ECLI:NL:RBNHO:2024:3475

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
15/162096-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf

In de voorfase van de strafzaak heeft mediation plaatsgevonden. De raadsman heeft verzocht om de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 572 Sv, maar de rechtbank verwerpt dit verzoek. De verdachte is vrijgesproken van zware mishandeling, maar de rechtbank heeft de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard. De verdachte heeft zijn partner in haar woning door een raam geduwd, wat resulteerde in letsel. Het beroep op noodweer slaagt niet, en de rechtbank legt een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overweegt dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen spijt heeft getoond. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de aanwezigheid van de minderjarige dochter van de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/162096-22 (P)
Uitspraakdatum: 5 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. de Leeuw, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J. Zwaan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te [adres 2], gemeente Velsen aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een (blijvend) litteken in haar gezicht heeft toegebracht door die [benadeelde] (met kracht) tegen de muur te duwen en/of haar met kracht (meermalen) met zijn vuist in het gezicht te slaan en/of haar bij haar haren te pakken en/of haar gezicht door/tegen het raam te duwen/trekken;
subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2022 te [adres 2], gemeente Velsen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen: die [benadeelde] met kracht tegen de muur heeft geduwd en/of
-(vervolgens) meermalen de keel van die [benadeelde] heeft dicht geknepen en/of
- ( meermalen) gedurende enige tijd dicht geknepen heeft gehouden en/of
- ( daarbij) de mond en/of neus van die [benadeelde] heeft dicht gedrukt en/of
- die [benadeelde] bij haar haren heeft vast gepakt en/of haar (gezicht) door/tegen een raam heeft getrokken/geduwd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

2.1.
Beslissing op de preliminaire verweren van de raadsman
2.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij wijze van preliminair verweer primair verzocht om onderhavige strafzaak ten einde te verklaren op grond van artikel 572 Sv. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat in de voorfase van onderhavige strafzaak een geslaagd mediation traject heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster. Zij hebben ervoor gekozen hun leven verder samen voort te zetten. De aangeefster heeft haar vordering tot schadevergoeding ingetrokken en herhaaldelijk verzocht de vervolging van de verdachte te stoppen. Onduidelijk is welk strafdoel nu gediend is met de vervolging van de verdachte. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman primair verzocht de onderhavige strafzaak ten einde te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het openbaar ministerie om dezelfde redenen niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
2.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 572 Sv niet van toepassing is. De mediation in onderhavige strafzaak heeft niet na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting plaatsgevonden op bevel van de rechtbank, zoals artikel 572 Sv voorschrijft. Beëindiging van de strafzaak op grond van een positieve uitkomst van de mediation is daarom niet aan de orde. Ten aanzien van het subsidiaire verweer van de raadsman heeft de officier van justitie aangevoerd dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging, gelet op het opportuniteitsbeginsel. Daarbij heeft de mediation alleen geleid tot herstel van vertrouwen en contact tussen beide partijen. Dat is onvoldoende om aan te nemen dat er geen strafdoel meer aan de orde is.
2.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het preliminaire verweer van de raadsman en overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat artikel 572 Sv en verder in onderhavige strafzaak niet van toepassing is. Er heeft weliswaar een geslaagde mediation plaatsgevonden bij de rechtbank, maar niet op bevel van de rechtbank na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting als bedoeld in artikel 572 Sv. Voor beëindiging van onderhavige strafzaak biedt artikel 573, tweede lid, Sv, daarom geen grond. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de raadsman overweegt de rechtbank dat het openbaar ministerie op grond van het opportuniteitsbeginsel bepaalt in welke zaak zij tot vervolging overgaat en in welke zaak niet. De rechtbank kan de beslissing tot vervolging slechts zeer marginaal toetsen. De rechtbank ziet in het door de raadsman aangevoerde geen reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De beslissing op deze preliminaire verweren is ter zitting van 22 maart 2024 uitgesproken.
2.2.
De voorvragen
De rechtbank heeft geen redenen gezien die moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, nu uit het dossier niet blijkt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman ook bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het primaire feit (zware mishandeling)
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte primair ten laste is gelegd, te weten het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster [benadeelde]. De rechtbank zal daarom de verdachte hiervan vrijspreken.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het subsidiaire feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de verklaring van de aangeefster en van haar dochter stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 29 juni 2022 in de woning van de aangeefster in [adres 2] was en dat in de slaapkamer aldaar tussen de aangeefster en de verdachte ruzie is ontstaan. Uit wat aangeefster op 29 juni 2022 kort na het incident in het ziekenhuis tegen de verbalisanten heeft verteld en twee dagen later (met tolk) in haar aangifte heeft herhaald, volgt verder dat de verdachte haar bij die ruzie bij haar haren heeft gepakt en vervolgens met haar gezicht tegen het slaapkamerraam geduwd, waardoor het (dubbel)glas van dat raam is gebroken. Het dossier bevat foto’s en medische verklaringen omtrent het letsel van de aangeefster, waaronder een snee in haar voorhoofd, die met 4 hechtingen is dichtgemaakt. Nu de verklaringen van de aangeefster worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank haar verklaringen dan ook betrouwbaar.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario van de gebeurtenissen daarentegen niet aannemelijk. Zo stelt hij in zijn verklaring onder andere dat aangeefster na het incident op weg naar het ziekenhuis na 100 meter uit zijn auto is gestapt, hetgeen aan diverse kanten evident niet strookt met hetgeen er daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Dit op zich maakt de verklaring van de verdachte al niet geloofwaardig, maar ook is hij over het feit hoe het hoofd van de aangeefster tegen en door het raam is gegaan wisselend en afwijkend. Immers, op 30 juni 2022 verklaart de verdachte tegen de politie dat hij de aangeefster heeft geduwd waardoor zij tegen het glas viel, maar later en ook ter zitting verklaart de verdachte dat de aangeefster struikelde over het dekbed/de deken waardoor zij tegen het raam viel.
Naar het oordeel van de rechtbank passen het letsel van de aangeefster alsmede de sporen in haar woning veeleer bij de verklaring van aangeefster dan bij de verklaring van de verdachte dat zij ‘per ongeluk’ tegen een raam zou zijn gevallen. De rechtbank stelt de verklaring van de verdachte daarom als niet geloofwaardig terzijde.
De rechtbank concludeert dat de verdachte van korte afstand het gezicht van de aangeefster tegen het raam heeft geduwd. Uit het dossier blijkt dat het raam, voorzien van dubbel glas, als gevolg daarvan is gebroken. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte de aangeefster met veel kracht tegen het raam heeft geduwd.
De verdachte heeft met zijn handelen welbewust en doelbewust de aangeefster in haar gezicht willen verwonden. De aangeefster heeft door het handelen van de verdachte een flinke wond op haar voorhoofd opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is waarbij niet diep onder de huid onder meer belangrijke bloedvaten liggen. Het rechteroog van aangeefster was slechts enkele centimeters verwijderd van de plaats waar het gezicht in aanraking kwam met het glas. De verdachte heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster zodanig gewond zou kunnen raken door de scherpe randen van de gebroken ruit, dat bij haar zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde].
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij op 29 juni 2022 te [adres 2], gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [benadeelde] bij haar haren heeft vastgepakt en haar gezicht door een raam heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Door de verdediging is, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een beroep gedaan op noodweer, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft bepleit dat sprake is geweest van een noodweersituatie omdat de verdachte door de aangeefster werd aangevallen. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte zich moeten verdedigen.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. De stelling van de raadsman dat de verklaring van de aangeefster ongeloofwaardig is, maakt niet dat de verklaring van de verdachte geloofwaardig is en dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer(exces) is onvoldoende onderbouwd. Dat bij de verdachte ook letsel is geconstateerd, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan slagen als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging. Ter terechtzitting is door de verdediging een alternatief scenario aangedragen, namelijk dat het de aangeefster is geweest die de verdachte heeft aangevallen. De verdachte zou zich hiertegen hebben verdedigd door de aangeefster weg te duwen, waardoor de aangeefster tegen het raam is gevallen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat die dit (noodweer)scenario van de verdachte ondersteunen. De verdediging heeft het noodweerscenario bovendien pas voor het eerst ter terechtzitting naar voren gebracht en de verdachte heeft daarover slechts in heel algemene zin verklaard. Uit het dossier blijkt niet van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen op het moment dat hij de aangeefster bij haar haren heeft vastgepakt en haar gezicht door het raam heeft geduwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor onder 4. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom ook niet.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsman geheel subsidiair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De verdachte heeft een blanco strafblad en bovendien is het mediation traject succesvol afgerond. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. Een voorwaardelijke straf is niet aan de orde nu zich de afgelopen twee jaar geen enkel incident heeft voorgedaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer in haar eigen huis aan haar haren vast te pakken en haar gezicht door een raam te duwen, als gevolg waarvan het slachtoffer letsel in haar gezicht heeft opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij haar dit heeft aangedaan in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. In de woning was bovendien ook de minderjarige dochter van de aangeefster aanwezig. Zij is (deels) getuige geweest van het incident en werd geconfronteerd met de verwondingen van haar moeder en met bloed- en andere sporen van de mishandeling in de woning.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit en heeft geen inzicht gegeven in zijn handelen of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Hij heeft een berekenende proceshouding ingenomen, waardoor het onduidelijk blijft waarom en hoe hij tot zijn daden is gekomen. De verdachte heeft geen gevoel van spijt getoond en heeft bovendien ter terechtzitting zichzelf in de slachtofferpositie geplaatst. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de over de verdachte uitgebrachte rapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 1 november 2022 en 15 maart 2024. Uit deze rapportages blijkt onder meer dat het leefgebied relaties als de belangrijkste criminogene factor wordt gezien. Het risico op relationeel geweld op lange termijn wordt ingeschat als gemiddeld. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van psychopathologie of een patroon van agressief gedrag. Alcoholgebruik heeft mogelijk bijgedragen aan het ontstaan van onderhavig delict en wordt daarom gezien als indirect delict gerelateerd. Gedurende het schorsingstoezicht heeft de verdachte zich aan de meldplichtafspraken en (tot aan de mediation) aan het contact- en locatieverbod gehouden. Mede gelet op de taalbarrière ziet de reclassering geen mogelijkheden om in een voorwaardelijk kader middels reclasseringsinterventies in te zetten op gedragsverandering of op het beperken van recidiverisico.
Op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen passend en geboden is, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf, groot 35 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting (voorwaardelijk) verzocht een vijftal getuigen te horen en de officier van justitie te gelasten onderzoek te doen naar de historische gegevens van de kapotte telefoon van de verdachte, indien de rechtbank zou komen tot een veroordeling en strafoplegging hoger dan het voorarrest. Wat er ook zij van dit verzoek, naar de rechtbank begrijpt is de intentie van de raadsman dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de op te leggen straf, zal het verzoek van de raadsman worden afgewezen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
35 (vijfendertig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)