Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen als sprake is geweest van een verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk (subsidiariteitseis) en geboden (proportionaliteitseis) moet zijn geweest.
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Daarbij gaat de rechtbank uit van de verklaring van de verdachte. Deze wordt ondersteund door verschillende bewijsmiddelen. Zo verklaart getuige [naam 1] (pagina 28 e.v.) dat de verdachte uit het niets werd aangevallen door de aangever en dat de aangever de verdachte sloeg en schopte, nadat de verdachte een pakket had aangenomen van PostNL. Verder verklaart ook getuige [naam 2] (pagina 38 e.v.) dat de verdachte een pakket had aangenomen en dat kort daarop de aangever op de verdachte af kwam lopen. Vervolgens ziet zij dat de verdachte en de aangever elkaar schoppen en slaan. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn sleutels in zijn hand had waaraan een zakmesje hing en dat hij dat mesje heeft opengeklapt om de aangever af te schrikken en daarmee ook stekende bewegingen heeft gemaakt richting de aangever. Dit mesje is aangetroffen aan de sleutelbos van de verdachte toen hij werd aangehouden en het dossier biedt geen aanwijzingen voor andere voorwerpen die zouden kunnen zijn gebruikt waardoor de aangever gewond is geraakt. Daartegenover stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van de aangever op relevante details wisselend zijn. Zo verklaart de aangever aan de verbalisant die ter plaatse is gekomen dat hij is gestoken met een mes even groter dan een aardappelschilmesje. In zijn aangifte verklaart hij dat hij het idee had iets van een mes in de hand van de verdachte te hebben gezien, maar dat niet zeker te weten. Vervolgens wordt in de aangifte het steekwapen omschreven als vermoedelijk een (Arabisch) mes met een lemmet van ongeveer 8 centimeter, vermoedelijk met kronkel. En bij de arts heeft hij als toedracht gemeld dat hij met een kris met een gegolfd lemmet is gestoken. De verklaringen van de aangever spreken elkaar dan ook op een significant punt tegen en vinden bovendien geen steun in het dossier.
Uitgaande van de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de aangever de agressor is geweest. De aangever heeft uitgehaald naar de verdachte, welke naderde klap de verdachte heeft afgewend door hem een klap te geven met de vlakke hand. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte nog in de herstelperiode zat na een operatie voor een zware liesbreuk en rustig aan moest doen, zodat hij fysiek kwetsbaar was. De aangever is niet gestopt maar met de verdachte gaan vechten, waarbij beiden op de grond terecht zijn gekomen. De verdachte had zijn sleutels in de hand waaraan ook een klein zakmesje zat en heeft dit zakmesje op enig moment opengeklapt om te proberen de aangever af te schrikken en op afstand te houden, maar de aangever bleef op de verdachte afkomen.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat gelet op deze toedracht sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was en dat daarbij de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn overschreden.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Het subsidiair bewezenverklaarde feit is dan ook niet strafbaar en de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.