ECLI:NL:RBNHO:2024:3366

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/15/348575 / JU RK 24-174
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een loyaliteitsconflict tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 maart 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die zich in een loyaliteitsconflict bevindt ten opzichte van zijn ouders. De minderjarige, die bij zijn moeder woont, ervaart een afwijzende en agressieve houding tegenover zijn vader, wat leidt tot ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, omdat vrijwillige hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) niet van de grond is gekomen. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hun slechte verstandhouding en wederzijdse verwijten belemmeren een constructieve samenwerking in de opvoeding van de minderjarige.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de conflicten tussen de ouders. Hij heeft het gevoel dat hij schuld heeft aan de scheiding en ervaart spanningen die zijn gedrag beïnvloeden. De Raad heeft benadrukt dat er een gezinsvoogd moet worden ingezet om de noodzakelijke hulpverlening te coördineren en om het contact tussen de minderjarige en zijn vader te herstellen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn in staat moeten zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen, maar dat dit momenteel niet mogelijk is zonder gedwongen hulpverlening.

De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, met ingang van 12 maart 2024 tot 12 maart 2025, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348575 / JU RK 24-174
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Haarlem,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. B. Röpcke, kantoorhoudende te Bloemendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. L.E. Vries, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 29 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 januari 2024;
  • de brief van de zijde van de moeder van 6 maart 2024;
  • het e-mailbericht van de zijde van de moeder, met bijlage, van 7 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt toegelicht in het verzoekschrift. Half november 2022 is de Raad een beschermingsonderzoek gestart, welk onderzoek in maart 2023 is afgesloten onder verwijzing van de ouders naar de vrijwillige hulpverlening, te weten het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
De Raad heeft op 18 oktober 2023 een terugmelding ontvangen van het CJG, omdat de zorgen over [de minderjarige] toenemen en de noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillige kader niet van de grond komt. Na een aanvullend onderzoek is de Raad tot de conclusie gekomen dat een ondertoezichtstelling geboden is gelet op de volgende omstandigheden.
3.3.
[de minderjarige] heeft moeite met het reguleren van zijn emoties en bij spanning kan hij boosheid en agressie laten zien. [de minderjarige] heeft verder lang veel moeite gehad met het loslaten van de moeder en het ondernemen van activiteiten zonder de moeder. Hoewel er wel sprake is van een positieve ontwikkeling hierin, lukt het [de minderjarige] nog niet om hele dagen naar school te gaan. Het is onduidelijk wat er aan zijn problematiek ten grondslag ligt. Er heeft tot op heden namelijk nog geen diagnostisch onderzoek plaatsgevonden en het is onduidelijk in hoeverre er sprake is van kind eigen problematiek. Wel lijkt de moeizame relatie tussen de ouders en de spanningen waar [de minderjarige] getuige van is, een rol te spelen in het gedrag dat hij laat zien. De voorgeschiedenis tussen de ouders lijkt in de weg te staan aan een constructief gesprek en samenwerking. De ouders maken elkaar nog steeds over en weer verwijten. [de minderjarige] heeft verschillende negatieve ervaringen vanuit de omgangsmomenten meegemaakt, waarbij de spanningen of verwijten voel- en hoorbaar waren. Mogelijk heeft [de minderjarige] in het scheidingsproces en daarna, dusdanige stress ervaren dat hij zich gedwongen voelt om voor de moeder te kiezen. Dat maakt dat hij zich nu afwijzend en boos uitspreekt over de vader en zich ook in fysieke zin negatief heeft geuit tijdens de omgangsafspraken. [de minderjarige] en de vader hebben elkaar sinds 14 augustus 2023 geen fysieke omgang gehad. Zij hebben af en toe digitaal contact. Omdat er minimaal contact is, krijgt [de minderjarige] niet de kans om het negatieve beeld dat hij van de vader heeft bij te stellen en een eigen beeld van de vader te vormen. Zolang er spanningen zijn tussen de ouders, zal [de minderjarige] weinig tot geen ruimte ervaren om het contact met de vader (weer) aan te gaan op een positieve manier.
3.4.
De inzet van een gezinsvoogd is volgens de Raad geboden, zodat regie gevoerd kan worden en duidelijke kaders uitgezet kunnen worden. Een gezinsvoogd kan meer specifiek monitoren of de noodzakelijk geachte hulpverlening van de grond komt, te weten: 1) het inzetten van individuele hulpverlening voor [de minderjarige] , waarbij er ook aandacht is voor systematische problematiek;
2) het inzetten van hulpverlening gericht op hoe de vader en de moeder een beschikbare ouder kunnen zijn voor [de minderjarige] , waarbij aandacht komt voor de rol die beide ouders hebben;
3) het inzetten van hulpverlening gericht op contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader, waarbij wordt toegewerkt naar (on)begeleide omgang.
3.5.
De Raad heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat zij achter de (voorlopige) visie van de GI staat dat er eerst diagnostiek moet plaatsvinden, die uitgevoerd wordt door een onafhankelijke organisatie en niet vanuit school. Verder heeft de Raad benadrukt dat begeleide omgang nu als doel wordt gesteld, maar het uiteindelijke doel uiteraard onbegeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] is.

4.De standpunten

4.1.
Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij achter het verzoek tot ondertoezichtstelling en het uiteindelijke doel om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te herstellen staat. Zij is bereid mee te werken aan de noodzakelijk geachte hulpverlening, ook voor zichzelf. Zij heeft daartoe toegelicht dat zij de gesprekken in het kader van Parallel Solo Ouderschap als nuttig ervaart.
4.2.
De vader heeft ter zitting naar voren gebracht ook achter een ondertoezichtstelling te staan zodat er sturing en (toe)zicht komt op de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] , ook in de thuissituatie bij de moeder. De vader acht het daartoe van belang dat in het gedwongen kader afspraken worden gemaakt en er vervolgens op wordt toegezien dat die afspraken worden nagekomen. Hij vindt het daarbij nodig dat [de minderjarige] hulp krijgt bij het negatieve beeld dat hij van de vader heeft. Ook wil de vader hulp die gericht is op [de minderjarige] , de vader en de moeder. Aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening zal hij zijn medewerking verlenen. De vader voelt zich op dit moment machteloos, is erg verdrietig om de situatie en vindt het onterecht dat hij [de minderjarige] niet kan zien conform de vastgestelde zorgregeling.
4.3.
Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat ingezet moet worden op hulpverlening voor het hele gezinssysteem. De GI acht het daartoe van belang dat onderzoek plaatsvindt naar het gezinssysteem, waarbij ook wordt gekeken naar de gehechtheid van [de minderjarige] en zijn ouders afzonderlijk. Daarvoor zou NIKA ingezet kunnen worden. Daarnaast is individuele hulpverlening voor [de minderjarige] noodzakelijk, waarbij eerst diagnostisch onderzoek moet plaatsvinden door een onafhankelijke instantie. Zolang dat diagnostisch onderzoek niet heeft plaatsgevonden, acht de GI het inzetten door de school van hulpverlening voor het gedrag van [de minderjarige] (waarvan vermoed wordt dat dat voortkomt uit hoogbegaafdheid), vooralsnog niet wenselijk. Hoewel het prijzenswaardig is dat de school hulpverlening in wil zetten, ziet de GI de mogelijke hoogbegaafdheid van [de minderjarige] namelijk niet als het grootste probleem, maar meer de problematiek rondom de ouders. Hierover zal de GI echter wel in gesprek gaan met de ouders en school. De GI acht het verder noodzakelijk dat beide ouders het traject Parallel Solo Ouderschap volgen, waarvan psycho educatie over scheidingssituaties onderdeel uitmaakt. Het uiteindelijke doel is dat de ouders zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij [de minderjarige] en dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] wordt hersteld. De GI heeft hiertoe opgemerkt niet te lang te willen wachten met het opstarten van begeleide omgang, omdat de ouderafwijzing van [de minderjarige] al in een vergevorderd stadium zit.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging is gelegen in de omstandigheid dat het de ouders niet lukt om tot gezamenlijk ouderschap te komen. Zij blijven elkaar wantrouwen en verwijten maken en [de minderjarige] krijgt hier helaas het nodige van mee. Een extra zorg daarbij is dat [de minderjarige] het gevoel heeft dat hij schuld heeft aan de scheiding van de ouders en in een loyaliteitsconflict zit. Naar het zich (voor nu) laat aanzien, laat [de minderjarige] als gevolg van het voorgaande een zeer afwijzende (en ook agressieve) houding zien ten opzichte van zijn vader. Ten opzichte van een jaar geleden is de weerstand van [de minderjarige] richting de vader toegenomen en is het contact tussen hen verminderd, sterker nog, er is geen fysiek contact meer. Dat [de minderjarige] last heeft van de situatie tussen de ouders, blijkt ook uit de spanningsklachten die op school worden waargenomen als er in de thuissituatie iets voorgevallen is en het vastklampen van [de minderjarige] aan de moeder. Zeer zorgelijk daarbij is dat het [de minderjarige] nog steeds niet lukt om hele dagen naar school te gaan; hij volgt halve dagen onderwijs. Op school worden ook andere kindsignalen bij hem waargenomen. Op dit moment is onduidelijk of er (ook) sprake is van kind eigen problematiek, waaruit de kindsignalen voortvloeien.
5.2.
De zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is wordt in dit geval niet of onvoldoende geaccepteerd, omdat hulpverlening in het vrijwillige kader (vanuit het CJG) tot op heden niet van de grond is gekomen. Het is de ouders vanwege hun voorgeschiedenis, slechte verstandhouding en verschillende visies over welke hulpverlening nodig is voor [de minderjarige] , helaas niet gelukt om samen een hulpverleningstraject aan te gaan waar zij beiden achter staan. Het is dan ook noodzakelijk dat regie gevoerd gaat worden in het gedwongen kader zodat de noodzakelijke hulpverlening van de grond komt en effectief is. Daarbij is het aan de GI om te bepalen welke hulpverlening (en diagnostiek) ingezet moet worden en in welke volgorde.
5.3.
Ten slotte lijkt de verwachting gerechtvaardigd dat de ouders binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening voor het systeem en de individuele hulpverlening voor [de minderjarige] (en daaraan voorafgaande diagnostiek), zal [de minderjarige] onder toezicht gesteld worden voor de duur van twaalf maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt
[de minderjarige]onder toezicht van de gecertificeerde instelling
De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, met ingang van 12 maart 2024 tot 12 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M.J. Boon als griffier, en op schrift gesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.