ECLI:NL:RBNHO:2024:3463

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/15/337747 / FA RK 23-1192
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning vaderschap en gerechtelijke vaststelling ouderschap met internationale aspecten en toepassing van Nederlands recht

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontkenning van vaderschap en gerechtelijke vaststelling van ouderschap. De moeder, die asielstatus heeft, heeft verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man, met wie zij eerder gehuwd was, en om de vaststelling van het ouderschap van een andere man, [naam]. De moeder heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van het kind, en heeft een DNA-rapport overgelegd dat bevestigt dat [naam] de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap, omdat dit verzoek te laat is ingediend. Echter, het verzoek van de bijzondere curator, die optreedt namens het kind, tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap is wel ontvankelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet de biologische vader is en heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. Daarnaast is het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] toegewezen, onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
ontkenning vaderschap/gerechtelijke vaststelling ouderschap
zaak-/rekestnr.: C/15/337747 / FA RK 23-1192
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 9 april 2024
in de zaak van:
met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. Klock, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen--
[de man],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
hierna mede te noemen: de man,
met betrekking tot het vaststellen van het ouderschap:
[de moeder],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J. Klock, kantoorhoudende te Haarlem,
--tegen—
[naam] ,
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [naam] .
Het minderjarige kind
[de minderjarige 1]wordt vertegenwoordigd door
[bijzondere curator] , bijzondere curator.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 8 maart 2023;
- de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 9 juni 2023, waarbij [bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarige;
- het verslag van de bijzondere curator, tevens zelfstandig verzoek, van 6 juli 2023, ingekomen op dezelfde datum;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 25 oktober 2023, ingekomen op 30 oktober 2023;
- de openbare oproep van de man in de Staatscourant van 8 februari 2024;
- het F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 22 maart 2024.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 maart 2024 in aanwezigheid van de moeder, bijgestaan door mr. D.J. Klock, [naam] en [bijzondere curator] , bijzondere curator. De man is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
De moeder is op [huwelijksdatum] te [plaats] , Eritra, met de man gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door de inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 11 november 2020.
2.2.
Uit het huwelijk van partijen is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .

3.De verzoeken

3.1.
Het eerste verzoek van de moeder strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van vaderschap van het kind dat door het huwelijk van de vrouw met de man is ontstaan.
De moeder heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat de man niet de biologische vader van het kind is. De moeder voert daartoe aan dat zij in 2015 naar Nederland is gekomen zonder de man, die reeds in 2010 naar Israël is vertrokken. Zij heeft sindsdien geen contact meer met hem gehad. De biologische vader van het kind is [naam] .
De moeder acht het in het belang van het kind dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische en feitelijke werkelijkheid. Daartoe dient dan ook, aldus de moeder, het vaderschap van de man te worden ontkend.
3.2.
Het tweede verzoek van de moeder strekt tot vaststelling van het ouderschap van [naam] met betrekking tot het kind, van wie de moeder heeft gesteld dat hij de verwekker is van het kind. Ter ondersteuning van deze stelling heeft de moeder een DNA-rapport overgelegd waarmee met een waarschijnlijkheid van 99.99% is aangetoond dat [naam] de biologische vader is van het kind.
De moeder wenst dat het ouderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, omdat de beslissing daartoe terugwerkende kracht heeft. De moeder acht dat in overeenstemming met de feitelijke situatie, nu [naam] vanaf de geboorte van het kind de vader is. Bovendien verkrijgt het kind daarmee de nationaliteit van [naam] , aldus de moeder.

4.Verweer

4.1.
De man heeft geen verweer gevoerd, noch is hij ter zitting verschenen.
4.2.
[naam] heeft ingestemd met het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap.

5.Verslag en zelfstandig verzoek bijzondere curator

5.1.
De bijzondere curator heeft gesproken met de moeder en [naam] . De bijzondere curator heeft niet met de man kunnen spreken, omdat hij geen bekende woon- of verblijfplaats heeft hier in Nederland of daarbuiten en er geen contactgegevens van hem bekend zijn.
5.2.
De moeder en [naam] hebben tegenover de bijzondere curator verklaard dat zij een relatie hebben sinds 2016/2017. Uit die relatie is het kind geboren. Tevens is op
[geboortedatum] een tweede kind geboren, [de minderjarige 2] . De moeder en [naam] wonen niet samen, maar zorgen wel samen voor de kinderen. Zij willen dat de situatie van beide kinderen met elkaar overeenstemt.
5.3.
De bijzondere curator concludeert tot de toepassing van Nederlands recht op beide verzoeken van de moeder.
5.4.
De moeder is, aldus de bijzondere curator, niet-ontvankelijk in haar verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot het kind, omdat zij dit niet binnen de in artikel 1:200 BW genoemde termijn heeft ingediend. De bijzondere curator acht het in het belang van het kind dat het vaderschap wordt ontkend. De man is niet de biologische vader van het kind en zij kent hem niet. Zij heeft niets van hem te verwachten. Bij wijze van zelfstandig verzoek heeft de bijzondere curator namens het kind verzocht om de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond te verklaren.
5.5.
Ten aanzien van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] met betrekking tot het kind is de moeder. aldus de bijzondere curator, niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat zij dit niet binnen de in artikel 1:207 BW genoemde termijn heeft ingediend. Onder de voorwaarde dat uit DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader is van het kind, heeft de bijzondere curator bij wijze van zelfstandig verzoek namens het kind verzocht het ouderschap van [naam] met betrekking tot het kind vast te stellen.
5.6.
Ter zitting heeft de bijzondere curator, gelet op het overgelegde DNA-rapport, een zelfstandig verzoek gedaan namens het kind tot vaststelling van het ouderschap.

6.Beoordeling

Ontkenning vaderschap
internationale aspecten
rechtsmacht6.1. Door de omstandigheid dat de moeder en de man niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder en het kind hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
toepasselijk recht6.2. Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
6.3.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in de artikelen 93 en 92 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 10:93 lid 1 BW is bepaald dat of familierechtelijk betrekkingen als bedoeld in artikel 10:92 BW in een gerechtelijke procedure tot gegrondverklaring van een ontkenning kunnen worden tenietgedaan, wordt bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is.
Ingevolge artikel 10:92 lid 1 BW wordt of een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking komt te staan tot de vrouw uit wie het is geboren en de met haar gehuwde persoon, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de vrouw en die persoon of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar de vrouw en die persoon elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel is voor de toepassing van lid 1 bepalend het tijdstip van de geboorte van het kind.
6.4.
De moeder heeft de Eritrese nationaliteit en had deze ook ten tijde van de geboorte van het kind. De rechtbank is echter van oordeel dat voor de bepaling van de familierechtelijke betrekkingen niet bij de nationaliteit van de moeder kan worden aangeknoopt. In artikel 10:17 BW is immers bepaald dat de persoonlijke staat van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is verleend, wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder op het moment van de geboorte van het kind een verblijfstitel “asiel voor bepaalde tijd” op grond van artikel 28 juncto artikel 29 eerste lid aanhef onder b van de Vreemdelingenwet bezat, zodat op persoonlijke staat van de moeder Nederlands recht van toepassing is. Het voorgaande betekent dat voor de toepassing van artikel 10:92 BW niet kan worden aangesloten bij de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man, noch daargelaten de vraag of ervan kan worden uitgegaan dat de man op het moment van de geboorte van het kind (nog) de Eritrese nationaliteit had.
Ten tijde van de geboorte van het kind hadden de moeder en de man evenmin een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, zodat voor het toepasselijk recht dient te worden aangesloten bij de gewone verblijfplaats van de het kind ten tijde van de geboorte, zijnde Nederland. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het tot stand komen van de familierechtelijke betrekkingen tussen de man, de moeder en het kind en daarmee ook op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.
6.5.
In artikel 1:199 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is gehuwd. De moeder was op het moment van de geboorte van het kind met de man gehuwd. De man is derhalve de juridische vader van het kind.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub a BW kan dit vaderschap, op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is, door de moeder worden ontkend.
6.6.
Het verzoek van de moeder is niet binnen de termijn genoemd in artikel 1:200 lid 5 BW ingediend, zodat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank zal dan ook het door de bijzondere curator namens het kind ingediende verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap bespreken.
6.7.
Op grond van artikel 1:200 lid 1 sub b BW kan het in artikel 1:199, onder a en b BW bedoelde vaderschap ook worden ontkend door het kind zelf. Het door de bijzondere curator namens het kind ingediende verzoek is binnen de in artikel 1:200 lid 6 BW genoemde termijn ingediend.
6.8.
Uit het door de moeder ingediende DNA-onderzoek blijkt dat [naam] de biologische vader is van het kind. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat de man niet de biologische vader is van het kind. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, nu ook voor het overige niet is gebleken dat het verzoek onrechtmatig of ongegrond is.
gerechtelijke vaststelling ouderschap
internationale aspecten
rechtsmacht6.9. Door de omstandigheid dat de moeder en het kind de Eritrese nationaliteit bezitten en [naam] de Nederlandse nationaliteit bezit, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter zodat eerst de vraag dient te worden beantwoord of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt.
Deze vraag kan op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevestigend worden beantwoord, nu uit de overgelegde stukken is gebleken dat de moeder, het kind en [naam] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
toepasselijk recht6.10. Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek.
De beantwoording van deze vraag dient te geschieden aan de hand van het bepaalde in de artikel 10:97 BW.
In artikel 10:97 lid 1 BW is bepaald dat of en onder welke voorwaarden het ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, wordt bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek.
Gelet op de asielstatus van de moeder dient voor de bepaling of en onder welke voorwaarden het ouderschap gerechtelijk kan worden vastgesteld, te worden aangeknoopt bij het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder en [naam] , zijnde Nederland.
6.11.
In artikel 1:207 lid 1 sub a BW is, voor zover hier van toepassing, bepaald dat het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank kan worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt.
6.12.
Het verzoek van de moeder is niet binnen de termijn genoemd in artikel 1:207 lid 3 BW ingediend, zodat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
De rechtbank zal dan ook het door de bijzondere curator namens het kind ingediende verzoek tot vaststelling van het ouderschap van [naam] bespreken.
6.13.
Op grond van artikel 1:207 lid 1 sub b BW kan ook het kind een verzoek doen tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. Voor het kind geldt geen termijn waarbinnen het verzoek dient te worden ingediend.
6.14.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de gerechtelijke vaststelling wordt gezien als de laatste mogelijkheid om tussen ouder en kind een afstammingsband te creëren. Dit betekent dat indien erkenning mogelijk is -en de ouder wiens ouderschap moet worden vastgesteld ook instemt met erkenning- het verzoek tot gerechtelijke vaststelling in beginsel wordt afgewezen, tenzij er een ander belang is bij de gerechtelijke vaststelling. Ter zitting is daarom de mogelijkheid van erkenning van het kind door [naam] besproken. [naam] heeft daarbij aangegeven in te stemmen met het verzoek van de bijzondere curator tot vaststelling van het ouderschap en niet te willen overgaan tot erkenning van het kind, omdat een erkenning niet terugwerkt tot aan de geboorte en mogelijk niet in alle gevallen gevolgen heeft voor de nationaliteit. De bijzondere curator heeft haar verzoek daarom uitdrukkelijk gehandhaafd.
6.15.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de moeder, [naam] en het kind er belang bij dat de vaststelling van het ouderschap terugwerkt tot aan de geboorte. Omdat het kind een juridische vader had ten tijde van de geboorte, kon [naam] het kind op dat moment niet erkennen. Daar komt bij dat de genetische afstamming van het kind van [naam] door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld, terwijl deze vaststelling bij erkenning niet aan de orde is. Voor de rechtbank staat vast dat, gelet op de stukken, [naam] tevens de verwekker is van het kind. Daarmee is voldaan aan de in artikel 1:207 BW gestelde voorwaarde. Het verzoek van de bijzondere curator tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] zal dan ook in beginsel worden toegewezen, ware het niet dat de hierna te nemen beslissing ten aanzien van de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en het kind dus op dit moment al/nog twee juridische ouders (de moeder en de man) heeft, hetgeen vooralsnog aan een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] in de weg staat (artikel 1:207, tweede lid, sub a BW). Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [naam] toewijzen, onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man in kracht van gewijsde is gegaan.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
7.2.
wijst het verzoek van de bijzondere curator toe en verklaart gegrond de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [de man] met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.3.
wijst het verzoek van de bijzondere curator toe en stelt -
onder de voorwaarde dat de beslissing tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan- vast het ouderschap van:
[naam] met betrekking tot het kind:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
7.4.
draagt de griffier – op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.