ECLI:NL:RBNHO:2024:3358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/15/348319 / JU RK 24-119
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de jeugdzorg

Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak is aangespannen door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), die de belangen van [de minderjarige] behartigt. De moeder van [de minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, terwijl de vader niet in beeld is. De minderjarige verblijft sinds 23 maart 2023 in een pleeggezin, nadat zij eerder onder toezicht was gesteld van de GI. De kinderrechter heeft de procedure op basis van verschillende stukken en een mondelinge behandeling met gesloten deuren beoordeeld.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de thuissituatie van [de minderjarige], waaronder fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing. De moeder heeft in het verleden veel stressvolle situaties meegemaakt en er zijn zorgen over haar middelengebruik. De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 20 juni 2024. De moeder heeft verzocht om afwijzing van dit verzoek, stellende dat de zorgen niet voldoende zijn onderbouwd en dat de omgang met [de minderjarige] goed verloopt.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De zorgen over de moeder en de thuissituatie zijn nog steeds aanwezig, en de kinderrechter heeft besloten de machtiging te verlengen tot 1 mei 2024. De beslissing over het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot een latere zitting, waarbij de GI is verzocht om de rechtbank en de moeder tijdig te informeren over de actuele stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348319 / JU RK 24/119
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam),
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K.J. de Vaan, kantoorhoudende te Amsterdam.
Als informant is aangemerkt:
De Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, van de GI van 16 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 17 januari 2024;
  • het bericht, met bijlagen, van de zijde van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 8 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
Ter zitting is de moeder bijgestaan door een tolk, [tolk] .
1.4.
Als toehoorder was aanwezig [begeleider] , begeleider van de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader is niet in beeld. De moeder heeft naast [de minderjarige] nog vier andere kinderen, van andere vaders, waarvan een zoon op dit moment bij haar woont.
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds 23 maart 2023 in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 maart 2023 [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd en duurt nog voort tot 20 juni 2024.
2.4.
Bij beschikking van 23 maart 2023 is ook een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd en duurt thans nog tot 20 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 20 juni 2024. Daarnaast heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] heeft in het verleden veel stressvolle en onveilige situaties meegemaakt, waarbij haar onvoldoende rust, stabiliteit en voorspelbaarheid is geboden. Zo zijn er bij de GI zorgen over fysieke mishandeling en emotionele verwaarlozing in de thuissituatie en over het huiselijk geweld waarvan [de minderjarige] slachtoffer en/of getuige is geweest. Bovendien zijn er zorgen over het middelengebruik van de moeder en de aanwezigheid van vreemde mannen in de woning. De GI en de hulpverlening hebben enerzijds een goed beeld van de thuissituatie gekregen, maar anderzijds zijn er ook grote zorgen. Dit is tegenstrijdig en staat met elkaar in contrast, waardoor het niet anders kan dan dat er wezenlijke zorgen zijn. Sinds de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing heeft de GI ingezet op veel verschillende hulpverlening rondom het gezin. De moeder laat de hulpverlening toe en gaat met hen in gesprek. Toch blijft het, doordat de moeder niet volledig inzicht verschaft in de problematiek, moeilijk om een goed beeld van de moeder en de opvoedsituatie te vormen en blijft het tevens de vraag of zij voldoende mogelijkheden en draagkracht heeft om voldoende emotioneel bij [de minderjarige] aan te sluiten en zich in haar te verplaatsen.
3.3.
Sinds het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin wordt gezien dat zij de nodige stappen zet in haar ontwikkeling, maar dat zij aanvullende zorg nodig heeft om tot deze ontwikkeling te komen. [de minderjarige] laat op momenten namelijk zelfbepalend gedrag zien en ze heeft moeite met begrenzing door anderen. Het is nog onduidelijk of de moeder emotioneel en fysiek voldoende beschikbaar is en of zij in staat is de (emotionele) behoefte en beleving van haar dochter te lezen, te herkennen en haar de ondersteuning te bieden die zij nodig. De GI hoopte door het uitbreiden van de deels begeleide omgang inzicht te krijgen in de (on)mogelijkheden van de moeder, zodat ook het perspectief van [de minderjarige] inzichtelijk kan worden gemaakt. Tijdens de deels begeleide omgang, waarbij [de minderjarige] van donderdag op vrijdag bij de moeder overnacht, wordt door de Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding van Levvel (IAG) gezien dat de moeder zich inzet en haar best doet. De omgang en het contact verlopen dan ook ontspannen en niet geforceerd. Toch zijn er nog (steeds) zorgen over de bagatelliserende houding van de moeder. Zij lijkt niet in staat de zorgen over [de minderjarige] en de thuissituatie te (h)erkennen en haar eigen aandeel in (het wegnemen van) de zorgen in te zien. Door de moeder worden de zorgen en verbeterpunten ervaren als pesterijen en leugens over haar. In haar ogen zijn de zorgen er niet en is zij een perfecte moeder voor [de minderjarige] en haar andere kinderen. Het blijft daarom voor de GI en de hulpverlening moeilijk om met de moeder aan de zorgen te werken.
3.4.
Inmiddels komt de GI bijna toe aan het maken van een conclusie over [de minderjarige] perspectief. Na het ontvangen van informatie van Levvel Hecht (over de omgangsmomenten), zal met behulp van de veertien opvoedafwegingen de eindanalyse worden gemaakt. Naar verwachting zal dan in april 2024 het perspectief bepaald kunnen worden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om afwijzing van het verzoek van de GI. Daartoe is gesteld dat de gerezen zorgen en de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet bestaan of niet voldoende blijken uit het verzoekschrift. Ook komen deze niet duidelijk naar voren in de gesprekken tussen de hulpverlening en de moeder. Het is de moeder dan ook niet bekend wat zij zou moeten doen om [de minderjarige] weer thuis te krijgen en houden, temeer nu de omgang goed verloopt en de ingezette hulpverlening positief is over de stappen die de moeder zet. De moeder staat open voor alle hulpverlening, zowel in het gedwongen als het vrijwillige kader. Zij neemt de gegeven tips ter harte en past deze toe in de omgang met [de minderjarige] . De aansluiting van de moeder bij [de minderjarige] behoeft verbetering, maar dit is onvoldoende grond voor een uithuisplaatsing. Bovendien raakt de uithuisplaatsing niet alleen [de minderjarige] en de moeder, maar ook de thuiswonende zoon [thuiswonende zoon] . [thuiswonende zoon] woont al zijn hele leven bij de moeder en de Raad heeft na het uitvoeren van een beschermingsonderzoek geconcludeerd dat hij wel thuis mag/kan blijven wonen. Bij dit alles is nog van belang dat de GI onvoldoende inspanningen heeft verricht voor terugplaatsing, nu de opbouw in de omgang met [de minderjarige] al enige tijd stilstaat en de opvoedafweging al gereed had moeten zijn.
4.2.
De Raad heeft zich ter zitting hardop de vraag gesteld of het voor de moeder duidelijk is waaraan zij, naar de maatstaven van de GI, moet voldoen. Een groot percentage kinderen heeft een onveilige hechtingsrelatie. Daarom is het de vraag hoe hard die grens is en in hoeverre daarin groei zichtbaar moet zijn. De moeder en [de minderjarige] behoren een eerlijke kans tot slagen te krijgen, waarbij het risico dat het onverhoopt misgaat tot een minimum wordt beperkt. De evaluatie van Levvel Hecht en de conclusie uit de veertien opvoedafwegingen zijn bij het nemen van een beslissing over het perspectief cruciaal. Van daaruit moet worden bekeken of, en zo ja, op welke manier kan worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. De vraag daarbij is of een machtiging tot uithuisplaatsing nodig blijft en wanneer hulpverlening in het vrijwillige kader afdoende is.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1.
Door de omstandigheid dat de gezaghebbende moeder en [de minderjarige] de Bulgaarse nationaliteit hebben, moet eerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de GI. Aangezien de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] zich in Nederland bevindt, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek jo. artikel 7 Brussel II-ter rechtsmacht toe ter zake van het verzoek.
5.2.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht op het verzoek van toepassing.
Verlenging uithuisplaatsing
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is voldoende gebleken dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Daarvoor is in het bijzonder het volgende redengevend.
5.4.
Met [de minderjarige] gaat het, sinds zij bij de pleegouders verblijft, beter. Met aanvullende zorg komt zij toe aan haar ontwikkeltaken. De zorgen zoals deze blijken uit de beschikking van 20 juni 2023, zijn echter nog onverkort aanwezig, mede omdat de moeder onvoldoende inzicht heeft verschaft in de problematiek, sterker nog, omdat zij de problematiek ontkent. De GI gaat er echter terecht van uit dat er wezenlijke zorgen zijn, reeds gelet op de verklaringen van dochter [halfzusje van de minderjarige] (het halfzusje van [de minderjarige] ) over onder meer huiselijk geweld richting haar en [de minderjarige] en verwaarlozing, en op een filmpje waarin huiselijk geweld te zien is. Vanwege de (ontkennende) houding van de moeder is het de GI niet gelukt om een goed beeld van de opvoedcapaciteiten van de moeder dan wel de opvoedsituatie te vormen en te werken aan de zorgen die er zijn. Daarentegen verlopen de omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] , zoals het er nu naar uitziet, goed.
5.5.
Bij deze stand van zaken is het nog nodig de plek van [de minderjarige] bij de pleegouders te waarborgen, totdat voldoende duidelijk is of de moeder in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (weer) op zich te nemen. Gelet op de zeer jonge leeftijd van [de minderjarige] is het voor haar van belang dat de komende tijd duidelijkheid komt over waar zij verder zal opgroeien. De nadere informatie van Levvel Hecht en de eindanalyses van Levvel Hecht en de GI, die in april 2024 worden verwacht, zijn daarbij van cruciaal belang.
5.6.
De machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] zal in het licht bezien van het voorgaande worden toegewezen, maar slechts voor de duur van zeven weken, te weten tot 1 mei 2024. Voor het overige zal het verzoek worden aangehouden tot de hierna bepaalde zitting, zodat op basis van de op dat moment bekende informatie (over de omgang en het perspectief) een beslissing kan worden genomen daarop.
5.7.
De GI zal de rechtbank en de moeder, uiterlijk twee weken voor de nieuwe zitting berichten over de actuele stand van zaken en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd. Bij afwezigheid van een schriftelijk bericht zal de zitting toch doorgang vinden en zal de GI de actuele informatie ter zitting voorhouden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 20 maart 2024 tot 1 mei 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de beslissing over het resterende deel van het verzoek aan tot de zitting op
[datum]in het gerechtsgebouw De Appelaar, Simon de Vrieshof 1 te Haarlem;
6.4.
verzoekt de GI om de rechtbank en de moeder uiterlijk twee weken voor die zitting schriftelijk te berichten over het verloop van de uithuisplaatsing, de conclusie van het afgeronde perspectiefonderzoek en of het verzoek voor het overige wordt gehandhaafd;
6.5.
bepaalt dat de griffier de verzoeker, de belanghebbende en de Raad als informant zal oproepen voor de voornoemde zitting.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Inge als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.