In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van vaderschap en gerechtelijke vaststelling van ouderschap. De moeder, die asielstatus heeft, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, met wie zij eerder gehuwd was, en om de vaststelling van het ouderschap van een andere man, [naam]. De moeder heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van het kind, en heeft een DNA-rapport overgelegd dat bevestigt dat [naam] de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, omdat dit verzoek te laat is ingediend. Echter, het verzoek van de bijzondere curator, die optreedt namens het kind, tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap is wel ontvankelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet de biologische vader is en heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. Daarnaast is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] toegewezen, onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.