ECLI:NL:RBNHO:2024:3348

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/15/346528 / JU RK 23-1815
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2024 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [de minderjarige] onder toezicht te stellen tot 15 juni 2024 en om machtiging te verlenen voor uithuisplaatsing bij de grootmoeder. De moeder van [de minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie. [de minderjarige] verblijft sinds april 2023 bij zijn grootmoeder, nadat hij sinds half december 2022 feitelijk niet meer bij zijn moeder woont. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde relatie is tussen [de minderjarige] en zijn moeder, wat leidt tot conflicten en escalaties in de thuissituatie. De kinderrechter heeft de belangen van [de minderjarige] vooropgesteld en geconcludeerd dat hij niet langer bij zijn moeder kan wonen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, zodat [de minderjarige] bij zijn grootmoeder kan blijven wonen tot er een passende plek voor begeleid wonen is gevonden. De kinderrechter heeft ook benadrukt dat er onderzoek moet worden gedaan naar de cognitieve en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] en dat er aandacht moet zijn voor zijn relatie met beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/346528 / JU RK 23-1815
Datum uitspraak: 31 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. T.A. Bruins, kantoorhoudende te Overveen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 6 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) te Haarlem.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds april 2023 bij de grootmoeder mz. Hij verblijft sinds half december 2022 feitelijk niet meer bij moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen tot 15 juni 2024.
Daarnaast heeft de Raad verzocht machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de grootmoeder mz, voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Tot slot heeft de Raad verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad het volgende naar voren gebracht.
[de minderjarige] woont al langer niet meer bij zijn moeder en wil geen contact met haar. De relatie tussen hen is ernstig verstoord. In de thuissituatie waren er steeds meer ruzies en escalaties tussen hen, waarbij [de minderjarige] zich steeds zelfbepalender en agressiever gedroeg. De moeder was steeds meer onmachtig in de opvoeding en maakte zich ook zorgen over haar veiligheid. [de minderjarige] en de moeder hebben echter hele verschillende verhalen over de thuissituatie. [de minderjarige] heeft namelijk verteld dat de moeder hem zeer slecht behandelde en zelfs heeft mishandeld. Zo zou hij veel taken in huis moeten doen, zijn geld aan de moeder moeten afdragen en op bijzondere manieren gestraft worden. [de minderjarige] heeft deze verhalen ook op school verteld. De moeder ontkent stellig wat [de minderjarige] heeft gezegd. Het is verder onduidelijk of er bij [de minderjarige] sprake is van trauma.
[de minderjarige] heeft eerst bij twee verschillende tantes mz verbleven en verblijft sinds april 2023 bij zijn grootmoeder. Hier gaat het goed met hem. De moeder staat hier echter niet achter en wil dat [de minderjarige] zo snel mogelijk begeleid gaat wonen. Ook de Raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij in elk geval op termijn begeleid zal wonen.
Daarnaast is er een ingewikkelde relatie tussen de moeder enerzijds en de grootmoeder en de tantes anderzijds. Er is vrijwel geen contact tussen hen of dit verloopt met ruzies. De afgelopen periode hebben de betrokken familieleden (gezags)beslissingen over [de minderjarige] genomen in plaats van de moeder, waarbij zij niet of onvoldoende is geraadpleegd.
Verder is niet duidelijk op welk cognitief niveau [de minderjarige] functioneert. Hij vertelt hoogbegaafd te zijn en heeft hulpverlening van het Centrum voor hoogbegaafdheid. Zijn therapeut ziet dat hij op sommige vlakken functioneert als een hoogbegaafde en ook soortgelijke klachten ervaart. Er is echter geen diagnose gesteld. De moeder heeft juist weer aangegeven dat er diverse intelligentieonderzoeken zijn gedaan, met verschillende resultaten; van zwakbegaafd tot een gemiddelde intelligentie of een heel disharmonisch profiel. Het is daarom van belang dat een persoonlijkheidsonderzoek bij [de minderjarige] wordt gedaan om onder meer te kijken of sprake is van hoogbegaafdheid en dyslexie. Ook is dit onderzoek van belang om te weten welke instelling voor begeleid wonen bij [de minderjarige] past en welke hulp hij nodig heeft.
[de minderjarige] ging, na een periode van schooluitval, naar praktijkschool [praktijkschool] , waar hij zijn eindexamen heeft gedaan. Op school is ervaren dat [de minderjarige] veel prikkelverwerkingsproblemen heeft en hij zodanige gedragsproblemen liet zien dat hij een keer geschorst is. Dit is verbeterd sinds hij trajectbegeleiding heeft gehad. Verder was de school van mening dat de moeder te betrokken was op [de minderjarige] en hem teveel beschermde, waardoor hij niet de zelfstandigheid kon ontwikkelen die past bij zijn leeftijd. Tot slot heeft [de minderjarige] weinig aansluiting bij leeftijdsgenoten.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] is het eens met de verzoeken. Hij vindt het goed dat hij bij zijn grootmoeder blijft wonen. Dit is beter dan dat hij ergens anders moet verblijven. Hij is er echter wel aan toe om een plek voor zichzelf te hebben.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat hij vroeger een goede band had met zijn moeder, maar dat dit is veranderd toen zij een relatie kreeg met haar nieuwe partner.
4.2.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij het eens is met de ondertoezichtstelling. Zij vindt het van belang dat [de minderjarige] nu in dit kader de hulp krijgt die hij nodig heeft en dat hij zo snel mogelijk begeleid gaat wonen. De moeder is namelijk bang dat hij de hulp afhoudt en dan voor lange tijd bij de grootmoeder blijft wonen, waar zij het niet mee eens is. De moeder gaat dan ook niet akkoord met de uithuisplaatsing bij de grootmoeder.
4.3.
Namens de GI is aangegeven dat de GI niet bij [de minderjarige] betrokken blijft als er na de ondertoezichtstelling verlengde jeugdhulp wordt ingezet. Daarom zal de GI prioriteiten moeten stellen voor de korte periode dat [de minderjarige] nog minderjarig is, ingeval hij onder toezicht gesteld wordt. Zo moet worden ingezet op een plek begeleid wonen, al kan het zijn dat [de minderjarige] hier vanwege de wachttijden pas na zijn meerderjarigheid terecht kan. Hij kan wel tot zijn drieëntwintigste bij een instelling voor begeleid wonen blijven.

5.De beoordeling

5.1
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
Er is sprake van de volgende concrete ontwikkelingsbedreigingen. De afgelopen jaren heeft [de minderjarige] steeds ernstiger problemen laten zien op het gebied van emotieregulatie, schooluitval en sociale contacten. In de thuissituatie bij de moeder waren er steeds meer conflicten en ruzies en was de moeder toenemend onmachtig [de minderjarige] op te voeden. Duidelijk is dat hun relatie erg verstoord is geraakt, waarbij zij nu geen contact meer hebben omdat [de minderjarige] dat niet wil. Verder heeft [de minderjarige] zorgelijke verhalen verteld over de opvoedsituatie bij de moeder en is onduidelijk of hij traumaproblematiek heeft. Daarnaast is er een complexe relatie tussen de moeder en haar familie, waarbij zij niet kunnen overleggen over wat voor [de minderjarige] nodig is.
Verder is duidelijk geworden dat [de minderjarige] op sociaal-emotioneel gebied kwetsbaar is. Hij laat niet altijd leeftijdsadequaat gedrag zien en heeft moeite met sociale contacten met leeftijdsgenoten. Daarnaast is niet duidelijk op welk cognitief niveau hij functioneert.
Inmiddels gaat het beter: [de minderjarige] is minder boos, zijn schoolgang verloopt redelijk en [de minderjarige] is sociaal-emotioneel gegroeid sinds hij bij zijn grootmoeder woont. Daarnaast heeft hij baat bij de behandeling bij zijn beeldend therapeut.
5.2.
De zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen wordt niet of onvoldoende geaccepteerd. De moeder is weliswaar bereid met de noodzakelijke hulpverlening in te stemmen, maar kan haar gezag niet uitoefenen. [de minderjarige] aanvaardt dit niet, en de moeder heeft conflicten met hem en de familieleden die nu voor hem zorgen.
5.3.
Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] lijkt niet meer verwacht te kunnen worden dat de moeder, die het gezag uitoefent, in staat zal zijn binnen een aanvaardbaar te achten termijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. De kinderrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat, voor zijn meerderjarigheid, de nodige hulpverlening en onderzoeken worden opgestart en zaken worden geregeld voor de periode nadat hij achttien jaar is geworden. Daarom zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen tot de datum waarop hij meerderjarig wordt, nu verder wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
5.4.
De komende periode is vooral van belang dat er persoonlijkheids- en intelligentieonderzoek bij [de minderjarige] wordt uitgevoerd. Mogelijk moet ook onderzoek worden gedaan naar dyslexie. Aan de hand van de uitkomsten van de onderzoeken kan dan de juiste hulp voor hem worden geregeld, bijvoorbeeld voor eventueel trauma en kan een passende instelling voor begeleid wonen worden gezocht. Verder moet de behandeling van [de minderjarige] bij zijn beeldend therapeut worden vervolgd en moet hij worden begeleid bij het aangaan van positieve, leeftijdsadequate relaties. Ook is noodzakelijk dat hij een professionele vertrouwenspersoon heeft die hem kan leren verstandige beslissingen te maken. Verder moet met [de minderjarige] worden bekeken welke vervolgopleiding hij kan doen, zodat hij in elk geval een startkwalificatie kan halen. Tot slot moet er aandacht zijn voor de relatie met beide ouders. Er moet gekeken worden of er mogelijkheden zijn het contact met zijn moeder te herstellen, en [de minderjarige] moet worden begeleid bij positief contact met zijn vader, die grotendeels uit beeld is.
5.5.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Gebleken is dat [de minderjarige] door de zeer verstoorde relatie met zijn moeder niet langer bij haar kan wonen. Sinds hij bij zijn grootmoeder verblijft, gaat het beter met hem en is hij wat tot rust gekomen. Daarom acht de kinderrechter het in het belang van [de minderjarige] dat hij voorlopig bij zijn grootmoeder kan verblijven, totdat hij een passende plek heeft bij een instelling voor begeleid wonen. Omdat de moeder niet instemt met het verblijf bij de grootmoeder, moet dit geborgd worden met een machtiging tot uithuisplaatsing. Dit zal [de minderjarige] duidelijkheid geven over zijn woonplek totdat er een passende instelling voor begeleid wonen is gevonden. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad op dit punt daarom toewijzen tot de datum waarop [de minderjarige] meerderjarig wordt. De kinderrechter merkt hierbij op dat het belangrijk is dat de gezinsvoogd oog zal hebben voor de complexe situatie binnen de familie.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt
[de minderjarige]onder toezicht van de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers te Haarlem, van 31 januari 2024 tot 15 juni 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een netwerkgezin, namelijk bij de grootmoeder mz, met ingang van 31 januari 2024 tot 15 juni 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024 door mr. P.W.M. de Wolf MSM, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 12 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam .