Hasselbaink te stompen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Feit 2: beroep op noodweerexces
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toekomt en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de handeling van de verdachte wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van de geweldshandelingen van de verdachte geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel onmiddellijke dreiging daarvan, zodat een beroep op noodweer niet slaagt. Aangezien geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zal het beroep op noodweerexces niet slagen. Het verweer wordt verworpen.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. Daaraan moeten worden verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank een contactverbod met de aangeefster oplegt.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft daarom verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster meermalen met zijn vuist in haar gezicht te stompen. De verdachte was die avond als bezoeker aanwezig bij een evenement op de Hemkade in Zaandam. Nadat het evenement was geëindigd is de verdachte naar zijn auto gelopen op de parkeerplaats. Op de parkeerplaats heeft een incident plaatsgevonden waarbij meermalen is geschoten met een vuurwapen. De verdachte heeft verklaard dat hij bij het incident op de parkeerplaats betrokken is geweest, dat de personen zijn weggerend en dat hij in zijn auto is gestapt om de personen te zoeken. Omdat het evenement net was geëindigd was het erg druk waardoor er een file ontstond. De verdachte was op enig moment in de veronderstelling dat hij één van de personen zag, is uit zijn auto gestapt en heeft aangeefster uit het niets drie keer met een vuist in haar gezicht geslagen. Verdachte was daarbij onder invloed van alcohol.
Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. De mishandeling heeft enorm veel impact gehad op de aangeefster en zij ondervindt nog dagelijks de gevolgen daarvan. De mishandeling vond bovendien plaats tijdens een evenement met veel omstanders. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 november 2023. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 21 december 2023 van Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan onderstaande bijzondere voorwaarden te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • inspanningsverplichting ten behoeve van dagbesteding.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank oplegging van een taakstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en alleen de mishandeling overblijft, onvoldoende aanleiding bestaat om een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 60 uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 370,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
7.1.
.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en stelt zich op het standpunt dat de vordering volledig moet worden toegewezen
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het feit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweerexces.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen
[kort gezegd: mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
60 [zestig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
30 [dertig] dagenhechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] geleden, geheel toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 370,- [driehonderdzeventig euro],bestaande uit immateriële schade.
Voornoemd bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte ook in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [benadeelde], van een bedrag van
€ 370,- [driehonderdzeventig euro],bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2024.