ECLI:NL:RBNHO:2024:3274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
15/195496-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling met noodweer als verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en zware mishandeling. De verdachte had op 20 juli 2021 in Heiloo een slachtoffer met een mes verwond. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor de moordpoging, maar eiste bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De verdediging stelde dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel en dat hij handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de moordpoging, maar wel aan de poging tot zware mishandeling. De rechtbank erkende het beroep op noodweer, omdat de verdachte werd aangevallen door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een situatie van wederrechtelijke aanranding handelde en dat zijn reactie proportioneel was. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/195496-21
Uitspraakdatum: 22 maart 2024
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 maart 2024 in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De politierechter heeft de zaak op 31 oktober 2023 naar de meervoudige strafkamer verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Swart en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte die [slachtoffer] 4, althans een of meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in het borstbeen en/of linker (boven)arm en/of schouderblad en/of (linker)hand, althans in het lichaam, gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] 4, althans een of meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in het borstbeen en/of linker (boven)arm en/of schouderblad en/of (linker)hand, althans in het lichaam, te steken en/of snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Heiloo [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] 4, althans een of meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in het borstbeen en/of linker (boven)arm en/of schouderblad en/of (linker)hand, althans in het lichaam, te steken en/of snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op toebrengen van dodelijk letsel, maar wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie heeft daarom gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan hem primair gelijk de officier van justitie heeft gerekwireerd. Ook moet volgens de raadsman vrijspraak volgen voor wat subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, omdat de verdachte geen opzet heeft gehad op het (zwaar) verwonden van het slachtoffer.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Vrijspraak primaire feit
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.2
Bewijs
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.3
Bewijsmotivering
De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor zover de raadsman daarbij aanvoert dat de verdachte werd aangevallen, zal de rechtbank dat hierna als noodweer(exces)-verweer bespreken. Verder stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in het gevecht met het slachtoffer een zakmesje heeft opengeklapt, dat het slachtoffer door het mes gewond is geraakt en dat daarbij zijn bovenarm geheel doorboord is, waarbij aan de binnenzijde sprake was van spierbeschadiging. Deze handelwijze van de verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Met name de steekwond in de arm had ernstige schade aan de spieren kunnen veroorzaken. Hierdoor bestond de aanmerkelijke kans dat de aangever hier zeer ernstig, of blijvend letsel aan over zou houden en de verdachte moet dit hebben geweten. Het steken door de arm is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bovendien zozeer gericht op het toebrengen van zulk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan ook heeft aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 juli 2021 te Heiloo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die [slachtoffer] met een mes in de linker bovenarm te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

5.1.
De standpunten
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) toekomt.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) moet zijn geweest.
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte. Deze wordt ondersteund door verschillende bewijsmiddelen. Zo verklaart getuige [naam 1] (pagina 28 e.v.) dat de verdachte uit het niets werd aangevallen door de aangever en dat de aangever de verdachte sloeg en schopte, nadat de verdachte een pakket had aangenomen van PostNL. Verder verklaart ook getuige [naam 2] (pagina 38 e.v.) dat de verdachte een pakket had aangenomen en dat kort daarop de aangever op de verdachte af kwam lopen. Vervolgens ziet zij dat de verdachte en de aangever elkaar schoppen en slaan. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn sleutels in zijn hand had waaraan een zakmesje hing en dat hij dat mesje heeft opengeklapt om de aangever af te schrikken en daarmee ook stekende bewegingen heeft gemaakt richting de aangever. Dit mesje is aangetroffen aan de sleutelbos van de verdachte toen hij werd aangehouden en het dossier biedt geen aanwijzingen voor andere voorwerpen die zouden kunnen zijn gebruikt waardoor de aangever gewond is geraakt. Daartegenover stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van de aangever op relevante details wisselend zijn. Zo verklaart de aangever aan de verbalisant die ter plaatse is gekomen dat hij is gestoken met een mes even groter dan een aardappelschilmesje. In zijn aangifte verklaart hij dat hij het idee had iets van een mes in de hand van de verdachte te hebben gezien, maar dat niet zeker te weten. Vervolgens wordt in de aangifte het steekwapen omschreven als vermoedelijk een (Arabisch) mes met een lemmet van ongeveer 8 centimeter, vermoedelijk met kronkel. En bij de arts heeft hij als toedracht gemeld dat hij met een kris met een gegolfd lemmet is gestoken. De verklaringen van de aangever spreken elkaar dan ook op een significant punt tegen en vinden bovendien geen steun in het dossier.
Uitgaande van de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de aangever de agressor is geweest. De aangever heeft uitgehaald naar de verdachte, welke naderde klap de verdachte heeft afgewend door hem een klap te geven met de vlakke hand. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte nog in de herstelperiode zat na een operatie voor een zware liesbreuk en rustig aan moest doen, zodat hij fysiek kwetsbaar was. De aangever is niet gestopt maar met de verdachte gaan vechten, waarbij beiden op de grond terecht zijn gekomen. De verdachte had zijn sleutels in de hand waaraan ook een klein zakmesje zat en heeft dit zakmesje op enig moment opengeklapt om te proberen de aangever af te schrikken en op afstand te houden, maar de aangever bleef op de verdachte afkomen.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat gelet op deze toedracht sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was en dat daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn overschreden.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Het subsidiair bewezenverklaarde feit is dan ook niet strafbaar en de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De rechtbank oordeelt over deze vordering als volgt.
Artikel 361, tweede lid, onder a. van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in zijn vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, de zogenaamde schuldig verklaring zonder straf.
Omdat ontslag van alle rechtsvervolging zal volgen is aan de voorwaarde voor ontvankelijkheid niet voldaan. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024.