ECLI:NL:RBNHO:2024:3183

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
C/15/348462 / JU RK 24-151
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 maart 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] sinds maart 2021 in een gezinshuis verblijft en dat de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing eerder zijn verleend en telkens zijn verlengd. De moeder van [de minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag, maar de vader is in 2021 overleden. De kinderrechter heeft de procedure opgestart na een verzoek van de Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een jaar, omdat thuisplaatsing in januari 2023 is mislukt door escalaties tussen de moeder en [de minderjarige].

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 maart 2024 was de moeder niet aanwezig, maar [de minderjarige] had de gelegenheid om haar mening te geven. De kinderrechter heeft in haar beoordeling gekeken naar de psychische problematiek van de moeder, de ontwikkeling van [de minderjarige] en de noodzaak van hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de moeder niet altijd in het belang van [de minderjarige] handelt en dat de hulpverlening stagneert door haar wantrouwen. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met de hoop dat de moeder zal meewerken aan de noodzakelijke systeemtherapie.

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing eveneens tot 21 maart 2025 verklaard, met de beslissing dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De uitspraak is openbaar gedaan en op schrift gesteld op 25 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/348462 / JU RK 24-151
Datum uitspraak: 11 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Jeugd- & Gezinsbeschermerste Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 24 januari 2024;
- de brief van de moeder, ingekomen op 5 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 maart 2024. Daarbij was aanwezig:
- [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.
1.4.
[de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening te geven in een apart gesprek met de kinderrechter. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader van [de minderjarige] is in 2021 overleden.
2.2.
[de minderjarige] verblijft sinds maart 2021 in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft [de minderjarige] bij beschikking van 21 mei 2021 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en duurt nu nog tot 21 maart 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 mei 2021 machtiging verleend om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De machtiging is telkens verlengd en duurt nu nog tot 21 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met een jaar. Tot slot heeft de GI verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Als onderbouwing van het verzoek is namens de GI naar voren gebracht dat thuisplaatsing van [de minderjarige] in januari 2023 is mislukt, vanwege de vele ruzies tussen haar en de moeder. [de minderjarige] lijkt zich thuis negatiever te gedragen dan in het gezinshuis, terwijl de moeder uitspraken doet waar haar dochter erg onzeker van wordt. Het is moeilijk voor [de minderjarige] dat haar zus en broer weer thuis wonen en zij niet. Zij heeft het gevoel dat de uithuisplaatsing haar schuld is en moet in therapie leren dat dit niet het geval is. Ook heeft [de minderjarige] nog veel verdriet van het overlijden van haar vader.
Systeemtherapie is belangrijk voor het gezin, maar de moeder heeft dit stopgezet. Zij had geen vertrouwen in de systeemtherapeut en vond dat [de minderjarige] eerst aan zichzelf moest werken. De systeemtherapeut ziet een patroon waarin de moeder systeemgesprekken vermijdt, er niet voor gemotiveerd is en niet bereid is eraan mee te werken.
Verder is de moeder de afgelopen periode terughoudender geworden in het contact met alle betrokkenen, zoals de GI en hulpverleners. Ook heeft zij een klacht ingediend tegen de gezinsvoogd. Omdat [de minderjarige] het contact met de gezinsvoogd fijn vond en zij al veel wisselende hulpverleners heeft meegemaakt, is er een tweede gezinsvoogd betrokken bij het gezin. Voorts heeft de moeder een klacht ingediend tegen de voormalige psycholoog van [de minderjarige] . Deze is daarom niet meer betrokken, terwijl [de minderjarige] veel steun aan haar had. Daarnaast is het contact van de moeder met de gezinshuismoeder verslechterd.
[de minderjarige] vindt het fijn in het gezinshuis en heeft een goede band met haar gezinshuisouders. Zij lijkt zich sociaal-emotioneel goed te ontwikkelen en doet het goed op school. Zij heeft wekelijks gesprekken met haar psycholoog van Levvel, wat zij helpend vindt.
De GI heeft aangegeven dat de hulp die [de minderjarige] nodig heeft alleen binnen een gedwongen kader van de grond komt. De ondertoezichtstelling is daarom nodig om ervoor te zorgen dat de hulp kan doorlopen. Verder wil [de minderjarige] het liefst thuis wonen, zodat de GI vermoedt dat zij zonder machtiging uithuisplaatsing steeds meer naar haar moeder zal gaan. Dit was eerder zonder de juiste behandeling of begeleiding niet succesvol en zorgde zelfs voor heftige escalaties. De GI wil daarnaast regie houden binnen het gezin, zodat de hulpverleners contact met elkaar kunnen hebben en samen een goed, gedragen plan voor [de minderjarige] kunnen maken. De GI zal ook de juiste hulp inzetten voor het gezin. Het is echter in het belang van [de minderjarige] dat haar perspectief snel duidelijk wordt.
3.3.
Namens de GI is op de zitting aanvullend naar voren gebracht dat is besloten dat de moeder en [de minderjarige] zullen deelnemen aan RTG, een intensieve vorm van systeemtherapie van Levvel. De moeder heeft laten weten hiervoor open te staan. Als over zes maanden blijkt dat de therapie niet van de grond komt, is het wat de GI betreft duidelijk dat [de minderjarige] tot haar meerderjarigheid in het gezinshuis moet blijven. De gezinstaxatie van Family Supporters die eerder was ingezet, is al enige tijd geleden gestopt. Deze RTG ziet de GI als laatste mogelijkheid om te kijken of thuisplaatsing nog mogelijk is. Tot slot is de diagnostiek bij [de minderjarige] inmiddels afgerond, maar de resultaten zijn bij de GI nog niet bekend.

4.De standpunten

De moeder heeft in haar brief laten weten het erg schokkend te vinden dat de gezinsvoogd haar in een kwaad daglicht heeft gesteld. De kinderpsychologen hebben bevestigd dat het niet goed zou zijn gegaan als zij systeemgesprekken hadden gehad met de aangewezen therapeut, die allerlei aannames had zonder mensen te hebben gesproken. De moeder is zeer ontevreden over de werkwijze van de GI en de gezinsvoogd. De GI neemt haar klachten echter niet in behandeling. De moeder heeft gesteld dat de gezinsvoogd haar niet meer mailt en haar niet meer uitnodigt voor gesprekken. De stukken van de GI bevatten tot slot volgens de moeder geen nieuwe gegevens en de informatie is niet relevant.
Tot slot heeft de moeder haar zorgen geuit over misstanden in de jeugdzorg in het algemeen, en de gezinnen die daardoor worden gedupeerd.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [de minderjarige] nog steeds zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De concrete ontwikkelingsbedreiging bestaat eruit dat [de minderjarige] een belast verleden heeft. De moeder kampt met psychische problematiek en heeft daardoor een beperkte draagkracht. [de minderjarige] laat signalen van parentificatie zien en voelt zich schuldig aan de uithuisplaatsing.
Thuisplaatsing van [de minderjarige] is in januari 2023 niet succesvol geweest door escalaties tussen haar en de moeder. Hoewel de moeder daarna enige tijd heeft meegewerkt aan hulpverlening, is gebleken dat zij hiervoor wisselend open staat, waardoor deze stagneert. Zij heeft diverse hulp stopgezet, zodat [de minderjarige] niet altijd de hulp, therapie en ondersteuning krijgt die zij nodig heeft. Het contact met de moeder verloopt nog steeds moeizaam, vanwege haar wantrouwen naar de hulpverlening.
Gelet hierop wordt de zorg die noodzakelijk is om de bedreiging weg te nemen niet of onvoldoende geaccepteerd. De kinderrechter is daarbij van oordeel dat de moeder niet altijd in het belang van [de minderjarige] handelt. Doordat de moeder een klacht heeft ingediend tegen de psycholoog van [de minderjarige] , moet haar dochter een hulpverlener missen met wie zij een erg goede band had en aan wie zij veel steun had.
Gebleken is dat [de minderjarige] wel heel hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat de diagnostiek bij haar is afgerond.
5.2.
Ten slotte blijkt dat de verwachting vooralsnog gerechtvaardigd is dat de moeder die het gezag uitoefent in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een termijn die, gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] , aanvaardbaar te achten is.
De komende periode moet onderzocht worden of het perspectief van [de minderjarige] thuis ligt. Hiervoor is noodzakelijk dat de moeder meewerkt aan de intensieve systeemtherapie die in de vorm van RTG zal worden gegeven. De moeder heeft aan de gezinsvoogd laten weten hiervoor open te staan en er de noodzaak van in te zien. De kinderrechter hoopt dat de moeder daadwerkelijk aan de systeemtherapie zal meewerken, omdat het de laatste mogelijkheid is om te onderzoeken of [de minderjarige] nog thuis kan wonen, en wat daarvoor nodig is.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat nog steeds is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen. Gelet op de aanwezige problematiek, de in te zetten hulpverlening en de gestelde doelen, zal de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling verlengen met twaalf maanden.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De eerdere terugplaatsing van [de minderjarige] is vanwege escalaties niet geslaagd. Sindsdien is de relatie tussen moeder en dochter niet verbeterd. Dit komt in elk geval deels omdat de moeder tot voor kort niet aan systeemtherapie heeft willen meewerken. Op dit moment is het dus niet mogelijk dat [de minderjarige] opnieuw teruggeplaatst wordt. De komende periode moet meer inzicht komen in de capaciteiten en draagkracht van de moeder. Ook moet blijken of zij meewerkt aan RTG, zodat duidelijk wordt of [de minderjarige] op termijn wel weer bij haar kan wonen. De kinderrechter acht het daarom in het belang van [de minderjarige] dat zij voorlopig in het gezinshuis zal blijven. Daar ontwikkelt zij zich goed en heeft zij het fijn. Gelet daarop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen met een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige]van 21 maart 2024 tot 21 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige]in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 21 maart 2024 tot 21 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024 door mr. J. van Beek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. T. Alexander als griffier, en op schrift gesteld op 25 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.