4.5Uit de stukken blijkt echter niet dat [naam 5] en/of [naam 6] bevoegd zijn om als (indirect) bestuurder een machtiging aan [naam 1] af te geven namens Mediahuis Regionaal B.V. Uit de overgelegde KvK-uittreksels blijkt immers dat Mediahuis Nederland B.V. de bestuurder is van eiseres, van welke vennootschap geen KvK-uittreksel is overgelegd, en niet Mediahuis NL B.V. waar het ene overgelegde KvK-uittreksel op ziet. Er is geen grond voor de veronderstelling dat Mediahuis Nederland B.V. en Mediahuis NL B.V. dezelfde rechtspersoon zou zijn. De namen verschillen al, maar uit de uittreksels volgt ook dat aan Mediahuis Nederland B.V. een ander KvK-nummer (en RSIN) is toegekend dan aan Mediahuis NL B.V. [naam 1] heeft derhalve, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet een toereikende machtiging overgelegd om eiseres te vertegenwoordigen in beroep. Het beroep is reeds daarom niet-ontvankelijk.
Ontvankelijkheid: is wel of niet tijdig beslist?
5. Er is nog een tweede reden waarom het beroep niet-ontvankelijk is. Het Woo-verzoek is ingediend op 18 april 2023. Verweerder heeft per e-mail van 18 mei 2023 de beslistermijn om op het Woo-verzoek te beslissen, verlengd tot 1 juni 2023. Op 2 juni 2023 volgde de ingebrekestelling. Verweerder heeft op 2 juni 2023 op het verzoek beslist (“eerste deelbesluit”) – en op 16 juni 2023 dat besluit aangevuld (“tweede deelbesluit”). Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12, tweede lid, Awb worden ingesteld zodra het bestuursorgaan in gebreke is (tijdig) een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. In dit geval heeft verweerder - binnen de ingebrekestellingtermijn van twee weken - een besluit genomen op het Woo-verzoek. Ook al zou het op 2 (en 16) juni 2023 genomen besluit gebrekkig zijn – en volgden immers nog herstelbesluiten (deelbesluiten) -, dat doet niet af aan de constatering dat er reeds was beslist op het Woo-verzoek toen [naam 1] op 19 juni 2023 beroep instelde. Beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen kon toen dus niet meer worden ingesteld en het beroep moest dus, indien dat wel rechtsgeldig door [naam 1] namens eiseres zou zijn ingesteld, ook op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Uit de correspondentie tussen partijen volgt dat verweerder met [naam 3] van het Noordhollands Dagblad, nadat [naam 1] verweerder naar hem had verwezen, op 31 mei 2023 heeft afgesproken dat vanwege de omvang van het verzoek deelbesluiten zullen worden genomen. Deze afspraak heeft verweerder aan [naam 3] per e-mail van 1 juni 2023 bevestigd. Die afspraak is weliswaar niet binnen de eerste beslistermijn van vier weken gemaakt, zoals in artikel 4.2a Woo is geregeld, maar met name van een nieuwsmedium als eiseres mag worden verwacht dat het met het bestuursorgaan constructief overleg pleegt over een omvangrijk Woo-verzoek als hier aan de orde en dat zij zich daarin redelijk opstelt en vervolgens uitvoering geeft aan in het kader van dat overleg gemaakte afspraken. Onder die omstandigheden verdient het geen schoonheidsprijs als een externe gemachtigde, kennelijk buiten zijn (gestelde) opdrachtgever om, en in wezen in strijd met afspraken tussen zijn (gestelde) opdrachtgever en verweerder dan toch beroep tegen niet-tijdig beslissen instelt. Dat raakt aan misbruik van procesrecht. Ook om die reden is er geen grond om een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder uit te spreken.
7. Verweerder heeft ook zijnerzijds een verzoek om proceskostenveroordeling gedaan. Aangezien het beroep reeds is ingetrokken, komt de rechtbank aan een beoordeling van dat verzoek niet toe. Artikel 8:75a Awb biedt daarvoor namelijk geen grondslag.