ECLI:NL:RBNHO:2024:3462

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
15/333524-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne vanuit Trinidad en Tobago

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 december 2023 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in Utrecht, had ruim drieënhalve kilogram cocaïne in haar koffer verstopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 22 maart 2024 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging geen verweer heeft gevoerd ten aanzien van het bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijke invoer van cocaïne, waarbij zij heeft overwogen dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat er cocaïne in haar koffer zat. De verdachte had verklaard dat ze een vriend had die haar reis regelde en dat ze alarmbellen had genegeerd. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/333524-23 (P)
Uitspraakdatum: 5 april 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in penitentiaire inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Giuseppini, en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte is op 15 december 2023 met een vlucht vanuit Trinidad en Tobago op Schiphol aangekomen. Bij controle van de door de verdachte meegevoerde bagage hebben verbalisanten in haar koffer drie pakketten aangetroffen waarin ruim drieënhalve kilogram cocaïne bleek te zitten. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden die volgen uit de bewijsmiddelen, in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne in Nederland. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier die per vliegtuig (ruim)bagage met zich meevoert, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud ook verantwoordelijk is. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die wetenschap niet heeft bestaan en (voorwaardelijk) opzet dus ontbreekt. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake.
Het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit landen als Trinidad en Tobago – een zogenoemd risicoland – vaak harddrugs wordt gesmokkeld naar Europa. De verdachte heeft verklaard dat een vriend haar een reis aanbood, die haar vlucht, verblijf en koffer zou regelen en betalen. De door haar meegenomen koffer zag zij pas zeer kort voor haar vertrek, namelijk pas in de auto van de chauffeur die haar naar de luchthaven van Trinidad en Tobago heeft gebracht. De koffer lag op de achterbank en de verdachte heeft haar eigen spullen, meegenomen in een plastic zak, in deze koffer gedaan. Voordat de verdachte het vliegtuig in stapte moest zij alle berichten van de vriend die de reis had geregeld van haar telefoon wissen en is haar verteld dat ze moest verklaren dat ze haar ticket en haar koffer zelf had gekocht en contant had betaald, indien ze daarover zou worden bevraagd. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat er wel alarmbellen bij haar afgingen, ‘red flags’, maar dat zij deze signalen heeft genegeerd omdat ze met haar hoofd bij de reis was en zij zich verheugde om na lange tijd na een kort verblijf in Nederland weer naar Londen te kunnen gaan.
Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de door haar meegebrachte koffer cocaïne verpakt zat en heeft deze aanmerkelijke kans, door de inhoud van de koffer niet (grondig) te controleren en deze mee te nemen op haar vlucht naar Nederland, ook bewust aanvaard.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
zij op 15 december 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij het bepalen van de strafmaat verzocht rekening te houden met de naïviteit van de verdachte. Zij was een makkelijk slachtoffer waarvan misbruik is gemaakt. De verdachte heeft er niet voor gekozen om drieënhalve kilogram cocaïne te smokkelen, want zij had geen enkele invloed op de hoeveelheid cocaïne in de koffer. Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, haar persoonlijke omstandigheden, het feit dat zij geen strafblad heeft en heeft meegewerkt met de Koninklijke Marechaussee, heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3.523,4 gram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Harddrugs, waaronder cocaïne, bevatten voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke stoffen. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook om die reden worden forse straffen opgelegd voor de invoer van harddrugs.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar medische situatie, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op te leggen straf
De rechtbank zoekt bij de bepaling van de straf aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarmee getracht wordt om soortgelijke delicten zoveel als mogelijk gelijk te bestraffen. Voor de invoer van tussen de 3.000 en 4.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting, waaronder haar medische situatie, grond is gelegen een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden is, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
dertig (30) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. M. Visser en mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)